ECLI:NL:GHARL:2022:253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
200.298.992/01 en 200.299.006/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en afwijzing verlenging ondertoezichtstelling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gezagsverhoudingen en de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De vader en moeder van de minderjarige, geboren in 2013, zijn verwikkeld in een conflict over het gezag en de omgang. De vader heeft in hoger beroep verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en om gezamenlijk gezag, terwijl de moeder verzocht heeft om eenhoofdig gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat gezamenlijk gezag onmogelijk maakt. De negatieve dynamiek tussen de ouders heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. De ondertoezichtstelling is niet verlengd, omdat de ontwikkeling van de minderjarige niet meer ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de vader zijn afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, waarbij de positieve ontwikkeling van de minderjarige onder de zorg van de moeder is benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.298.992/01 en 200.299.006/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 205734 en 206317)
beschikking van 11 januari 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in beide hoger beroepen,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het hoger beroep, met zaaknummer 200.298.992/01, informant in het hoger beroep met zaaknummer 200.299.006/01,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verweerster in beide hoger beroepen,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in beide zaken gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Ter zitting is, met instemming van partijen, afgesproken dat de door partijen ingediende stukken in beide zaken als over en weer ingediend moeten worden beschouwd.
Het verloop van de procedure blijkt daarom uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 augustus 2021 (inzake 200.298.992/01);
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 augustus 2021 (inzake 200.299.006/01);
- een brief namens de vader van 24 augustus 2021 met bijlage(n) (inzake 200.298.992/01);
- een brief namens de vader van 24 augustus 2021 met bijlage(n) (inzake 200.299.006/01);
- het verweerschrift namens de moeder (inzake 200.298.992/01);
- het verweerschrift namens de moeder (inzake 200.299.006/01).
2.2
De gezamenlijke mondelinge behandeling heeft op 21 december 2021 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI was [naam1] (via skype) aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2013. Of de vader ook de biologische vader is van [de minderjarige] staat ter discussie tussen de ouders.
3.2
[de minderjarige] heeft onder toezicht van de GI gestaan vanaf 12 juli 2016 tot 12 juli 2021.
3.3
Op 12 december 2018 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat er (minstens een jaar) geen contact tussen [de minderjarige] en zijn biologische vader [de biologische vader] zal zijn om [de minderjarige] de beste kans te geven om tot een veilige hechting te komen. Het verzoek van de moeder om deze aanwijzing vervallen te verklaren is door de kinderrechter afgewezen.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 maart 2019, welke beschikking door het hof is bekrachtigd, is de toen bestaande zorgregeling betreffende [de minderjarige] en de vader gewijzigd en is bepaald dat er voor de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] geen contact zal zijn tussen [de minderjarige] en de vader.
3.5
Ruim een jaar later heeft de vader verzocht om de beschikking van 5 maart 2019 te wijzigen en een zorgregeling en informatieregeling, op straffe van een dwangsom, te bepalen. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft deze verzoeken bij beschikking van 1 december 2020 afgewezen.
3.6
[de minderjarige] groeide sinds 2015 op in gezinsverband met zijn moeder, zijn stiefvader [de stiefvader] en twee halfbroertjes (geboren in 2015 en in 2018). Inmiddels maakt deze stiefvader geen deel meer uit van het gezin en is er een andere stiefvader en een halfzusje (geboren in 2021) die nu mede het gezinsverband vormen. [de minderjarige] heeft eens per twee weken een weekend en in de andere week een woensdag, samen met zijn twee halfbroertjes, omgang met stiefvader [de stiefvader] .
3.7
Bij de bestreden beschikking (met zaaknummer 200.298.992/01) heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van zes maanden afgewezen.
3.8
Bij de bestreden beschikking (met zaaknummer 200.299.006/01) is op verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de moeder voortaan alleen met het gezag over [de minderjarige] belast. Tevens is het zelfstandige verzoek van de vader om aan de vrouw een informatieregeling, met daaraan verbonden een dwangsom van € 1.000,- per keer dat de vrouw daaraan niet voldoet, op te leggen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.298.992/01 (betreffende de ondertoezichtstelling)
4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt (na wijziging ter zitting) deze beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden.
In de zaak met zaaknummer 200.299.006/01 (betreffende het eenhoofdig gezag en de informatieregeling)4.2 De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het inleidende verzoek van de moeder af te wijzen en zijn inleidend zelfstandig verzoek toe te wijzen, kosten rechtens.
In beide zaken4.3 De moeder voert verweer en verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
De GI ondersteunt het verzoek om eenhoofdig gezag van de moeder en kan onder de voorwaarde dat dit verzoek wordt toegewezen instemmen met het eindigen van de ondertoezichtstelling.
4.5
Het hof zal de grieven per hoger beroep beoordelen, waarbij het hoger beroep betreffende het eenhoofdig gezag en de informatieregeling als eerste zal worden behandeld.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.299.006/01 (betreffende het eenhoofdig gezag en de informatieregeling)
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders noodzakelijk is omdat er anders een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken. Dit oordeel geldt ongeacht het antwoord op de vraag of de vader zowel juridisch als biologisch vader of slechts juridisch vader van [de minderjarige] is.
5.3
Wat er verder ook zij van de oorzaak of oorzaken die hebben geleid tot de huidige stand van zaken tussen de ouders, het hof kijkt met name naar de situatie nu en naar het belang van [de minderjarige] . Het hof stelt vast dat de verhoudingen tussen de ouders zeer ernstig verstoord zijn en dat zij niet in staat zijn op normale wijze met elkaar te communiceren. Daarbij zijn de verhalen van de ouders erg tegengesteld aan elkaar en kan het hof de waarheid ook niet achterhalen. Tijdens de zitting reageert de moeder nog steeds volledig uit emotie op de vader. Na de echtscheiding van de ouders is er in de vorm van een [naam2] -traject geprobeerd om de communicatie te verbeteren. Dit is niet gelukt. Ook andere hulpverlening ingezet tijdens de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het NIFP heeft in 2018 de vader, de moeder en [de minderjarige] onderzocht. Daarbij is niet alleen gekeken naar de omgang tussen de vader en [de minderjarige] maar ook naar de communicatie en dynamiek tussen de ouders. In het contact tussen de vader en [de minderjarige] zaten niet de grootste zorgen. Grote zorgen waren er en zijn er nog altijd over de dynamiek en de communicatie tussen de ouders. De ouders hebben beide cognitieve, sociale en emotionele beperkingen die ervoor zorgen dat zij zich moeilijk in anderen kunnen inleven en slechts hun eigen gezichtspunt zien. In dat eigen perspectief zijn zij gekrenkt en gekwetst door de andere ouder, wat hun communicatie en handelen vervolgens bepaalt en zorgt voor de strijd. Het NIFP had in 2018 de verwachting dat deze strijd tussen de ouders niet weg te nemen zou zijn. Conclusie was dat [de minderjarige] toen al klem en verloren was tussen de ouders en dat zou blijven, tenzij de ouders tegen de verwachtingen in toch hun communicatie zouden kunnen verbeteren. De tijd heeft inmiddels geleerd dat de verwachting van het NIFP uit 2018 juist is geweest. De strijd tussen de ouders is er nog steeds. [de minderjarige] zit klem en raakt verloren tussen de ouders als zij gezamenlijk het gezag moeten uitoefenen. Dit wordt, hoe pijnlijk dit ook moet zijn voor de vader, voor het hof bevestigd door de positieve ontwikkeling die [de minderjarige] heeft laten zien nadat de vader op afstand is komen te staan na ontzegging van het contact tussen hen.
5.4
Dat de vader betrokken wil blijven bij het leven van [de minderjarige] , zodat eventueel contactherstel mogelijk blijft, en hij geïnformeerd wil worden over zijn ontwikkelingen en niet zozeer de (gezags)beslissingen wil nemen is begrijpelijk maar leidt niet tot een andere beslissing van het hof. In het betrokken blijven van de vader bij de (gezags)beslissingen zit gelet op de negatieve dynamiek en de communicatie tussen de ouders, en de spanningen die dit bij de moeder oproept en die [de minderjarige] zal voelen, nu juist de grootste belemmering voor gezamenlijk gezag.
5.5
Anders dan door de vader is betoogd ziet het hof geen voor [de minderjarige] tekortschietende en onveilige thuissituatie bij de moeder. De GI heeft in dit verband aangegeven dat de zorgen, aan het einde van de ondertoezichtstelling, vooral zagen op de verhoudingen tussen de ouders. [de minderjarige] was toen al een positieve ontwikkeling aan het doormaken, deed het goed op school en leek rust gevonden te hebben. Er zijn geen aanwijzingen, los van de stellingen van de vader, dat dit nu anders is. Gelet hierop en de feiten dat [de minderjarige] altijd bij de moeder heeft gewoond en al jaren geen contact met de vader heeft gehad, zal het hof na het beëindigen van het gezamenlijk gezag de moeder met het eenhoofdig gezag belasten.
5.6
Ingevolge artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
5.7
Onder verwijzing naar vorenstaande overwegingen onder 5.3 en 5.4 oordeelt het hof dat het niet in het belang is van [de minderjarige] om een informatieregeling vast te stellen. Vanwege de slechte verstandhouding tussen de ouders en het effect daarvan op de moeder vraagt het nakomen van een informatieplicht teveel van haar en van [de minderjarige] . Bovendien biedt het de vader een mogelijkheid om contact te krijgen en houden met de moeder. Ook dit geeft spanning en stress voor de moeder. Uiteindelijk heeft [de minderjarige] daar last van en dit moet voorkomen worden.
In de zaak met zaaknummer 200.298.992/01 (betreffende de ondertoezichtstelling)
5.8
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.9
Het hof is van oordeel dat geen sprake is en was van de wettelijke gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en zal de afwijzing van het verzoek hiertoe in stand laten.
5.1
De GI heeft destijds een verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht. Hoewel er ten tijde van de voorgaande verlenging (9 juni 2020) al een positieve verandering in de opvoedrol van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] werd gesignaleerd was deze ontwikkeling toen nog te pril. Een jaar later ziet de GI dat deze ontwikkelingen zich hebben doorgezet. Desondanks was er nog grote zorg over de strijd tussen de ouders. Zolang zij gezamenlijk beslissingen moesten nemen, vond de GI haar betrokkenheid van belang. Voor het hof is ook gebleken dat [de minderjarige] zich positief heeft ontwikkeld. Op school gaat het goed en [de minderjarige] werkt met een ‘buddy’ aan het vinden van zijn plek binnen het gezinssysteem. Dit gaat goed, [de minderjarige] kijkt uit naar deze momenten. Hierin is sinds de betrokkenheid van de GI is weggevallen door de afwijzing van het verlengingsverzoek geen verandering gekomen. [de minderjarige] heeft nog steeds de vaste momenten met zijn buddy en er zijn geen aanwijzingen dat de positieve ontwikkelingen zijn gestagneerd. De niet nader onderbouwde stellingen van de vader zijn onvoldoende om anders te concluderen. Verder is de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , gelegen in de aanhoudende strijd tussen de ouders, weggenomen doordat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Wat dat betreft is het dus de vraag of er nog ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn in het leven van [de minderjarige] die een (langere) ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Voor zover dat wel het geval is, is het hof gebleken dat de moeder de hulpverlening die nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen in voldoende mate accepteert. De moeder laat immers in samenspraak met het gebiedsteam van de gemeente hulpverlening voor [de minderjarige] in stand, zet zich daarvoor in, en zoekt ook waar nodig hulpverlening voor zichzelf, bijvoorbeeld hulp bij haar financiën.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen van
12 juli 2021 bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.298.992/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 juli 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
In de zaak met zaaknummer 200.299.006/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
12 juli 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 11 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.