In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een schorsingsincident naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 28 juli 2021 een hypotheek ten behoeve van de echtgenote van de appellant geheel vernietigd. De appellanten, [appellante] en [appellant], hebben hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft vastgesteld in een eerder arrest. De appellanten stelden dat de rechtbank een juridische of feitelijke misslag had begaan door de rechtshandeling tot vestiging van het tweede hypotheekrecht te vernietigen zonder rekening te houden met de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de belangen van de appellanten bij schorsing van de uitvoerbaarheid zwaarder wegen dan die van de geïntimeerde, Beheermaatschappij Roha Nederland BV. Het hof schorste daarom de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank, totdat het hof in de hoofdzaak arrest heeft gewezen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.