ECLI:NL:GHARL:2022:2459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.305.918/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en wilsovereenstemming in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep in kort geding dat was ingesteld door de dochter tegen haar ouders. De dochter had eerder een bodemprocedure aangespannen en conservatoire beslagen gelegd. De ouders vorderden nakoming van een vaststellingsovereenkomst die volgens hen tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter had deze vordering toegewezen, maar de dochter betwistte de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof onderzocht of er sprake was van wilsovereenstemming en of de vaststellingsovereenkomst geldig was. Het hof concludeerde dat er geen definitieve overeenkomst was bereikt, omdat de partijen het niet eens waren over de voorwaarden van finale kwijting. De grieven van de dochter werden grotendeels gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft de veroordeling tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en bepaalde dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en wilsovereenstemming in juridische geschillen tussen familieleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.305.918/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138428)
arrest in kort geding van 29 maart 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de dochter,
advocaat: mr. A. van Toorn, die kantoor houdt te Bergen op Zoom,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
de vader,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats3] ,
3. [geïntimeerde3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
4. [geïntimeerde4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, die kantoor houdt te Groningen.

1.De procedure bij de voorzieningenrechter

Voor de procedure bij de voorzieningenrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 18 januari 2022 (hierna: het vonnis) dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 januari 2022 met grieven,
- de akte overleggen producties van 27 januari 2022 van de dochter,
- de akte overleggen productie van 25 februari 2022 van de dochter,
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens heeft de dochter de processtukken ingediend en heeft het hof een datum voor het arrest vastgesteld.
2.3
De dochter vordert in het hoger beroep -samengevat-
primairdat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter nietig verklaart,
subsidiairdit vonnis vernietigt en - bij wijze van incidentele vordering - dat de tenuitvoerlegging van het vonnis onmiddellijk wordt geschorst, met veroordeling van de ouders in de proceskosten in beide instanties op grond van het bepaalde in artikel 1019h Rv.
2.4 De dochter heeft nog niet kunnen reageren op de door de ouders bij memorie van antwoord overgelegde producties. Het hof zal haar niet in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen. Uit wat hierna volgt, zal blijken dat de dochter daardoor niet in haar belangen is geschaad.

4.4. De relevante feiten4.1 Op 12 mei 2020 heeft de dochter de ouders gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Daaraan voorafgaand heeft zij diverse conservatoire beslagen doen leggen ten laste van de ouders. Inzet van de bodemprocedure is een vordering op de ouders uit hoofde van nakoming van een door de dochter gestelde ‘gelijktrekkingsovereenkomst’ ten opzichte van haar broer en een vordering op de vader en geïntimeerde sub 3, de persoonlijke holding van de vader, uit hoofde van onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde

verrijking, in verband met een door de dochter gestelde uitvinding van het product FN2100, waarvan de vader de octrooirechten voor zichzelf heeft gehouden.
4.2
Partijen hebben onderhandeld over het treffen van een schikking ter beëindiging van deze bodemprocedure, waarbij zij -via hun advocaten- over en weer voorstellen hebben gedaan.
4.3
In een e-mail van 23 november 2021 aan mr. Blokzijl bericht mr. Van Toorn dat de dochter -onder voorwaarden- bereid is de rechtszaak tegen de ouders te staken. Zij doet namens de dochter aan de ouders -voor zover relevant- het volgende voorstel:

Uw cliënten betalen haar € 100.000,-- nettoOver en weer verlenen partijen elkaar finale kwijting. Dit betekent dat cliënte zal bevestigen dat zij geen vorderingen meer op uw cliënten heeft uit hoofde van de overeenkomst tot gelijktrekking noch uit hoofde van de uitvinding van het product FN2100 en dat uw cliënten verklaren dat zij geen aanspraak zullen maken op enige vergoeding van kosten of schade als gevolg van de procedure en de beslaglegging. (…). De betaling van € 100.000,-- aan cliënte vindt plaats binnen twee dagen na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Cliënte heft vervolgens per direct de gelegde beslagen op en verleent haar medewerking voor opheffing van het depot. (…)
4.4
Op dit voorstel reageert mr. Blokzijl per e-mail op 24 november 2021, waarin hij onder meer schrijft: ‘
(…) Cliënten zijn bereid in te stemmen met een intrekking van de rechtszaak zijdens uw cliënte, en af te zien van de proceskosten, en zijn daarnaast tevens bereid uw kosten te betalen, die ik inschat en fixeer op € 30.000,- maximaal € 35.000,-. Daarmee ‘betalen’ cliënten dan € 50.000,- tegen algehele kwijting, en dat is mijns inziens een heel bijzonder aanbod in deze kwestie; (…)’.
Vervolgens wordt op 24 november 2021 door de advocaten van partijen verder onderhandeld over het te betalen bedrag en de voorwaarden.
4.5 Op 25 november 2021 om 10.11 uur bericht mr. Blokzijl onder meer het volgende aan mr. Van Toorn: ‘
(…) Cliënten zijn bereid uw cliënte een bedrag te voldoen groot € 50.000,-- ten titel van schadevergoeding. Indien het bedrag van € 50.000,-- eventueel zal worden aangemerkt als schenking en uw cliënte uit dien hoofde een aanslag zal ontvangen, dan zal deze aanslag voor rekening en risico van cliënten komen, met dien verstande dat uw cliënte gehouden zal zijn mijn cliënten onmiddellijk van de ontvangst van deze aanslag op de hoogte te stellen (…). Uw cliënte bevestigt dat zij geen enkele vordering meer heeft op mijn cliënten hoegenaamd en in welke vorm en/of omvang dan ook, in het bijzonder niet ten aanzien van de (beweerdelijke) overeenkomst tot gelijktrekking en/of uit hoofde van de uitvinding van het product FN2100 en/of welke uitvinding van welk ander product dan ook. Mijn cliënten zullen op hun beurt verklaren dat zij geen aanspraak zullen maken op enige vergoeding van kosten of schade als gevolg van de procedure en/of de beslaglegging. (…)Ik zal een concept vaststellingsovereenkomst opstellen (…)Bovenstaande regeling is onder de voorwaarde van finale kwijting. Na uitvoering van het bovenstaande zullen partijen over en weer hoegenaamd en uit welke hoofde ook, niets meer van elkaar te vorderen hebben in welke vorm en/of omvang dan ook en zullen zij finaal en algeheel jegens elkander gekweten zijn.
4.6
Daarop wordt diezelfde datum om 16.24 uur gereageerd door mr. Van Toorn, waarbij zij onder meer het volgende schrijft:

Het laatste voorstel van uw cliënten (€ 50.000,00) is nagenoeg in zijn geheel akkoord met de aanvulling dat pasnadatde overeenkomst door alle partijen is getekendénhet bedrag van € 50.000,00 door mijn cliënte is ontvangen de procedure bij de rechtbank zal worden ingetrokken. Tevens doet cliënte inderdaad afstand van haar vorderingen uit hoofde van de overeenkomst tot gelijktrekking en de uitvinding van FN2100 doch kan en zal zij niet verklaren dat zij geen enkele vordering – in welke vorm dan ook – meer zal hebben op haar ouders. Partijen verklaren over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van de gerechtelijke procedure en de door mijn cliënte gelegde conservatoire beslagen waaronder o.a. de proceskosten van partijen, de kosten van beslaglegging. Partijen verklaren tevens over en weer geen aanspraak te kunnen maken op een vergoeding van eventuele schade (materieel en immaterieel) die partijen mogelijk hebben geleden als gevolg van deze procedure en de gelegde beslagen. (…)
4.7
De reactie van mr. Blokzijl daarop per e-mail van 25 november 2021 om 16.44 uur luidt als volgt: ‘
Fijn. Ik ben verheugd dat partijen tot een minnelijke regeling (lijken te) zijn gekomen. Ik ben van mening dat we in de door mij op te stellen VSO alle (eventuele) geschilpunten tussen partijen moeten regelen. Ik begrijp dat uw cliënte ten aanzien van eventuele toekomstige of uw cliënte thans nog niet bekende vorderingen geen kwijting kan verlenen, maar wel ten aanzien van alle op dit moment aan uw cliënte bekende of bekend geachte vorderingen. Indien uw cliënte op dit moment nog andere vorderingen dan waar de procedure over gaat, jegens cliënten heeft, dan verneem ik dat graag. Indien ik niet verneem dan ga ik ervan uit dat we de geschillen tussen partijen hebben geregeld en dat we over kunnen gaan tot afhandeling, zoals afgesproken.
4.8
Mr. Van Toorn reageert daarop op 26 november 2021 om 08.30 uur, met de mededeling: ‘
Wat is er niet duidelijk in mijn e-mail aan u wanneer ik u het volgende laat weten: (…) Cliënte doet afstand van haar vorderingen zoals gesteld in de thans lopende procedure tussen partijen maar doet geen afstand van enige andere vordering op haar ouders. De regeling is ook bedoeld om het thans bestaande conflict te beëindigen en niet om de rechtsverhouding tussen mijn cliënte en haar ouders nader te regelen. (…)’.
4.9
Op 29 november 2021 bericht mr. Van Toorn aan mr. Blokzijl dat zij nog geen bevestiging (van overeenstemming) noch een concept overeenkomst heeft ontvangen.
4.1
Per e-mail van 30 november 2021 om 14.48 uur aan mr. Van Toorn stuurt mr. Blokzijl een concept vaststellingsovereenkomst, waarin onder meer in de considerans is opgenomen dat

g. partijen deze overeenstemming hebben bereikt ter beëindiging van het tussen hen bestaande geschil en/of ter voorkoming van onzekerheid omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt (…);h. partijen beogen met deze vaststellingsovereenkomst een uitputtende en allesomvattende regeling te treffen teneinde zowel bestaande onzekerheden en geschillen te beëindigen alsook mogelijke toekomstige onzekerheden en geschillen te voorkomen.i. partijen zien met het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst af van alle overige aanspraken die eventueel eerder (zouden) hebben bestaan.
In de concept overeenkomst zijn onder meer de volgende artikelen opgenomen:

4. Met de onderhavige vaststellingsovereenkomst doet eiseres uitdrukkelijk afstand van al haar (beweerdelijke) vorderingen jegens gedaagden uit hoofde van het tussen hen bestaande geschil, respectievelijk de tussen partijen aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure, alsmede al hetgeen daarmee samenhangt, één en ander in de ruimste zin des woords. Partijen zien met het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst af van alle overige aanspraken die eventueel eerder (zouden) hebben bestaan.(…)10. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting voor alle aanspraken uit hoofde van het geschil en de bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen aanhangig gemaakte procedure en/of de beëindiging daarvan en verklaren, ook overigens, niets meer hoegenaamd ook en in welke vorm en/of omvang dan ook van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde ook, met uitzondering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen.
4.11
Mr. Van Toorn reageert daar diezelfde dag op met de volgende mededeling: ‘
Ondanks mijn eerdere berichten aan u heeft u het helaas toch nodig geacht om afspraken dienietzijn gemaakt in een concept vaststellingsovereenkomst op te nemen. De concept overeenkomst is op velerlei punten niet akkoord. U heeft op mijn laatste bericht ook niet gereageerd zodat cliënte er vooralsnog vanuit gaat dat er geen akkoord is. (…) Ik herhaal nogmaals dat cliëntegeen enkelander recht of andere (mogelijk bestaande of toekomstige) vordering prijs geeft.Wat cliënte betreft zijn er nog twee mogelijkheden (…):Partijen komen alsnog overeen dat de regeling enkel ziet op de vorderingen die cliënte in de lopende procedure tegen uw cliënten heeft ingediend waarbij een korteen neutraal geformuleerdevaststellingsovereenkomst zal worden opgesteld of we concluderen dat het partijen niet is gelukt om overeenstemming te bereiken en er wordt voortgeprocedeerd. (…)Ik verneem graag uiterlijk morgen van u of uw cliënten ermee akkoord gaan dat cliënte enkel haar vorderingen uit hoofde van de thans lopende procedure prijs geeft en akkoord gaan met een neutrale vaststellingsovereenkomst. U ontvangt danvan mijeen concept overeenkomst.(…)’.
4.12
Mr. Blokzijl reageert op 1 december 2021 met de mededeling: ‘
(…) Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst kan ik u melden dat ik deze heb opgesteld aan de hand van de normale en reguliere bepalingen, die standaard in een vaststellingsovereenkomst ter beslechting van een geschil worden gebezigd. (…) Ik heb in elk geval nimmer beoogd afstand van recht ter zake toekomstige vorderingen op te nemen. Alleen al vanwege het feit dat dit, zoals u ongetwijfeld weet, niet eens mogelijk is. Ik ga ervan uit met deze aangepaste versie partijen thans tot ondertekening over kunnen gaan. (…)
Deze aangepaste versie bevat onder meer de volgende bepalingen in de considerans:

g. partijen deze overeenstemming hebben bereikt ter beëindiging van het tussen hen bestaande geschil en/of ter voorkoming van onzekerheid omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt (…);h. partijen beogen met deze vaststellingsovereenkomst een uitputtende en allesomvattende regeling te treffen teneinde zowel bestaande onzekerheden en geschillen te beëindigen alsook mogelijke toekomstige onzekerheden en geschillen aangaande de vorderingen zoals eiseres in voornoemde procedure heeft verwoord te voorkomen.i. partijen zien met het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst af van alle aanspraken die zij mogelijk jegens elkaar zouden hebben, waaronder met name -maar daartoe niet beperkt- vorderingen uit hoofde van schade door de namens eiseres gelegde beslagen.
en in het lichaam van de concept overeenkomst:

4. Met de onderhavige vaststellingsovereenkomst doet eiseres uitdrukkelijk afstand van al haar (beweerdelijke) vorderingen jegens gedaagden uit hoofde van het tussen hen bestaande geschil, respectievelijk uit hoofde van de door eiseres aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure, alsmede al hetgeen daarmee samenhangt, één en ander in de ruimste zin des woords. Partijen verklaren over en weer algehele finale kwijting ten aanzien van aanspraken die verband houden met de geschillen waarvoor eiseres de procedure is gestart.(…)10. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting voor alle aanspraken uit hoofde van het geschil en de bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen aanhangig gemaakte procedure en/of de beëindiging daarvan en verklaren niets meer hoegenaamd ook en in welke vorm en/of omvang dan ook van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde ook, met uitzondering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen.
4.13
In een e-mail van 3 december 2021 aan mr. Blokzijl laat mr. Van Toorn ten slotte weten dat geen overeenstemming is bereikt. Zij schrijft daartoe onder meer: ‘
(…) heb ik namens cliënte een tegenvoorstel gedaan. Op dit voorstel is geen akkoord ontvangen enkel een concept vaststellingsovereenkomst waarin de vorderingen van mijn cliënte als “pretense” vorderingen worden aangeduid. Tevens wordt er gesproken over een “beweerdelijk” overeenkomst. Volgens de door u opgestelde overeenkomst zou mijn cliënte “pretenderen” uitvindster te zijn. Cliënte zou moeten afzien van al haar “beweerdelijke” vorderingen op uw cliënten. Cliënte zou ook “niets meer -hoegenaamd ook en in welke vorm en/of omvang dan ook” van uw cliënten te vorderen te hebben uit welke hoofde ook etc.
4.14
De ouders hebben de dochter vervolgens in kort geding gedagvaard. De dochter heeft geen uitvoering gegeven aan het vonnis van de voorzieningenrechter.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
De dochter heeft haar bezwaren tegen het vonnis verwoord in zes grieven. Het hof zal de bezwaren hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. Vooraf merkt het hof op dat het betoog van de ouders dat de dochter geen spoedeisend belang heeft bij het hoger beroep en dat zij om die reden niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep op de misvatting berust dat de dochter een spoedeisend belang zou moeten hebben om in hoger beroep te kunnen komen tegen het tegen haar gewezen veroordelend vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof gaat dan ook voorbij aan dit betoog.
Nietig vonnis?5.2 In hoger beroep heeft de dochter gesteld dat het vonnis in kort geding nietig is omdat het in strijd met artikel 254 lid 1 Rv is gewezen door de kantonrechter, terwijl het niet ging om een zaak die ten gronde door de kantonrechter werd behandeld (artikel 254 lid 5 Rv).
Het hof stelt vast dat zowel uit het vonnis in kort geding -meer in het bijzonder het dictum aanvangend met ‘5. De beslissing, De voorzieningenrechter’-, als uit het proces-verbaal van de zitting op 10 januari 2022 blijkt dat de zaak is behandeld en beslist door mr. A. van der Meer, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland. Gesteld noch gebleken is dat mr. A. van der Meer niet bevoegd was om als voorzieningenrechter op te treden, als bedoeld in de artikelen 50 en 63 Wet op de rechterlijke organisatie. Dat aan de voet van het vonnis is vermeld: ‘Aldus gewezen door mr. A. van der Meer, kantonrechter (…)’ dient als een kennelijke verschrijving te worden aangemerkt, die zich voor eenvoudig herstel leent, als bedoeld in artikel 31 Rv. Van nietigheid van het vonnis dan wel schending van een fundamenteel beginsel van procesrecht is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake.
Grief 1faalt daarmee.
Spoedeisend belang?
5.3
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de ouders een spoedeisend belang bij hun vordering hebben vanwege het feit dat door de dochter beslag is gelegd op een appartement dat is verkocht en nu niet kan worden geleverd. In hoger beroep stelt de dochter dat het appartement op 23 november 2021 is verkocht in weerwil van dit beslag en op 30 december 2021 is geleverd, nadat partijen op die datum een depotovereenkomst hebben getekend, waarmee het beslag op het appartement ten tijde van de mondelinge behandeling van het kort geding bij de voorzieningenrechter op 10 januari 2022 dus geen issue meer was. De ouders hebben daarmee hun verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren geschonden, wat in hoger beroep moet leiden tot de conclusie dat het spoedeisend belang heeft ontbroken en nog steeds ontbreekt.
5.4 Het hof moet in kort geding eerst onderzoeken of in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de (oorspronkelijke) vordering in kort geding [1] . Hierbij kan gelet worden op nieuwe feiten, waaronder feiten die het gevolg zijn van de uitspraak van de voorzieningenrechter [2] . In hoger beroep hebben de ouders de spoedeisendheid van hun belang nader onderbouwd met een medische verklaring van huisarts M.M. Demircan van 22 februari 2022, waaruit blijkt dat de vader veel spanning ervaart als gevolg van het geschil met de dochter. Met betrekking tot de beslaglegging stellen de ouders dat de dochter slechts aan de levering van het appartement wilde meewerken indien de volledige koopsom bij de notaris zou blijven rusten. Omdat dit niet alleen gold voor het (verkochte) appartement aan de [adres] , te [woonplaats3] , maar ook voor de voormalige woning van de vader, staat nu een bedrag van € 960.000,- in depot bij de notaris, waarover de vader niet kan beschikken, om aan de op hem rustende betalingsverplichtingen tijdig te (kunnen) voldoen. Het hof is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de (oorspronkelijke) vordering in kort geding van de ouders.
Grief 2faalt daarmee.
Wilsovereenstemming en vaststellingsovereenkomst?
5.5
De dochter maakt bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat partijen op 25 november 2021 wilsovereenstemming hebben bereikt en een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, zoals door de ouders is betoogd.
5.6
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW) en dat de vraag of sprake is van wilsovereenstemming en (dus) of een overeenkomst tot stand is gekomen, afhankelijk is van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (artikelen 3:33 en 3:35 BW).
5.7 Met inachtneming van die maatstaf komt het hof op basis van de gedingstukken, in zoverre in afwijking van het oordeel van de voorzieningenrechter, voorshands tot het oordeel dat de door de ouders gestelde overeenkomst tussen partijen niet is gesloten.
5.8 Uit de onder 4. hiervoor weergegeven correspondentie die eind november/begin december 2021 door (de advocaten van) partijen is gevoerd valt weliswaar af te leiden dat partijen in die periode intensief met elkaar hebben onderhandeld over de wijze waarop hun geschil zou kunnen worden beëindigd en elkaar ook op bepaalde momenten en aspecten
dicht zijn genaderd, maar dat definitieve overeenstemming niet is bereikt, zoals ook door mr. Van Toorn op 3 december 2021 is bericht.
5.9
Het aspect dat het bereiken van (algehele) overeenstemming steeds heeft verhinderd, was de bij herhaling door mr. Blokzijl geuite wens van de ouders om finale kwijting te verkrijgen voor alle mogelijke vorderingen van de dochter ‘hoegenaamd en in welke vorm en/of omvang dan ook’, terwijl de dochter slechts bereid was finale kwijting te verlenen ten aanzien van enkel de geschilpunten, zoals die voorliggen in de bodemprocedure. Uit de correspondentie valt af te leiden dat mr. Van Toorn daar ook bij herhaling op heeft gewezen en daar bevestiging van heeft gevraagd. Hoewel mr. Blokzijl in zijn e-mail van 25 november 2021 om 16.44 uur (4.7) stelt te begrijpen dat ‘uw cliënte ten aanzien van eventuele toekomstige of uw cliënte thans nog niet bekende vorderingen geen kwijting kan verlenen’, schrijft hij in dezelfde e-mail ook dat dit wel moet gelden ‘ten aanzien van alle op dit moment aan uw cliënte bekende of bekend geachte vorderingen’. Uit de reactie van mr. Van Toorn op 26 november 2021 (4.8) blijkt dat de dochter daarmee niet heeft ingestemd en ook uit de nadien gevoerde correspondentie en de door mr. Blokzijl opgestelde concepten voor een vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen elkaar op dit punt niet zijn genaderd. Het hof stelt vast dat de tweede versie van de concept vaststellingsovereenkomst weliswaar is aangepast, maar dat onder ‘i’ van de considerans nog steeds staat dat partijen met het aangaan van de vaststellingsovereenkomst afzien van ‘alle aanspraken die zij mogelijk jegens elkaar zouden hebben, waaronder met name -maar daartoe niet beperkt- (…)’ en dat onder 10. nog steeds staat dat partijen verklaren ‘niets meer hoegenaamd ook en in welke vorm en/of omvang dan ook van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde ook, met uitzondering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen.’
5.1
Dat mr. Blokzijl ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verklaard dat het de bedoeling van ouders was om enkel finale kwijting te verlenen ten aanzien van de geschilpunten zoals die voorliggen in de bodemprocedure, blijkt niet uit de gevoerde correspondentie en de door hem vervaardigde concept overeenkomsten. De dochter heeft daarbij onweersproken gesteld dat de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde concept vaststellingsovereenkomst pas ter gelegenheid van het kort geding is overgelegd en dat dit concept geen onderdeel van de onderhandelingen tussen partijen heeft uitgemaakt. Ook heeft zij - onvoldoende weersproken - gesteld dat ieder aanbod van haar in ieder geval op 3 december 2021 definitief van de baan was, waarmee de aanvaarding door de ouders ter zitting te laat was.
5.11 Omdat uit de verklaringen van partijen op het punt van de finale kwijting redelijkerwijs geen wilsovereenstemming kan worden afgeleid - en van een ondergeschikt aspect van de overeenkomst naar voorlopig oordeel van het hof niet kan worden gesproken - is het tussen partijen dus niet tot een definitieve overeenkomst gekomen over de voorwaarden waaronder de bodemprocedure tussen hen zou worden beëindigd. Gevolg daarvan is dat
grief 3slaagt, zodat het hof niet meer toekomt aan bespreking van de overige grieven en de incidentele vordering van de dochter.

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen grotendeels. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen ten aanzien van de onder 5.1 uitgesproken veroordeling en (als gevolg daarvan) de onder 5.3 opgenomen uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
6.2
Partijen staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar en het geschil tussen hen vloeit hieruit voort. Het hof ziet in wat de dochter heeft aangevoerd geen reden om de ouders (alsnog) te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Voor wat betreft de proceskostenveroordeling zal het vonnis dus worden bekrachtigd. Ook de kosten van hoger beroep zullen daarom tussen partijen worden gecompenseerd.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 januari 2021, voor zover het betreft de dicta onder 5.1 en 5.3 en doet in zoverre opnieuw recht door de vorderingen van de ouders alsnog af te wijzen;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
bepaalt dat iedere partij in hoger beroep haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, H. de Hek en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.

Voetnoten

1.vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437,
2.zie HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0571,