ECLI:NL:GHARL:2022:2437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.304.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en ondertoezichtstelling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de omgangsregeling tussen haar en haar kind was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om de contactregeling uit te breiden, zodat zij meer contact met haar kind zou kunnen hebben. De GI, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, was van mening dat de huidige regeling, waarbij de omgang onder begeleiding plaatsvond, het meest haalbaar was. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had onderbouwd dat de omgang kon worden uitgebreid en dat de specialistische begeleiding niet langer noodzakelijk was. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking en stelde dat de moeder in de toekomst een nieuw verzoek tot uitbreiding van de omgang kon indienen, mits zij kon aantonen dat zij consequent was in haar gedrag en dat de omgang goed verliep.

Daarnaast werd het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, en dat de omgang zoals vastgesteld goed verliep. De moeder had niet aangetoond dat de huidige situatie een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van haar kind vormde. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kinderrechter en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.292
(zaaknummer rechtbank Overijssel 268063)
beschikking van 29 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil te Hengelo (O),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 21 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 21 december 2021, en
  • de brief met bijlagen van de GI van 1 februari 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een jeugdbeschermer namens de GI;
  • de vader en
  • een ambulante hulpverleenster vanuit [naam1] , verder te noemen: de hulpverleenster. Zij was als informant aanwezig.
Namens de raad voor de kinderbescherming is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 13 januari 2017 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, met benoeming van de GI tot gezinsvoogdes. Daarna is de definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken en deze is steeds verlengd, de laatste keer tot 22 september 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter inzake de uitoefening van het recht op omgang tussen de moeder en [de minderjarige] - uitvoerbaar bij voorraad - als regeling vastgesteld dat:
  • [de minderjarige] één keer in de vier weken anderhalf uur fysiek contact heeft met de moeder bij [naam2] ;
  • [de minderjarige] één keer in de week onder begeleiding van de hulpverleenster een videobelmoment heeft met de moeder;
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] wordt opgebouwd tot een regeling waarbij [de minderjarige] een weekend per veertien dagen en de helft van de feestdagen en de vakanties contact heeft met zijn moeder, waarbij in eerste instantie de moeder éénmaal per twee weken anderhalf uur onder begeleiding elders of bij haar thuis contact heeft met [de minderjarige] , alsmede dat iedere week op woensdagmiddag 15.00 uur een videobelmoment plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] zonder begeleiding. De moeder verzoekt hiernaast om een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van twaalf maanden waarbij de GI de contactregeling verder dient op te bouwen, kosten rechtens.
4.3
De GI heeft haar standpunt in voormelde brief van 1 februari 2022 uiteengezet.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.1
Artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Uit het dossier blijkt dat tijdens de ondertoezichtstelling veel pogingen zijn gedaan om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] tot stand te brengen en goed te laten verlopen. De GI stelt dat de omgang nu goed verloopt omdat deze wordt begeleid door een specialistische groep van omgangshuis [naam3] . De inzet is er op gericht om kinderen op een veilige manier contact te laten ervaren met een ouder met onderliggende problematiek die normale omgang in de weg staat. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat de omgang kan worden uitgebreid en dat de specialistische begeleiding vanuit [naam3] niet langer noodzakelijk is. Het hof is met de GI en de hulpverleenster van oordeel dat de omgang zoals die in de bestreden beschikking is vastgelegd op dit moment het meest haalbare is en zal daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bekrachtigen.
5.3
Anders dan de moeder vreest betekent dit niet dat een eindtoestand is bereikt. De beslissing van het hof staat er niet aan in de weg dat de moeder in de toekomst een nieuw verzoek tot uitbreiding van de omgang kan indienen. Voor het kunnen slagen van een dergelijk verzoek zal de moeder over een langere periode moeten aantonen dat zij consequent is in haar gedrag, dat zij de vastgestelde omgang nakomt en dat de omgang goed verloopt. De eerste en derde grief falen.
Ondertoezichtstelling
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Grief 2 is gericht tegen de afwijzing van de mondelinge verzoeken van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling subsidiair het uitspreken van een nieuwe ondertoezichtstelling.
5.6
Voor zover de moeder in hoger beroep voor het eerst een ondertoezichtstelling verzoekt, merkt het hof op dat een zodanig verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan (ECLI:NL:PHR:2021:653).
5.7
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan de orde heeft gesteld:

Subsidiair wordt verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen en de zaak aan te houden voor een periode van drie maanden om te onderzoeken of [naam4] ingezet kan worden in plaats van [naam2].’
En, na de opmerking van de kinderrechter dat geen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voorligt:
‘Ik kan namens de moeder ambtshalve verzoeken om een ondertoezichtstelling uit te spreken, nu de Raad voor de Kinderbescherming er niet is’.
Daargelaten of hiermee voldaan is aan het vereiste als bedoeld in artikel 1:265k BW dat een verzoek schriftelijk moet zijn gedaan, oordeelt het hof dat het gaat om een verzoek dat inbreuk maakt op het recht op de eerbiediging van het familie- en gezinsleven dat beschermd wordt door artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Juist in een situatie als deze moeten de betrokken partijen in staat worden gesteld om zich te beraden over het verzoek en daartegen desgewenst schriftelijk verweer te voeren. Die gelegenheid is er bij de rechtbank niet of onvoldoende geweest.
5.8
Afgezien van het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , zodat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat het weinige contact tussen haar en [de minderjarige] op zichzelf een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] oplevert. Gebleken is dat de omgang zoals die in eerste aanleg is vastgesteld op dit moment goed verloopt, dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat hij zich leeftijdsadequaat ontwikkelt.
Het hof zal het verzoek van de moeder tot (verlenging van) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] dan ook afwijzen. De tweede grief faalt ook.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 21 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.B. de Groot en H. van Loo, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.B. de Groot en is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.