ECLI:NL:GHARL:2022:2340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
200.301.425/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en voorlopige voorzieningen in een ouderschapsconflict met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2017. De vader, verzoeker in de voorlopige voorzieningen, en de moeder, verweerster, zijn de ouders van de minderjarige en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de moeder had niet meegewerkt aan deze regeling. De vader verzocht het hof om voorlopige voorzieningen te treffen, waaronder een omgangsregeling met specifieke data en tijden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder tot op heden niet heeft meegewerkt aan de eerder opgelegde zorgregeling en dat er een noodzaak is om een duidelijke regeling te treffen. Het hof heeft besloten om de zorgregeling te wijzigen en een dwangsom te verbinden aan de voorlopige voorziening, omdat het belang van de vader om contact te hebben met zijn dochter groter is dan het belang van de moeder om de beslissing in de hoofdzaak af te wachten. De nieuwe regeling houdt in dat er vanaf 1 april 2022 driemaal per twee weken onbegeleid contact zal plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige, met specifieke dagen en tijden. De moeder is verplicht om een dwangsom van € 250,- per keer te betalen indien zij in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.425/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 174406)
beschikking van 24 maart 2022 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] (België),
verzoeker in voorlopige voorzieningen, verweerder in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M. Bou-Asrar te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in voorlopige voorzieningen, verzoekster in de hoofdzaak,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 september 2020, 18 november 2020 en 14 juli 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij de laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, beslist dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2017 (hierna: [de minderjarige] ), haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en is de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • vanaf augustus 2021 zal driemaal een keer in de twee weken een dagdeel onbegeleid contact plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij BOCS (Jeugdhulp Friesland) alleen het eerste en het laatste kwartier aanwezig is en waarbij gewerkt kan worden met tijdsafspraken;
  • daarna zal driemaal een keer in de twee weken een dag onbegeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvinden;
  • daarna zal [de minderjarige] een keer in de veertien dagen een weekend bij de vader verblijven.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot voorlopige voorzieningen

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met bijlage(n), ingekomen op 13 oktober 2021;
- een brief namens de raad van 28 oktober 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader tevens incidenteel hoger beroep en tevens verzoek om voorlopige voorzieningen met bijlage(n);
- een brief namens de vader van 13 december 2021;
- het verweerschrift tegen het verzoek om voorlopige voorzieningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten, waarbij de moeder via een beeldbelverbinding heeft deelgenomen. Ook is verschenen [naam1] namens de raad.

3.De feiten

De vader en de moeder zijn de ouders van voornoemde [de minderjarige] over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

4.De motivering van de beslissing

IPR-overweging
4.1
Op grond van artikel 8 Brussel II-bis (Verordening nr. 2201/2003) is de Nederlandse rechter bevoegd omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Nu niet is gegriefd tegen de overweging van de rechtbank dat het Nederlandse recht van toepassing is zal het hof eveneens Nederlands recht toepassen.
Overige overwegingen
4.2
Aan de orde is het verzoek van de vader om gedurende de hoger beroepsprocedure voorlopige voorzieningen te treffen op het punt van de zorgregeling. Hij vraagt aan het hof om het volgende te bepalen:
primair: dat de vader gedurende 1 weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur per twee weken omgang heeft met [de minderjarige] , waarbij de moeder [de minderjarige] brengt en haalt, alsmede dat [de minderjarige] gedurende de helft van de vakanties aansluitend verblijf heeft bij de vader, althans een zodanige regeling te treffen als door het hof in goede justitie te bepalen;
subsidiair: dat de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader als volgt zal plaatsvinden:
- driemaal een keer per twee weken omgang op woensdag van 12.00 uur tot 17.00 uur;
- daarna driemaal een keer in de twee weken de zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
- daarna een weekend per twee weken gedurende vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] haalt en brengt, althans een zodanige regeling te treffen als door het hof in goede justitie te bepalen, totdat ten principale in hoger beroep is beslist
.
De moeder voert gemotiveerd verweer en verzoekt de vader in zijn provisionele verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
4.3
Op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter tijdens een aanhangig geding op verzoek van iedere partij een voorlopige voorziening treffen voor de duur van het geding indien deze samenhangt met het hoofdverzoek.
4.4
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader om de gevraagde voorlopige voorziening toewijsbaar is. Vast is komen te staan dat de moeder tot op heden niet heeft meegewerkt aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking opgelegde zorgregeling. Ook het vonnis in kort geding van de voorzieningsrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 28 oktober 2021 waarin de moeder op straffe van een dwangsom werd bevolen mee te werken aan de geldende zorg- en contactregeling heeft hierin geen verandering gebracht. De moeder verklaart haar gebrek aan medewerking onder meer met het niet concreet zijn van de door de rechtbank opgelegde regeling voor wat betreft dagen en tijden. Daarmee is voor het hof de noodzaak gegeven om wel een door de vader verzochte invulling van de zorgregeling met dagen en tijden toe te wijzen. Het belang van de vader om nu deze voorziening toegewezen te krijgen is groter dan dat van de moeder om de beslissing in de hoofdzaak af te wachten omdat het hier om omgang gaat en er al lange tijd geen contact is geweest tussen de vader en [de minderjarige] . De overige door de moeder aangevoerde bezwaren tegen een zorgregeling zijn naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt. Het hof zal niet het primaire verzoek van de vader toewijzen maar het subsidiaire verzoek, omdat een opbouw van de omgang in het belang van [de minderjarige] is en deze regeling beter aansluit bij het karakter van de voorlopige voorziening.
Dwangsom
4.5
Het hof zal ambtshalve een dwangsom verbinden aan de voorlopige voorziening omdat het een omgangsregeling betreft tussen de vader en zijn vierjarige dochter met wie hij al lange tijd geen contact heeft gehad en omdat de moeder tot op heden weigerachtig is gebleken om een eerder opgelegde omgangsregeling na te komen.

5.De beslissing

Het hof:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 14 juli 2021 voor de duur van het geding in hoger beroep in die zin dat de regeling zal ingaan vanaf 1 april 2022 en zal plaatsvinden in de even weken en dat de volgende dagen en tijdstippen gelden:
  • vanaf 1 april 2022 zal driemaal een keer in de twee weken op woensdag van 12.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid contact plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] in Leeuwarden of in een straal van 70 km rondom [plaats1] (de eerste omgang zal dus op woensdag 6 april 2022 zijn);
  • daarna zal driemaal een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur onbegeleid contact plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] in [plaats1] of in een straal van 70 km rondom [plaats1] ;
  • daarna zal [de minderjarige] een keer in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader in Nederland verblijven, bijvoorbeeld in [plaats2] bij de zus van de vader.
de vader brengt en haalt [de minderjarige] ;
bepaalt dat de moeder aan de vader een dwangsom verschuldigd is van € 250,- per keer tot een maximum van € 5.000,- totaal voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door de griffier en is op 24 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.