ECLI:NL:GHARL:2022:2485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.270.356/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake openstaande facturen voor levering van fietsen door groothandel aan detailhandelaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep betreffende openstaande facturen voor de levering van fietsen. De appellant, handelend onder de naam [naam1] en zijn besloten vennootschap [appellante2] B.V., zijn in geschil met de groothandel Bimas over de betaling van verschillende facturen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant1] een bedrag van € 136.437,72 aan Bimas verschuldigd was, maar [appellant1] betwist deze vordering en stelt dat hij contante betalingen heeft gedaan voor enkele facturen. Het hof heeft in deze tussenuitspraak bepaald dat [appellant1] bewijs moet leveren van zijn stelling dat hij twee specifieke facturen contant heeft betaald. Daarnaast is de tegenvordering van [appellant1] op Bimas afgewezen. Het hof heeft de grieven van [appellant1] tegen de toegewezen facturen opnieuw beoordeeld, maar komt tot de conclusie dat de rechtbank de stellingen van partijen correct heeft beoordeeld. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door [appellant1] en verdere beslissingen zijn uitgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.356/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 216393)
arrest van 29 maart 2022
in de zaak van

1.[appellant1] , handelende onder de naam [naam1]wonende te Hardenberg,2. [appellante2] B.V.,

gevestigd te Hardenberg,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden, tevens eisers in reconventie,
hierna:
[appellant1]dan wel
[naam1] ,respectievelijk
[appellante2] B.V.,
en gezamenlijk:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. T.R. Dicke, kantoor houdend te Amsterdam,
tegen:
ECC-Bimaṣ N.V.,
gevestigd te Zaandam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres, tevens verweerster in reconventie,
hierna:
Bimas,
advocaat: mr. B.W.M. Mutsaers, kantoor houdend te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 27 juni 2018 en 4 september 2019 die de rechtbank Overijssel heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 november 2019,
- het herstelexploot van 7 januari 2020,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- het tussenarrest van 15 december 2020, houdende de bepaling van een mondelinge behandeling,
- de akte van [appellanten] c.s. met nadere producties,
- de akte van Bimas met nadere producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die uiteindelijk is gehouden op 1 maart 2022.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde gedingstukken.

3.Waar het in deze procedure over gaat

3.1
Centraal in deze procedure staat de vraag of [appellant1] aan Bimas nog verschillende openstaande facturen dient te betalen voor door Bimas aan hem geleverde (onderdelen van) fietsen. Daarnaast speelt de vraag of [appellanten] c.s. op Bimas nog een tegenvordering hebben voor verrichte service- en reparatie werkzaamheden aan door Bimas verkochte fietsen.
3.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 september 2019 in conventie [appellant1] veroordeeld tot betaling van € 136.437,72, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met buitengerechtelijke -, beslag- en proceskosten. De vordering van [appellanten] c.s. op Bimas is afgewezen, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten in reconventie.
3.3
[appellant1] is het met die veroordeling niet eens. Volgens hem is hij de toegewezen facturen (op twee na) niet verschuldigd. Verder willen [appellanten] c.s. dat hun tegenvordering alsnog wordt toegewezen. Bimas vindt dat het vonnis in stand moet blijven, behalve dat de drie facturen die de rechtbank (gedeeltelijk) heeft afgewezen, alsnog moeten worden toegewezen.
3.4
Het hof zal tot de slotsom komen dat [appellant1] ten aanzien van twee facturen die hij volgens de rechtbank verschuldigd is, mag bewijzen dat hij die contant heeft betaald. De vorderingen met betrekking tot andere facturen tot betaling waarvan hij is veroordeeld zijn terecht toegewezen. Van de door de rechtbank afgewezen vorderingen met betrekking tot drie facturen (twee geheel en een gedeeltelijk afgewezen) geldt, dat twee daarvan alsnog zullen worden toegewezen en dat een daarvan terecht is afgewezen. De tegenvordering van [appellanten] c.s. is terecht afgewezen. Hierna zal worden toegelicht waarom het hof tot deze slotsom komt.

4.De vaststaande feiten

Het geschil speelt tegen de achtergrond van de volgende feiten.
4.1
[appellant1] heeft vanaf 2004 een eenmanszaak gehad in de handel en het onderhoud van fietsen, onder de naam [naam1] . Met ingang van 10 januari 2017 heeft hij die onderneming voortgezet in de vorm van de besloten vennootschap [appellante2] B.V.
Bimas is een groothandel in fietsen en bromfietsen.
4.2
Bimas heeft in de periode van 2014 tot en met 2017 fietsen en onderdelen van fietsen geleverd aan [appellanten] c.s.
4.3
Over de periode van juli 2016 tot en met juni 2017 stonden nog 22 facturen van Bimas open, tot een bedrag van in totaal € 164.333,16. Het betreft de volgende facturen:
Factuurnummer factuurdatum factuurbedrag incl. btw
1 1605079 19-07-2016 € 257,13
2 1605383 19-07-2016 € 13.943,44
3 1606839 07-09-2016 € 332.75
4 1608526 19-10-2016 € 31.792.75
5 - 1609269 18-11-2016 € 272.25
6 1609315 22-11-2016 € 281.33
7 1609636 11-01-2017 € 3.091,55
8 1611036 26-04-2017 € 1.815.00
9 1611121 04-05-2017 € 25.706.45
10 1611125 04-05-2017 € 7.834.75
11 1611257 10-05-2017 € 134.92
12 1611338 12-05-2017 € 5.771,70
13 1611360 15-05-2017 € 9.970,40
14 1611374 16-05-2017 € 1.633,50
15 1611384 16-05-2017 € 3.158,10
16 1611453 17-05-2017 € 20.955.39
17 1611764 26-05-2017 € 11.283.25
18 1612219 01-06-2017 € 378,73
19 1612274 13-06-2017 € 421.08
20 1612286 13-06-2017 € 108,90
21 1612368 14-06-2017 € 24.978,64
22 1612449 16-06-2017 € 211,15
De facturen zijn allemaal gericht aan [naam1] .
4.4
Op 20 en 25 juli 2017 heeft Bimas aan [naam1] vijf creditfacturen verstuurd, tot een bedrag van in totaal € 1.319,60 incl. btw.
4.5
Voorafgaand aan de procedure heeft Bimas verschillende conservatoire beslagen gelegd ten laste van [appellant1] en/of [appellante2] B.V. Die beslagen zijn opgeheven na zekerheidstelling. Inmiddels hebben [appellanten] c.s. volledig voldaan aan de veroordelingen die hun zijn opgelegd in het vonnis van 4 september 2019.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

de (rol van) partijen in hoger beroep
5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat alleen [appellant1] de wederpartij is van Bimas voor wat betreft de leveringen waarop de facturen betrekking hebben. Volgens de rechtbank is na de oprichting van [appellante2] B.V. geen contractuele relatie ontstaan tussen [appellante2] B.V. en Bimas. Tegen dat oordeel zijn geen grieven gericht. Daarmee moet er ook in hoger beroep van worden uitgegaan dat [appellante2] B.V. in dit geding geen rol heeft. Voor zover [appellanten] c.s. in hoger beroep hebben gevorderd dat Bimas wordt veroordeeld tot betaling aan hen van de tegenvordering, is die vordering dus alleen toewijsbaar aan [appellant1] en niet (ook) aan [appellante2] BV. In de verdere beschouwing zal [appellante2] BV dus niet worden betrokken. Als hierna de naam [naam1] wordt gebruikt, wordt daarmee de eenmanszaak bedoeld.
verder in principaal hoger beroep
5.2
[appellant1] heeft in hoger beroep 20 grieven (bezwaren) aangevoerd tegen het vonnis van 4 september 2019. In die grieven komt hij per (geheel of gedeeltelijk) toegewezen factuur op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij de betreffende factuur verschuldigd is. De grieven genummerd I tot en met XVIII hebben hierop betrekking. Daarnaast komt hij in de grieven XIX en XX op tegen de afwijzing van de tegenvordering.
bespreking van de grieven tegen de toegewezen facturen
5.3
De rechtbank heeft in haar vonnis voor iedere afzonderlijke factuur waartegen door [appellant1] verweer is gevoerd, gemotiveerd overwogen dat en waarom de betreffende factuur wel of niet volledig dan wel gedeeltelijk toewijsbaar is. Alleen aan de facturen met nummers 1611257 en 1612449 (nummers 11 en 12 op de lijst) heeft de rechtbank geen overwegingen gewijd, omdat [appellant1] tegen die facturen geen verweer had gevoerd. Tegen die vaststelling is [appellant1] in hoger beroep niet opgekomen.
5.4
De afzonderlijke overwegingen per factuur hebben de rechtbank tot de conclusie gebracht dat de verweren van [appellant1] tegen de overige facturen falen, behalve zijn verweer tegen de facturen met de nummers 1611036, 1611360 en 1611453 (nummers 8, 13 en 16 van de lijst). De facturen met nummers 1611036 en 1611453 zijn daarbij volledig afgewezen en de factuur met nummer 1611360 is gedeeltelijk afgewezen. Tegen die afwijzingen is het incidenteel hoger beroep van Bimas gericht.
5.5
In zijn grieven tegen de verschuldigdheid van de toegewezen facturen betwist [appellant1] van verschillende facturen opnieuw dat hij de leveringen heeft ontvangen waarop die facturen betrekking hebben. Van diverse andere facturen stelt hij opnieuw dat hij die niet is verschuldigd, omdat die betrekking hebben op goederen die zijn toegestuurd aan [naam1] als vervanging van eerder teruggestuurde en nog onder garantie vallende goederen. Van enkele andere facturen stelt [appellant1] opnieuw dat hij wel de goederen vermeld op die facturen heeft ontvangen, maar dat hij die heeft teruggestuurd, omdat ze niet overeenkwamen met de door hem bestelde goederen en/of omdat ze beschadigd waren. Van één factuur stelt hij opnieuw dat die is verrekend met (service)werkzaamheden die [naam1] voor Bimas heeft verricht op grond van een serviceovereenkomst. Van een andere dat daarop nog niet in mindering is
gebracht de korting (5%) waarop hij volgens afspraak recht had. En van twee facturen -de
facturen met nummers 1605383 en 1608526 ( de nummers 2 en 4 op de lijst)- voert hij opnieuw aan hij die al contant heeft voldaan.
5.6
[appellant1] voert in zijn grieven geen nieuwe of andere argumenten aan voor zijn betwistingen van de verschuldigdheid van de verschillende toegewezen facturen. Zijn grieven bevatten herhalingen van de stellingen die hij ook al bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, maar die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof vat de grieven van [appellant1] tegen de toegewezen facturen daarmee op als een verzoek om in hoger beroep zijn argumenten opnieuw te beoordelen, met als inzet dat het hof daarbij tot een ander oordeel zal komen dan de rechtbank. Het hof heeft de door [appellant1] aangevoerde argumenten tegen de verschuldigdheid van de toegewezen facturen opnieuw beoordeeld. Die beoordeling leidt echter niet tot een andere uitkomst dan die van de rechtbank. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de stellingen van partijen met betrekking tot die facturen op een juiste wijze heeft beoordeeld en derhalve ook tot een juiste beslissing is gekomen. Het hof neemt ten aanzien van de toegewezen facturen daarom het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan over en maakt die tot de zijne. Met uitzondering van de hierna nog afzonderlijk te bespreken facturen die volgens [appellant1] contant zouden zijn betaald. Daarmee moeten de rechtsoverwegingen 4.8, 4.10, 4.12 t/m 4.14, 4.16 t/m 4.19, 4.21, 4.22, 4.24 t/ 4.29 -de overwegingen waarin de rechtbank heeft gemotiveerd dat en waarom de daarin besproken facturen toewijsbaar zijn- geacht worden hier overgenomen te zijn.
5.7
[appellant1] heeft in hoger beroep nog wel nadere bewijslevering aangeboden van zijn stellingen door het horen van getuigen, maar aan dat aanbod gaat het hof voorbij, omdat het onvoldoende concreet en gespecificeerd betrekking heeft op het bewijs van specifieke verweren tegen concrete facturen.
5.8
Voor de twee facturen waarvan [appellant1] opnieuw heeft aangevoerd dat hij die al contant heeft betaald -de facturen met de nummers 1605383 en 1609269-, geldt dat [appellant1] daar in hoger beroep uitdrukkelijk bewijs van heeft aangeboden door het horen van de door hem met name genoemde (toenmalige) medewerker van Bimas die de contante betalingen van die beide facturen in ontvangst zou hebben genomen; van die medewerker is ook een schriftelijke verklaring in het geding gebracht, waarvan de juistheid overigens uitdrukkelijk door Bimas is tegengesproken. Tot het bewijs van die stelling zal [appellant1] daarom worden toegelaten. De door Bimas opgeworpen vraag of een door [appellant1] bij akte na tussenarrest ook al overgelegde schriftelijke verklaring van die medewerker wel op tijd is ingediend -Bimas meent van niet-, kan daarbij in het midden blijven.
bespreking van de grieven tegen de afgewezen tegenvordering
5.9
De tegenvordering behelst een bedrag van € 118.306,84 in hoofdsom en is erop gebaseerd dat [appellant1] met Bimas zou hebben afgesproken dat [naam1] servicewerkzaamheden zou verlenen aan fietsen die Bimas had geleverd aan [naam1] of aan andere afnemers. Daarnaast diende Bimas volgens [appellant1] aan [naam1] nog goederen te leveren die [naam1] aan Bimas had geretourneerd, omdat het goederen betroffen die onder garantie vielen, maar niet functioneerden of beschadigd waren.
5.1
Ook voor de grieven van [appellant1] tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn tegenvordering geldt, dat hij in hoger beroep geen nieuwe feiten of argumenten heeft aangevoerd voor de toewijzing daarvan. Ook van die tegenvordering verlangt [appellant1] kennelijk een hernieuwde beoordeling van zijn bij de rechtbank voor die vordering al aangevoerde stellingen, met (wederom) als inzet dat het hof in hoger beroep tot een ander oordeel komt. Het hof komt na een nieuwe beoordeling van de stellingen echter evenmin tot een ander oordeel dan de rechtbank. Het hof neemt derhalve ook die beslissing en de daarvoor gegeven motivering over, zodat de overwegingen 4.36 t/m 4.41 van het bestreden vonnis als hier overgenomen beschouwd dienen te worden. Daarbij merkt het hof aanvullend op dat [appellant1] zich in hoger beroep heeft beroepen op overzichten van verrichte servicewerkzaamheden en van onder garantie teruggestuurde maar niet vervangen goederen, maar dat die overzichten niet zijn gevoegd bij zijn in hoger beroep overgelegde producties. Verder ontbreekt ook een aangekondigde nadere onderbouwing van de stellingen.
5.11
[appellant1] heeft in hoger beroep nog wel nadere bewijslevering van zijn tegenvordering aangeboden door het horen van getuigen, maar aan dat aanbod gaat het hof voorbij. Dat aanbod heeft onvoldoende concreet en gespecificeerd betrekking op het bewijs van de juistheid van de bescheiden (de overgelegde werkbonnen en retourbonnen) en op het bestaan van een serviceovereenkomst als waar [appellant1] zich voor zijn tegenvordering op beroept.
slotsom in principaal hoger beroep
5.12
De grieven in principaal hoger beroep falen dus, met uitzondering van mogelijk de grieven die zijn gericht tegen de verwerping van het verweer van [appellant1] dat de facturen met nummers 1605383 en 1608526 contant zijn betaald. Over die grieven zal worden beslist na bewijslevering door [appellant1] . In afwachting van de uitkomst van die bewijslevering wordt in principaal hoger beroep iedere verdere beslissing aangehouden.
in incidenteel hoger beroep
5.13
Bimas is in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant1] de facturen met de nummers 1611036 en 1611453 -de nummers 8 en 16 van de lijst- helemaal niet verschuldigd is en factuurnummer 1611360 -nummer 13van de lijst- alleen gedeeltelijk verschuldigd is. Volgens Bimas is [appellant1] alle drie de facturen volledig verschuldigd.
5.14
factuurnummer 1611036Bimas heeft overgelegd de factuur zelf, de bijbehorende pakbon en vervoersbewijzen van de vervoerder DHL.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.15 overwogen dat die factuur niet toewijsbaar is, omdat uit de pakbon en de vervoersbewijzen onvoldoende blijkt dat de op de factuur vermelde goederen bij [appellant1] zijn afgeleverd. Bimas heeft dat gemotiveerd bestreden.
5.15
Het hof is van oordeel dat Bimas wel genoegzaam heeft aangetoond dat [naam1] de op de factuur vermelde goederen ( twee elektrische fietsen met productnummer 101140) heeft ontvangen.
De factuur, waarvan [appellant1] niet heeft betwist dat hij die heeft ontvangen, vermeldt als ordernummer 109448 en als orderdatum 25 april 2017. De overgelegde vervoersbewijzen van DHL vermelden dat twee fietsen met productnummer 101140 en ordernummer 109448
op 26 april 2017 zijn afgeleverd op het adres van [naam1] (“at the door”). De vervoersbewijzen sluiten dus aan op de factuur. Daar komt bij dat [naam1] in een e-mail van 29 juni 2017 (bijlage bij productie 3 in eerste aanleg van Bimas) aan Bimas schrijft:
Hallo [naam2] ,
Zoals besproken met Fahim, graag van onderstaande 4 facturen nog 5% korting op crediteren:
(…)
1611036
Graag ontvang ik de credits z.s.m. dan kan ik ze overmaken.
In de e-mail wordt dus niet betwist dat de goederen op de factuur zijn ontvangen, zoals verwacht en verlangd had mogen worden als dat het geval zou zijn geweest.
Verder heeft de heer [naam3] van Bimas na een gesprek met [appellant1] aan hem op 6 september 2017 in een e-mail over deze factuur bericht:
met Rene (hof: [naam3] ) besproken en akkoord bevonden
[appellant1] heeft de ontvangst van die e-mail (bijlage bij productie 19 van de inleidende dagvaarding) niet betwist. Van een reactie op die mail waaruit kan blijken dat [appellant1] betwist dat die factuur door hem akkoord zou zijn bevonden is niet gebleken, terwijl ook daarvoor geldt dat dit wel verwacht en verlangd had mogen worden als [appellant1] inderdaad niet akkoord zou zijn geweest.
5.16
[appellant1] is de factuur met nummer 1611036 dus wel verschuldigd. Daarmee slaagt grief 1 in het incidenteel hoger beroep.
5.17
factuurnummer 1611360Bimas heeft overgelegd de factuur zelf, de bijbehorende pakbon en diverse vervoersbewijzen van de vervoerder DHL.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.20 overwogen dat die factuur alleen gedeeltelijk, tot een bedrag van € 6.164,95, toewijsbaar is, omdat niet van alle goederen vervoersbewijzen zijn overgelegd. Bimas heeft gemotiveerd bestreden dat niet alle goederen geleverd zijn
5.18
Het hof is ook ten aanzien van deze factuur van oordeel dat Bimas voldoende heeft aangetoond dat [naam1] wel alle daarop vermelde goederen (veertien in totaal) heeft ontvangen, dus ook de goederen waarvan geen vervoersbonnen zijn overgelegd.
De factuur vermeldt als orderdatum 20 april 2017. In een e-mail van 1 mei 2017 (bijlage bij prod. 3 bij inleidende dagvaarding) schrijft [naam1] aan Bimas:
Volgende hebben wij van dhl ontvangen:
5x 101320 centauer
2x 1020244 (city met magura?)
lx 1020508 city
lx 1020509 city
2x normale bakfiets
2x cargo bafang 2 wieler mlddenmotort
2x invalide 3 wieler
Deze goederen komen grotendeels overeen met de goederen die staan vermeld op de factuur.
Gelet op de korte tijdsspanne tussen de orderdatum en de mail levert dat een aanwijzing op dat de gefactureerde goederen ook allemaal zijn ontvangen. Daar komt bij dat in de hiervoor vermelde e-mail van 29 juni 2017 [naam1] over deze factuur aan Bimas schrijft:
Hallo [naam2] ,
Zoals besproken met [appellant1] , graag van onderstaande 4 facturen nog 5% korting op crediteren:
1611360
(…)
Graag ontvang ik de credits z.s.m. dan kan ik ze overmaken.
Ook hier geldt dat als niet alle goederen ontvangen zouden zijn, verwacht en verlangd had mogen worden dat dat in die mail vermeld zou zijn.
Verder heeft [naam3] in zijn e-mail van 6 september 2017 ook over deze factuur bericht:
Met [naam3] besproken en akkoord bevonden
Ook daarop heeft [appellant1] niet gereageerd zoals verwacht en verlangd had mogen worden als de mededeling onjuist zou zijn geweest.
5.19
[appellant1] is dus ook de factuur met nummer 1611360 volledig verschuldigd. Daarmee slaagt ook grief 2 in het incidenteel hoger beroep.
5.2
factuurnummer 1611453Van deze factuur heeft Bimas alleen overgelegd de factuur zelf en de daarbij behorende pakbon. De pakbon is echter niet afgetekend en vervoersbewijzen met betrekking tot deze levering ontbreken. De rechtbank heeft de verschuldigdheid van deze factuur daarom afgewezen.
5.21
De stelling van Bimas dat zij niet hoeft te bewijzen dat goederen zijn afgeleverd aan [appellant1] , wordt verworpen. Uit de gedingstukken leidt het hof af dat tussen partijen kennelijk de afspraak gold dat als goederen werden verzonden naar [naam1] , de aflevering voor rekening van Bimas kwam. Vast staat immers dat de bezorging dan geschiedde ofwel door Bimas zelf ofwel door tussenkomst van een door Bimas voor rekening van haarzelf ingeschakeld transportbedrijf (DHL). Daarmee rust op Bimas de bewijslast dat naar [naam1] verzonden goederen haar ook daadwerkelijk hebben bereikt.
5.22
Bimas is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd aan te tonen dat de goederen op de factuur inderdaad aan [naam1] zijn afgeleverd op basis van die factuur en een daaraan ten grondslag liggende order.
5.23
In de eerder genoemde e-mail van 29 juni 2017 klaagt [naam1] er over dat een aantal van de door haar ontvangen facturen niet kloppen, waarbij zij ook deze factuur noemt. [naam1] schrijft in die e-mail:
Tevens kloppen onderstaande facturen niet, zijn maar deels ontvangen door ons of helemaal niet geleverd of gewoon dubbel gefactureerd! graag ontvang ik hier het afleverbewijs van:
(…)
1611453
(…)
Vastgesteld kan worden dat ondanks het verzoek daartoe Bimas het gevraagde afleverbewijs niet heeft overgelegd. Bimas heeft daarover gesteld dat de levering waar de factuur betrekking op heeft niet is verzonden aan [appellant1] , maar door hem zou zijn afgehaald. Ook als dat het geval zou zijn geweest, blijft echter gelden dat Bimas zich had moeten voorzien van een bewijs dat de op de factuur vermelde goederen betrekking hebben op een order die door [appellant1] is afgehaald. Ook een dergelijk afhaalbewijs (zoals een voor ontvangst afgetekende pakbon) ontbreekt.
5.24
Volgens [appellant1] zijn de goederen vermeld op de factuur al eerder geleverd en betaald via de factuur met nummer 1610572. Die factuur heeft betrekking op een levering van 4 april 2017. Vergelijking van de beide facturen wijst uit dat daarop dezelfde goederen staan vermeld, waarbij op de factuur met nummer 1610572 alleen nog een paar goederen meer staan. Dat ondersteunt de betwisting van [appellant1] dat hij goederen geleverd heeft gekregen via
factuurnummer 1611453. In combinatie met het ontbreken van vervoersbewijzen of een afhaalbewijs valt niet uit te sluiten dat (inderdaad) sprake is geweest van een dubbele facturatie.
5.25
De e-mail van [naam3] van 6 september 2017 weerlegt die mogelijkheid niet afdoende. In die e-mail wordt over deze factuur vermeld:
nieuwe levering, betaling volgens factuur
Die vermelding houdt echter niet ondubbelzinnig in dat [appellant1] heeft erkend dat de factuur verschuldigd is; zij kan ook inhouden dat de goederen alsnog geleverd zullen worden, waarna de factuur betaald zal worden. Verder toont die mededeling, ook als die wel een (buitengerechtelijke) erkenning zou hebben ingehouden, in het licht van het vorenstaande nog niet aan dat op basis van de factuur en een daaraan ten grondslag liggende order in derdaad goederen aan [appellant1] zijn afgeleverd. Daarbij wordt nog opgemerkt dat [naam3] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft verklaard dat vanaf 7 maart 2017 pakbonnen in het algemeen getekend werden en aan hem geretourneerd. Als gezegd ontbreken bij de factuur, die dateert van 17 mei 2017, niet alleen vervoersbewijzen, maar ook een getekende pakbon. Een en ander maakt ongewis dat [appellant1] factuurnummer 1611453 verschuldigd is.
5.26
Aan het aanbod van Bimas om [naam3] als getuige te horen over het gesprek waarop zijn e-mail van 6 september 2017 is gebaseerd, gaat het hof gelet op wat hiervoor is overwogen als niet terzake dienend voorbij.
5.27
Omdat niet is aangetoond dat [naam1] goederen geleverd heeft gekregen op basis van factuur 1611453, terwijl onweersproken is dat factuur 1610572 betaald is, slaagt ook niet de door Bimas in hoger beroep nog als subsidiair aangevoerde grond van ongerechtvaardigde verrijking.
5.28
Bimas heeft nog aangevoerd dat [appellant1] te laat heeft geklaagd over de factuur, omdat haar algemene voorwaarden bepalen dat dit binnen veertien dagen na de ontvangst van de factuur dient te gebeuren. Dat beroep op de algemene voorwaarden slaagt niet. Ook als de algemene voorwaarden tussen partijen zouden gelden -volgens [appellant1] gelden echter de voorwaarden van een tussen partijen beweerdelijk gesloten leveranciersovereenkomst- kan Bimas zich niet met vrucht op de betreffende bepaling beroepen. De bepaling (art. 7.12) luidt:
7.12
Reclames ten aanzien van facturen kunnen slechts schriftelijk geschieden binnen
14 dagen na ontvangst van de facturen, waarbij de datum van ontvangst bepaald wordt
op één dag na datum van dagtekening van de desbetreffende factuur. Indien
reclamering niet plaatsvindt binnen de in dit artikel gestelde termijnen, verliest de
koper elke aanspraak ter zake van die gebreken.
Niet-levering kan echter niet worden beschouwd als een gebrek als bedoeld in de laatste zin. Voor niet-levering blijft gelden dat Bimas bij betwisting van de levering dient aan te tonen dat die wel heeft plaatsgevonden. Bimas heeft zich overigens niet eerder dan in deze procedure beroepen op een te late melding, terwijl [appellant1] al op 29 juni 2017 heeft geklaagd over de factuur en partijen daarna (kennelijk) in overleg met elkaar zijn getreden, zonder dat toen een beroep op de bepaling is gedaan.
5.29
De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [appellant1] de factuur met nummer 1611453 niet is verschuldigd. Daarmee faalt grief 3 van Bimas.
5.3
veroordeling in volledige proceskostenBimas heeft nog verzocht om bij een proceskostenveroordeling [appellant1] in de volledige kosten te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Bimas in het bijzonder gevraagd om [appellant1] te veroordelen in de volledige kosten verbonden aan het niet gehouden zijn van de eerder op 4 oktober 2021 geplande mondelinge behandeling. Die mondelinge behandeling is pas op de dag zelf afgeblazen, nadat [appellant1] had meegedeeld dat hij met gezondheidsklachten was opgenomen in het ziekenhuis. Bimas betwijfelt dat daadwerkelijk sprake was van klachten waarvoor [appellant1] in het ziekenhuis is geweest. Het hof is van oordeel dat met het oog op een beslissing over de proceskosten [appellant1] dient aan te tonen dat hij zich op 4 oktober 2021 inderdaad onder behandeling heeft gesteld in het ziekenhuis. [appellant1] zal in de gelegenheid worden gesteld om een bewijs daarvan alsnog over te leggen.
Slotsom5.31 [appellant1] zal in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van zijn verweer dat hij de facturen met nummers 1605383 en 1608526 contant heeft betaald. Verder zal hij in de gelegenheid worden gesteld een bewijsstuk over te leggen waaruit kan blijken dat hij op 4 oktober 2021 voor behandeling in het ziekenhuis is geweest. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
laat [appellant1] toe te bewijzen dat hij de facturen met nummers 1605383 en 1608526 contant heeft betaald;
bepaalt dat, indien [appellant1] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. O.E. Mulder, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant1] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 19 april 2022(drie weken na arrestdatum), waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant1] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
stelt [appellant1] in de gelegenheid om op de hiervoor vermelde roldatum een bewijsstuk in te brengen waaruit kan blijken dat hij zich op 4 oktober 2021 onder behandeling heeft moeten stellen in het ziekenhuis;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, J.H. Kuiper en A. Elgersma en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.