ECLI:NL:GHARL:2022:2218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.300.285
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over schorsing van tenuitvoerlegging van een ontbindingsvonnis van de huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde] Onroerend Goed B.V. De procedure is gestart naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 augustus 2021, waarin de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en [appellant] is veroordeeld tot ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

[Appellant] heeft in hoger beroep gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen totdat het hof op het hoger beroep heeft beslist. De kantonrechter heeft deze vordering in een kort geding op 7 september 2021 afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] opnieuw om schorsing van de tenuitvoerlegging verzocht. Het hof heeft vastgesteld dat de ontruiming van het gehuurde op 9 september 2021 heeft plaatsgevonden, waardoor de executie van het vonnis al geheel is voltooid.

Het hof overweegt dat [appellant] geen belang meer heeft bij de vordering tot schorsing, aangezien de ontruiming al heeft plaatsgevonden. Het hof concludeert dat het hoger beroep faalt en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en € 1.671,- voor salaris van de advocaat. De nakosten en wettelijke rente worden ook toegewezen, met specifieke voorwaarden voor betaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.285
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 9425103)
arrest in kort geding van 22 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. W.J.J. Lamers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Onroerend Goed B.V.,
gevestigd te Oostzaan,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] Onroerend Goed,
advocaat: mr. M. Verhoog.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 september 2021.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 september 2021 (met grieven),
- de memorie van antwoord,
- de akte bespreking en overlegging producties van [appellant] ,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] Onroerend Goed.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] heeft de bedrijfsruimte aan het [adres] 48a te [woonplaats] van [geïntimeerde] Onroerend Goed gehuurd (hierna: het gehuurde). De kantonrechter te Utrecht heeft op 4 augustus 2021 een vonnis gewezen tussen [geïntimeerde] Onroerend Goed als eiseres en [appellant] als gedaagde. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] heeft tegen dit vonnis bij dit hof hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.299.343.
3.2.
Vervolgens heeft [appellant] bij de kantonrechter gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 4 augustus 2021 te schorsen totdat het hof op het hoger beroep heeft beslist. De kantonrechter heeft deze vordering bij vonnis in kort geding van 7 september 2021 afgewezen. [appellant] vordert in dit hoger beroep om zijn vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring alsnog toe te wijzen.
3.3.
Het hof overweegt dat de eiser in kort geding belang moet hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld. [1] Uit de processtukken leidt het hof af dat de ontruiming van het gehuurde op 9 september 2021 heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de executie van het vonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2021 al geheel is voltooid. Dat impliceert dat voor een schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis geen plaats meer is, waarmee [appellant] geen belang meer heeft bij de vordering in kort geding. Met het schorsen van de tenuitvoerlegging krijgt [appellant] immers geen titel om terug te keren naar het gehuurde.

4.De slotsom

4.1.
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van [geïntimeerde] Onroerend Goed van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] Onroerend Goed zullen worden vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en op € 1.671,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt x tarief II).
4.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet gevorderd.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 september 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] Onroerend Goed vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, Th.C.M. Willemse en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.

Voetnoten

1.Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.