ECLI:NL:GHARL:2022:2401

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.307.588/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

Op 29 maart 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingszaak. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de raadsheren M.J.A. Plaisier, H.M.J. Quaedvlieg en C.J. van der Wilt afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de betrokken raadsheren vooringenomenheid zouden hebben getoond in hun beslissingen over de voorlopige hechtenis van de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de strafkamer met neutrale en zakelijke bewoordingen waren gemotiveerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter. De procedure begon met een strafrechtelijke zaak tegen [verzoeker], waarbij op 16 februari 2022 een mondelinge behandeling plaatsvond. Tijdens deze zitting werd de wraking aangevoerd, maar de voorzitter van de strafkamer schorste de behandeling. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren niet onpartijdig waren. De beslissing van de strafkamer om de voorlopige hechtenis voort te zetten werd als juridisch correct beoordeeld, en de wrakingskamer kwam tot de conclusie dat er geen schijn van vooringenomenheid was gewekt. De beslissing tot afwijzing van het wrakingsverzoek werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.307.588/01
beslissing van 29 maart 2022
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [naam1] te [plaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. Y. Moszkowicz, kantoorhoudend te Utrecht,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. C.J. van der Wilt,
raadsheren-plaatsvervanger in dit hof, locatie Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder parketnummer 21-002162-19 een strafrechtelijke procedure tegen [verzoeker] aanhangig.
1.2
Op 16 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de strafkamer van dit hof. Aanwezig waren [verzoeker] , zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, mr. N.J. Hoogenboom als vertegenwoordiger van de benadeelde partijen/nabestaanden, de advocaat-generaal mr. F. Posthumus, mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter, mr. S. Pesch (griffier) en mrs. H.M.J. Quaedvlieg en mr. C.J. van der Wilt, raadsheren. De raadsman heeft tijdens deze mondelinge behandeling mrs. Plaisier, Quaedvlieg en Van der Wilt gewraakt. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mrs. Plaisier, Quaedvlieg en Van der Wilt hebben niet in de wraking berust. Mr. Plaisier heeft (mede namens mrs. Quaedvlieg en Van der Wilt), bij verweerschrift van
7 maart 2022 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4
Ter griffie is verder binnengekomen het proces-verbaal van de zitting van
16 november 2021, het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022 en het vonnis van de rechtbank in de onderhavige strafzaak.
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 21 maart 2022 behandeld door de wrakingskamer. [verzoeker] is bij deze behandeling niet verschenen. Mr. Moszkowicz is wel verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht. Ter completering van het dossier heeft hij de pleitnota ten behoeve van de zitting van 16 februari 2022 overgelegd. Mrs. Plaisier, Quaedvlieg en Van der Wilt zijn bij deze behandeling niet verschenen. De advocaat-generaal mr. Posthumus is als belanghebbende verschenen.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Het verzoek is tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
[verzoeker] heeft - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
  • Het hof heeft contra legem beslist dat de voorlopige hechtenis heeft voortgeduurd, terwijl deze al was geëindigd op 8 februari 2022. Het kan daarom niet anders dan dat daaruit niet alleen de schijn van vooringenomenheid, maar ook de daadwerkelijke vooringenomenheid van het hof jegens de verdachte blijkt.
  • Het hof heeft de mededeling van de raadsman dat op 10 februari 2022 geen zitting bij het hof heeft plaatsgevonden alsmede dat de zaak toen niet is uitgeroepen, als onwaarheid beschouwd. Er was op het moment van de beslissing geen enkele kenbron die steun bood aan de stelling dat de behandeling van de zaak op 10 februari 2022 heeft plaatsgevonden, laat staan dat die ook is uitgeroepen. Dat maakt dat wederom het standpunt dat namens [verzoeker] is verkondigd over de betreffende zitting, als ongeloofwaardig wordt weggezet en daarmee de schijn van vooringenomenheid jegens verdachte wordt bevestigd.
  • Het niet uitroepen van de zaak betekent nietigheid. Dit brengt in casu mee dat de vrijheidsberoving van de verdachte niet (langer) rechtmatig was. Indien de openbaarheid wordt betwist en wordt verzocht deze te verifiëren door getuigen te horen, wekt het hof de schijn van vooringenomenheid door een niet te verifiëren mededeling van de voorzitter van de ‘vermeende’ zitting te laten prevaleren boven de grondrechten van de verdachte om zijn zitting in de openbaarheid te laten plaatsvinden.
Het standpunt van verweerders
2.3
Mr. Plaisier heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Benadrukt wordt dat jegens de verdachte geen vooringenomenheid wordt gekoesterd en de oordelen en beslissingen daar ook geen blijk van geven. Daar komt bij dat het wrakingsverzoek en de daaraan ten grondslag liggende gronden in de kern gericht zijn tegen die beslissingen. Een wrakingsverzoek is geen verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen en het verzoek van [verzoeker] kan daarom niet slagen. Voor zover het verzoek tot wraking is gestoeld op de motivering van de beslissingen, wordt opgemerkt dat daaruit geen vooringenomenheid blijkt. Het hof is, gehoord de verdediging en de advocaat-generaal en na in raadkamer telefonisch contact te hebben opgenomen met de voorzitter van de omstreden zitting van 10 februari 2022 over de gang van zaken, tot het oordeel gekomen dat de stelling van de raadsman, inhoudende dat de zitting nimmer heeft plaatsgevonden en/of uitgeroepen, niet kan worden gevolgd. Dit is vervolgens op de terechtzitting op open wijze gecommuniceerd en gemotiveerd. De raadsman miskent dat het hof, de mondelinge informatie van de voorzitter van de zitting van 10 februari 2022 volgend, daarmee geenszins de mededelingen van de verdediging als onwaar heeft beschouwd. Tot slot getuigt ook de motivering van het oordeel dat de voorlopige hechtenis van de verdachte niet op 8 of 10 februari 2022 is geëxpireerd, mede gelet op het voorgaande en gelet op de overweging dat toen de 90 dagen termijn nog niet was verstreken, niet van (schijn van) vooringenomenheid.
Het standpunt van de advocaat-generaal
2.4
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat de zittingscombinatie die de zaak heeft behandeld op 16 februari 2022 heeft geoordeeld dat conform de wet was geoordeeld. Hier is niet aan de orde of dat juist is. Ten aanzien van de grond dat op 10 februari 2022 een ‘spookzitting’ is gehouden, merkt de advocaat-generaal op dat door het hof is geverifieerd dat er een zitting is geweest. Dat de collega van mr. Moszkowicz niet bij die zitting aanwezig is geweest is ongelukkig, maar betekent niet dat er geen zitting was. De afwijzing van het verzoek om getuigen te horen geeft ook geen blijk van vooringenomenheid. De voorzitter heeft op 16 februari 2022 bij zijn collega-raadsheer informatie ingewonnen over de zitting van 10 februari 2022. Die informatie wordt niet boven, maar naast de door de raadsman verschafte informatie geplaatst.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.5
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.6
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.7
Namens [verzoeker] is, onder verwijzing naar de pleitnota ten behoeve van de zitting van 16 februari 2022, tijdens de zitting van de wrakingskamer gesteld dat het hof juridisch onjuist heeft beslist ten aanzien van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft niet erkend dat de voorlopige hechtenis op 8 februari 2022 was geëindigd en het verzoek om invrijheidstelling ten onrechte afgewezen. Die beslissing kan, aldus [verzoeker] , alleen maar genomen zijn omdat het hof van oordeel was dat hij hoe dan ook moest blijven vastzitten.
2.8
Het hof heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2022 aan de afwijzing tot het verzoek om onmiddellijke invrijheidstelling onder meer de volgende motivering ten grondslag gelegd:

De stelling van de raadsman, inhoudende dat de zitting nimmer heeft plaatsgevonden en/of is uitgeroepen, volgt het hof gelet op het voorgaande evenwel niet. De afwezigheid van de
raadsman tijdens de pro formabehandeling betekent naar het oordeel van het hof niet dat er
consequenties zijn voor de (voortduring van de) voorlopige hechtenis en de rechtmatigheid
daarvan. Het hof heeft immers vastgesteld dat na de zitting van 16 november 2022[wrakingskamer: bedoeld is kennelijk: 2021]
de zaak binnen 90 dagen wederom op zitting heeft gestaan en aldus nog steeds sprake is van een rechtsgeldige voorlopige hechtenis. Het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022 wordt ten spoedigste gereed gemaakt, en zal aan de verdediging worden verstrekt. Tegen die achtergrond acht het hof het verzoek van de raadsman om de advocaat-generaal een proces-verbaal van bevindingen op te laten stellen, niet noodzakelijk en dit verzoek wordt dus afgewezen. Dit alles betekent ook dat het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling wordt afgewezen. Hierdoor is de verdachte hoe dan ook niet in zijn recht op een eerlijk proces geschaad.”
2.9
De wrakingskamer stelt voorop dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (tussen)beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt namelijk mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de genomen beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van een beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
2.1
De strafkamer is blijkens de onder 2.8 geciteerde motivering van oordeel dat een juridische grondslag voor de voortduring van de voorlopige hechtenis en daarmee de afwijzing van het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling aanwezig was. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over die beslissing. De motivering van de beslissing is gesteld in neutraal zakelijke bewoordingen. De beslissing is bovendien gestoeld op een (zakelijk) argument, namelijk dat de zaak binnen negentig dagen na 16 november 2021 weer op zitting heeft gestaan. Volgens de raadsman is dat argument ondeugdelijk. Indien deze daarin gelijk heeft, neemt dat echter niet weg dat uit de motivering van de strafkamer objectief bezien niet blijkt dat het argument gehanteerd is met geen ander doel dan, wetende dat het onjuist is, toch tot voortduring van de voorlopige hechtenis te kunnen besluiten. Uit de bewoordingen van de motivering kan dan ook redelijkerwijs niet worden geconcludeerd dat voor de gegeven motivering geen andere verklaring bestaat dan vooringenomenheid van de raadsheren van de strafkamer.
2.11
Met de tweede en derde wrakingsgrond betoogt [verzoeker] in essentie dat de daarin genoemde (overige) omstandigheden van de zaak aantonen dat die motivering, niettemin wel degelijk zo moet worden bezien dat deze slechts is gegeven op grond van bestaande vooringenomenheid, althans dat deze de vrees voor het bestaan daarvan gerechtvaardigd doet zijn. Het pijnpunt is dan vooral dat de raadsman uit de uitlatingen van de voorzitter ter zitting opmaakt dat deze de raadsman niet gelooft en er, op grond van in raadkamer ingewonnen informatie, van uit gaat dat op 10 februari 2022 wel degelijk een zitting heeft plaatsgevonden en/of is uitgeroepen.
2.12
Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2022 blijkt het volgende. De raadsman heeft (primair) aangevoerd dat de zaak op 16 november 2021 voor bepaalde tijd, namelijk tot 8 februari 2022, was aangehouden. Op die dag heeft geen zitting plaatsgevonden. Vervolgens zijn de raadsman en zijn cliënt opgeroepen voor de zitting van 10 februari 2022, 12:30 uur. De kantoorgenoot van de raadsman was die dag aanwezig in het gerechtsgebouw (IJdok), maar de zitting in kwestie is toen niet uitgeroepen. De raadsman heeft nog op alle mogelijke manieren trachten te achterhalen waar en wanneer de zitting zou plaatsvinden, maar dat heeft niets opgeleverd. Na deze mededelingen van de raadsman is de zitting onderbroken. Tijdens die onderbreking heeft de voorzitter telefonisch contact gehad met mr. C. Fetter. Deze heeft hem, zo heeft de voorzitter na de onderbreking ter zitting meegedeeld, gemeld dat op 10 februari 2022 om 12:30 uur in het IJdok in de zaak van [verzoeker] een zitting heeft plaatsgevonden met haar als voorzitter en mrs Senden en Piena als leden. Vervolgens heeft de voorzitter gezegd:

Het hof heeft thans kennisgenomen van de mededeling van de raadsman dat hij die dag aanwezig was op het IJdok en dat daar niemand van de door de raadsman benaderde personen van de zitting[wrakingskamer: op de hoogte was]
. Van de juistheid van die mededeling gaat het hof ook uit. Het hof stelt vast dat sprake is van een uiterst ongelukkige situatie, waarbij de raadsman wel degelijk in het gebouw was, de zitting is uitgeroepen, maar dit kennelijk niet hoorbaar is geweest voor de raadsman en hij aldus niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak.”
2.13
Uit deze motivering blijkt niet dat de raadsman niet wordt geloofd. Integendeel, het hof zegt nu juist uitdrukkelijk uit te gaan van de juistheid van de door de raadsman gedane mededelingen. In zoverre mist het wrakingsverzoek dus feitelijke grondslag. Uit het enkele feit dat het hof navraag heeft gedaan naar de gang van zaken op 10 februari 2022 kan ook geen (schijn van) vooringenomenheid worden opgemaakt. Het stond de strafkamer vrij onderzoek te doen naar de gang van zaken. Het resultaat ervan is meegedeeld ter zitting en de raadsman heeft daarop kunnen reageren. Door vervolgens de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling mede te baseren op de vaststelling dat op 10 februari 2022 een zitting heeft plaatsgevonden (ook al was de kantoorgenoot van de raadsman daarbij niet aanwezig) heeft de strafkamer, wederom, in neutrale, zakelijke termen het argument verwoord op basis waarvan het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (mede) werd afgewezen. Uit bewoordingen van dit deel van de motivering en/of de gang van zaken ter zitting kan dan ook redelijkerwijs niet worden geconcludeerd dat voor de gegeven motivering geen andere verklaring bestaat dan vooringenomenheid van de raadsheren van de strafkamer.
2.14
De slotsom is dat de beslissing van de strafkamer tot afwijzing van het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling van [verzoeker] zich aan beoordeling door de wrakingskamer onttrekt en dat niet gebleken is van omstandigheden waaruit volgt dat de motivering van die beslissing niet anders kan worden verklaard dan door bestaande vooringenomenheid bij de gewraakte raadsheren, althans dat die schijn daardoor redelijkerwijs is gewekt. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Plaisier, Quaedvlieg en Van der Wilt af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, E. de Witt en G.B.A. Brummer, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.