ECLI:NL:GHARL:2022:2336

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
200.284.581/01 en 200.299.608/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en voogdij in een complexe gezinssituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2022, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen in hoger beroep gegaan tegen eerdere beslissingen van de rechtbank Overijssel. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Alta, verzochten om de voogdij van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI) te beëindigen en over te dragen aan Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen. De ouders voerden aan dat de verhouding met de GI ernstig verstoord was en dat dit niet in het belang van de kinderen was. Het hof heeft in zijn uitspraak de verstoorde verhouding tussen de ouders, de pleegouders en de GI erkend, maar oordeelde dat er geen wettelijke grond was voor beëindiging van de voogdij. Wel heeft het hof de GI in overweging gegeven om de voogdij door een andere persoon binnen de organisatie te laten uitvoeren.

Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen uitgebreid. De ouders mogen nu eens per maand gedurende vier uur onbegeleide omgang hebben met hun kinderen op een neutrale locatie. Dit besluit is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de aanbevelingen van de raad voor de kinderbescherming heeft gevolgd. De ouders hebben aangegeven dat ze de verhouding met de GI willen verbeteren, maar dat er momenteel geen ruimte is voor samenwerking. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd voor de voogdij, maar de omgangsregeling aangepast om de band tussen de ouders en de kinderen te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.284.581/01 en 200.299.608/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 243430 en 264050)
beschikking van 22 maart 2022
inzake
[verzoeker](de vader), en
[verzoekster](de moeder),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI),
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders](de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ),
wonende te [woonplaats2] .
In de procedure is gekend:
de raad voor de kinderbescherming (de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 8 april 2021 in de zaak met nummer 200.284.581/01 (omgang) verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
Het verdere verloop in die zaak blijkt uit:
- een brief van de raad van 16 november 2021 met als productie het raadsrapport van 16 november 2021 (hierna: het raadsrapport);
- een journaalbericht van mr. Alta van 9 december 2021 met productie(s);
- een brief van de GI van 15 december 2021 met productie(s);
- een brief van de raad van 11 februari 2022;
- een brief van de raad van 18 februari 2022;
- een e-mailbericht van de GI van 21 februari 2022 met productie(s);
- een brief van mr. Alta van 22 februari 2022;
- een afschrift van een e-mailbericht van de raad van 25 februari 2022 aan de ouders met productie(s).
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg in de zaak met nummer 200.299.608/01 (beëindiging voogdij GI) naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 264050.
Het verloop van de procedure bij het hof in die zaak blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 september 2021;
- een journaalbericht van mr. Alta van 27 september 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 28 september 2021 met productie(s);
- een brief van de GI van 15 december 2021 met productie(s);
- een brief van de raad van 11 februari 2022;
- een brief van de raad van 18 februari 2022;
- een e-mailbericht van de GI van 21 februari 2022 met productie(s);
- een brief van mr. Alta van 22 februari 2022;
- een afschrift van een e-mailbericht van de raad van 25 februari 2022 aan de ouders met productie(s).
1.3
Voorgeschreven is dat als de ouders stukken willen inbrengen in het geding, deze stukken door hun advocaat moeten worden ingediend bij het hof. Omdat de ouders een brief van 22 februari 2022 en een e-mailbericht van 28 februari 2022 zonder tussenkomst van de advocaat hebben ingediend bij het hof, zijn deze stukken retour gezonden en buiten beschouwing gelaten.
1.4
Op 28 februari 2022 is bij het hof de mondelinge behandeling voortgezet van de zaak met nummer 200.284.581/01. Tegelijk is de zaak met nummer 200.299.608/01 behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [naam1] (hierna: [naam1] ) en [naam2] namens de GI;
- [naam3] namens de raad.
Ter zitting heeft mr. Alta mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
3. De feiten en de procedure bij de rechtbank in de zaak met nummer 200.299.608/01 (beëindiging voogdij GI)
3.1
Voor de feiten verwijst het hof naar voormelde tussenbeschikking van het hof van 8 april 2021 in de zaak met nummer 200.284.581/01.
3.2
De ouders hebben in de zaak met nummer 200.299.608/01 in het inleidende verzoek bij de rechtbank verzocht de voogdij van de GI over [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013, en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014, te beëindigen en de voogdij op te dragen aan Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna: JBN).
3.3
Bij de bestreden beschikking van 11 juni 2021 heeft de rechtbank voormeld verzoek van de ouders afgewezen.
4. Waarover moet het hof beslissen in de zaak met nummer 200.299.608/01?
4.1
In de zaak met nummer 200.299.608/01 willen de ouders dat de huidige voogd van de kinderen wordt vervangen. De ouders zijn daarom met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 juni 2021.
Zij verzoeken het hof, voor zover in de onderhavige procedure nog van belang, de beschikking van 11 juni 2021 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de voogdij van de GI over de kinderen te beëindigen en op te dragen aan JBN, dan wel de raad onderzoek te laten doen naar de vraag of continuering van de huidige GI als voogd het meest in het belang is van de kinderen, en de beslissing aan te houden in afwachting van dat onderzoek, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De GI voert hiertegen verweer en verzoekt het hof het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing van het hof in de beide zaken

5.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in genoemde tussenbeschikking van 8 april 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
5.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang is van de kinderen.
5.3
Tijdens het onderzoek van de raad hebben de ouders op 23 september 2021 de rechtbank verzocht hen in het gezag te herstellen (en de kinderen terug te plaatsen bij de ouders). Ten tijde van de zitting bij het hof is nog niet op dit verzoek beslist.
5.4
De raad heeft op 16 november 2021 zijn rapport opgesteld en geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de omgang tussen de ouders en de kinderen. De raad adviseert vooralsnog, en mede gelet op de onrust die voormeld verzoek tot herstel in het gezag met zich brengt, een omgang van een dagdeel (4 uren) per maand, deels begeleid (bijvoorbeeld door het eerste en het laatste uur van de omgang te begeleiden), op een neutrale locatie.
5.5
Uit de stukken en op de zitting bij het hof is gebleken dat de ouders de verhouding met de GI als ernstig verstoord beschouwen. Bij de ouders is geen ruimte aanwezig om met de GI samen te werken en zij willen ook niet meer met de GI communiceren. Ook de verhouding tussen de ouders en de pleegouders is verstoord geraakt. De ouders hebben aangegeven dat zij de verhouding met de pleegouders zouden willen verbeteren door met hen bijvoorbeeld een mediationtraject te volgen. De ernstig verstoorde verhouding met de GI (met name met [naam1] die de voogdij uitvoert) kan volgens de ouders niet meer goedkomen. Zij hebben aangegeven dat zij ‘geen klik’ met [naam1] hebben. De raad zegt hierover in het raadsrapport: “Hoewel iedereen redeneert vanuit het belang van de kinderen, lijken de belemmeringen voor uitbreiding van de omgang te liggen bij de verschillende partijen (ouders, gezinshuisouders en gecertificeerde instelling) die het gelijk aan hun kant willen zien.”
5.6
Het hof vindt dat de belangen van de kinderen voorop moeten staan. Zeker is dat hun belang niet is gediend bij de verstoorde verhouding die de ouders met de GI (en de pleegouders) ervaren en de impasse die nu rondom kwesties die de kinderen aangaan, is ontstaan. Zo wordt de verhouding met [naam1] door de ouders als zodanig verstoord ervaren dat de ouders uitnodigingen van hem om aanwezig te zijn bij de evaluatiemomenten over de kinderen afslaan om de enkele reden dat [naam1] daarbij aanwezig is.
5.7
Het belang van de kinderen vergt dat zij, ter bevordering van de band met hun ouders, hun identiteitsontwikkeling en hun zelfbeeld, waar mogelijk een stabiele omgangsregeling met hun ouders hebben. Een regeling waar de kinderen maar ook de ouders van genieten en die als veilig en fijn wordt ervaren. In geschil is de aard, de duur en de frequentie waarmee de ouders omgang met de kinderen kunnen hebben. De afgelopen jaren zijn de contacten begeleid geweest door de [naam4] Groep en is sprake geweest van een frequentie van twee uur per vier weken.
Omdat vast is komen te staan dat de omgangsmomenten al geruime tijd goed verlopen en een vooruitgang te zien is bij de kinderen op het punt van de hersteltijd, ziet het hof, net als de raad, mogelijkheden om de omgang tussen de ouders en de kinderen uit te breiden. Het hof volgt hierbij, voor wat betreft de frequentie, de duur en de locatie, het advies van de raad en zal bepalen dat de ouders eens per maand gedurende vier uren achtereen omgang met de kinderen mogen hebben op een neutrale locatie. Zoals de raad terecht heeft opgemerkt zal de uitbreiding van de omgang van twee uren naar vier uren per omgangsmoment het hechtingsproces van de kinderen met de pleegouders niet in gevaar brengen. De raad heeft geadviseerd de omgang deels begeleid te laten plaatsvinden, maar het hof vindt dat aan die constructie te veel praktische bezwaren kleven en ziet ook de noodzaak hiervan niet in, omdat de ouders al geruime tijd de omgang goed vorm weten te geven. Om de ouders en de kinderen de mogelijkheid te geven om gedurende vier uren achtereen gezamenlijk activiteiten te ondernemen, die niet tussentijds onderbroken worden door het vertrek of de komst van een begeleider, zal het hof bepalen dat de omgang geheel onbegeleid plaatsvindt. Het hof vertrouwt erop dat de ouders de manier waarop zij de afgelopen periode zijn omgegaan met de kinderen, waarbij zij de kinderen niet hebben belast met de door hen ervaren verstoorde communicatie met de GI en evenmin met hun verlangen om de kinderen weer thuis te laten wonen, zullen voorzetten. Mochten de kinderen in de toekomst onverhoopt wel worden belast met deze kwesties dan kan dit gevolgen hebben voor de omgangsregeling.
De omgangsregeling zal verder regelmatig moeten worden geëvalueerd om te kunnen beoordelen of de regeling nog passend is en of verdere uitbreiding van de regeling mogelijk is, zodat de ouders een nog grotere rol van betekenis in het leven van hun kinderen kunnen krijgen.
5.8
Het hof is in de kwestie van de vervanging van de GI van oordeel dat niet wordt voldaan aan het wettelijke criterium om de voogdij van de GI te beëindigen. Ter zitting bij het hof heeft de advocaat van de ouders aangegeven dat de weerstand van de ouders tegen [naam1] niet wil zeggen dat hij zijn werk niet goed doet. Ook uit wat de ouders overigens hebben aangevoerd is niet gebleken dat de GI haar taken op een niet verantwoorde wijze uitoefent. Dat de ouders ‘geen klik’ met de uitvoerende voogd hebben, is daarvoor niet voldoende. De ouders hebben in hun beroepschrift nog gesteld dat de Gl nalaat de raad overeenkomstig artikel 1:305 BW op de hoogte te houden, maar (zoals de rechtbank in de bestreden beschikking al terecht heeft overwogen) artikel 1:328 sub b BW is niet van toepassing omdat artikel 1:305 BW is vervallen (niet in werking getreden).
Het hof zal het verzoek van de ouders strekkende tot vervanging van de GI dan ook afwijzen.
5.9
Met het oog op mogelijke verbetering van de samenwerking tussen de ouders en de GI in de toekomst, geeft het hof, gelet op wat de ouders ervaren (ongeacht of zij dit terecht zo ervaren), de GI wel in overweging om in het belang van de kinderen de voogdij te laten uitvoeren door een andere persoon binnen haar organisatie.
5.1
Het hof ziet tot slot geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen zoals de ouders hebben verzocht. Er is geen uitleg van regelgeving nodig voor de beslechting van dit geschil.

6.De slotsom

in de zaak met zaaknummer 200.284.581/01
6.1
Op grond van het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en een omgangsregeling vaststellen zoals hierna onder de beslissing volgt.
in de zaak met zaaknummer 200.299.608/01
6.2
Op grond van het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.284.581/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 15 juli 2020 voor zover daarbij het verzoek van de ouders is afgewezen en opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen dat zij eens per maand gedurende vier uur onbegeleide omgang met elkaar hebben op een neutrale plek;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.299.608/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.P. den Hollander en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 22 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.