ECLI:NL:GHARL:2022:252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
200.299.455/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen na zorgelijke opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI) om de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderen staan sinds 10 juni 2020 onder toezicht van de GI en zijn op 25 maart 2021 uit huis geplaatst in een pleeggezin. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 juni 2022.

[verzoekster], de moeder van de kinderen, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of, subsidiair, deze te verlengen voor maximaal drie maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2021 is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en waren ook vertegenwoordigers van de GI en andere belanghebbenden aanwezig.

Het hof heeft de grieven van [verzoekster] gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedsituatie bij [verzoekster] nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet altijd heeft meegewerkt aan de hulpverlening en dat er twijfels zijn over haar psychische gesteldheid. De GI heeft geadviseerd dat [verzoekster] gespecialiseerde hulp moet zoeken om haar problemen aan te pakken. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd om de zorg voor de kinderen te waarborgen en om het perspectiefonderzoek af te ronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.455/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 135620)
beschikking van 11 januari 2022
inzake
[verzoekster]( [verzoekster] ),
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.F. Smidt te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI),
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam1]( [naam1] ),
wonende op een bij het hof bekend geheim adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 augustus 2021;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 17 november 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 17 november 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 24 november 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de GI van 14 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 17 december 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2021 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig [naam2] en [naam3] , namens de GI, en [naam1] .
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht namens [verzoekster] van 21 december 2021 met bijlage(n).

3.De feiten

3.1
[verzoekster] en [naam1] zijn gehuwd geweest van 27 augustus 2009 tot
9 maart 2021.
3.2
Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015, over wie zij gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 10 juni 2020 onder toezicht van de GI. Met ingang van 25 maart 2021 zijn zij middels een (spoed)machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een pleeggezin voor de duur van vier weken en bij beschikking van 1 april 2021 tot uiterlijk 10 juni 2021.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 3 juni 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven richten zich tegen de verleende machtiging tot uithuisplaatsing. [verzoekster] verzoekt (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair alsnog het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair (na wijziging van dit verzoek tijdens de zitting) alsnog de machtiging te verlengen voor de duur van ten hoogste drie maanden na de beschikking van het hof en dat in die tijd naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt in het kader van de perspectiefbepaling, onder afwijzing van het overig verzochte.
4.2
De GI heeft (mondeling) verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Naar het oordeel van het hof waren en zijn de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanwezig en is er noodzaak om deze een jaar te laten voortduren. De redenen voor deze beslissing zijn de volgende.
5.3
Op basis van de stukken en het dossier en de zitting concludeert het hof dat de zorgen voor de kinderen onverminderd groot zijn en dat de zorgen over de opvoedsituatie bij [verzoekster] allerminst zijn weggenomen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen daarom op dit moment (nog) niet terug naar [verzoekster] . Anders dan door [verzoekster] is gesteld heeft zij voor de uithuisplaatsing van de kinderen niet altijd meegewerkt aan hulpverlening in de thuissituatie. Na inzet van [naam4] , moest worden overgestapt naar hulpverlening van [naam5] , die werd ingezet middels een schriftelijke aanwijzing omdat [verzoekster] onvoldoende meewerkte. Ook met [naam5] verliep het contact met [verzoekster] uiterst moeizaam. [naam5] heeft het traject uiteindelijk afgesloten omdat er geen samenwerking mogelijk was. Wel heeft [naam5] zorgen over de psychische gesteldheid van [verzoekster] en haar emotionele beschikbaarheid voor de kinderen. [naam5] adviseert [verzoekster] dringend om gespecialiseerde psychische hulp te zoeken om haar verleden dusdanig te verwerken dat zij niet meer vanuit stress, verdriet en angst reageert. Haar psychische gesteldheid beschadigt de kinderen in hun ontwikkeling, aldus [naam5] . Daarnaast wilde [verzoekster] niet meewerken aan de door [naam5] geadviseerde plaatsing in [plaats1] , bij [naam6] . Daar zou zij kunnen werken aan haar eigen problematiek in combinatie met hulp voor de kinderen. Ook heeft [verzoekster] zelf geen hulpverlening gezocht/ingezet voor haar (psychische) problematiek om niet meer vanuit stress, verdriet en angst te reageren.
Hoewel er na de zitting een brief van GGZ Drenthe is ingebracht die concludeert dat [verzoekster] geen psychiatrische problematiek heeft, geen borderline en of ptss of andere gerelateerde klachten en of aandoeningen en naar de mening van psycholoog [de psycholoog] goed in staat is om kinderen op te voeden, volgt het hof deze conclusies niet zonder meer. De brief roept namelijk vragen op omdat op geen enkele wijze inzicht wordt gegeven in de contacten die er zijn geweest en de onderzoeken die zijn gedaan. Onduidelijk is daarmee waar vorenstaande conclusies op zijn gebaseerd. Bovendien bevreemdt het dat [verzoekster] op 6 september 2021 aan de GI zou hebben laten weten dat zij op
17 november 2021 zou starten met het GGZ-traject terwijl genoemde brief van de GGZ is gedateerd op 21 oktober 2021. Tot slot is de GI niet de gelegenheid geboden om de vragen en zorgen die zij hebben in te brengen bij het onderzoek, terwijl daar wel om was gevraagd. [verzoekster] heeft dus geen andere hulpverlening gezocht om de problematiek in haar gedrag en handelen, die zij wel erkent, op te lossen. De rapportage van Jeugdhulp Fryslân (JHF) inzake het perspectiefonderzoek, waarin wordt geconcludeerd dat de ouders eerst naar het Kenniscentrum voor Kind en Echtscheiding (KKE) moeten om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren voordat het onderzoek afgerond kan worden, biedt ook (nog) geen ander perspectief. De omgang tussen [verzoekster] en de kinderen verloopt weliswaar goed, maar de opvoedcapaciteiten van [verzoekster] , haar thuissituatie en de veiligheid van de kinderen daarin is nog niet onderzocht. Dit kan pas na het doorlopen van het KKE-traject en het hervatten van het perspectiefonderzoek. Uit het vorenstaande en de door [verzoekster] ingenomen standpunten volgt voor het hof dat er weinig zelfinzicht in het eigen aandeel in de problematiek is. Hetzelfde geldt voor [naam1] . Over en weer uiten zij verwijten aan het adres van de andere ouder (bijvoorbeeld bij de GI en in het perspectiefonderzoek van JHF). Dit was onverminderd de wisselwerking tussen de ouders tijdens de zitting bij het hof. De ouders zitten nog volop in de strijd en wijzen met name naar de ander of naar de GI. Als wordt gevraagd naar het werk dat zij inmiddels zelf hebben verzet om de situatie ten goede te keren, dan komen beide moeders niet verder dan te benadrukken dat zij niets tegenwerken en overal aan mee zullen werken. De ouders beklemtonen dat zij alles willen doen voor hun kinderen. Deze wens vertaalt zich alleen (nog) niet in hun handelen. Hieruit blijkt dat er nog een lange weg is te gaan. Eerst bij het KKE en daarna bij JHF.
5.4
Werken aan een thuisplaatsing bij [verzoekster] of [naam1] is het doel waaraan gewerkt wordt binnen de huidige machtiging tot uithuisplaatsing. Dit is ook door de GI uitgesproken tijdens de zitting. Echter voordat van een thuisplaatsing sprake kan zijn moet eerst het perspectiefonderzoek afgerond worden en dit onderzoek zal aanleiding geven tot plaatsing van de kinderen bij één van beide moeders dan wel elders. Gelet hierop is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 3 juni 2022 noodzakelijk. Het is bij de huidige stand van zaken niet reëel om te verwachten dat het KKE-traject, dat nog moet beginnen, met goed gevolg zal zijn doorlopen en dat het perspectiefonderzoek van JHF is afgerond voor die tijd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, J.G. Idsardi en G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 11 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.