Uitspraak
[verzoeker],
1.Het verloop van de procedure
7 maart 2022 op het wrakingsverzoek gereageerd.
16 november 2021, het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022 en het vonnis van de rechtbank in de onderhavige strafzaak.
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 21 maart 2022 behandeld door de wrakingskamer. [verzoeker] is bij deze behandeling niet verschenen. Mr. Moszkowicz is wel verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht. Ter completering van het dossier heeft hij de pleitnota ten behoeve van de zitting van 16 februari 2022 overgelegd. Mrs. Plaisier, Quaedvlieg en Van der Wilt zijn bij deze behandeling niet verschenen. De advocaat-generaal mr. Posthumus is als belanghebbende verschenen.
2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek
De gronden van het wrakingsverzoek
- Het hof heeft contra legem beslist dat de voorlopige hechtenis heeft voortgeduurd, terwijl deze al was geëindigd op 8 februari 2022. Het kan daarom niet anders dan dat daaruit niet alleen de schijn van vooringenomenheid, maar ook de daadwerkelijke vooringenomenheid van het hof jegens de verdachte blijkt.
- Het hof heeft de mededeling van de raadsman dat op 10 februari 2022 geen zitting bij het hof heeft plaatsgevonden alsmede dat de zaak toen niet is uitgeroepen, als onwaarheid beschouwd. Er was op het moment van de beslissing geen enkele kenbron die steun bood aan de stelling dat de behandeling van de zaak op 10 februari 2022 heeft plaatsgevonden, laat staan dat die ook is uitgeroepen. Dat maakt dat wederom het standpunt dat namens [verzoeker] is verkondigd over de betreffende zitting, als ongeloofwaardig wordt weggezet en daarmee de schijn van vooringenomenheid jegens verdachte wordt bevestigd.
- Het niet uitroepen van de zaak betekent nietigheid. Dit brengt in casu mee dat de vrijheidsberoving van de verdachte niet (langer) rechtmatig was. Indien de openbaarheid wordt betwist en wordt verzocht deze te verifiëren door getuigen te horen, wekt het hof de schijn van vooringenomenheid door een niet te verifiëren mededeling van de voorzitter van de ‘vermeende’ zitting te laten prevaleren boven de grondrechten van de verdachte om zijn zitting in de openbaarheid te laten plaatsvinden.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
“
De stelling van de raadsman, inhoudende dat de zitting nimmer heeft plaatsgevonden en/of is uitgeroepen, volgt het hof gelet op het voorgaande evenwel niet. De afwezigheid van de
de zaak binnen 90 dagen wederom op zitting heeft gestaan en aldus nog steeds sprake is van een rechtsgeldige voorlopige hechtenis. Het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022 wordt ten spoedigste gereed gemaakt, en zal aan de verdediging worden verstrekt. Tegen die achtergrond acht het hof het verzoek van de raadsman om de advocaat-generaal een proces-verbaal van bevindingen op te laten stellen, niet noodzakelijk en dit verzoek wordt dus afgewezen. Dit alles betekent ook dat het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling wordt afgewezen. Hierdoor is de verdachte hoe dan ook niet in zijn recht op een eerlijk proces geschaad.”
Het hof heeft thans kennisgenomen van de mededeling van de raadsman dat hij die dag aanwezig was op het IJdok en dat daar niemand van de door de raadsman benaderde personen van de zitting[wrakingskamer: op de hoogte was]
. Van de juistheid van die mededeling gaat het hof ook uit. Het hof stelt vast dat sprake is van een uiterst ongelukkige situatie, waarbij de raadsman wel degelijk in het gebouw was, de zitting is uitgeroepen, maar dit kennelijk niet hoorbaar is geweest voor de raadsman en hij aldus niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak.”