ECLI:NL:GHARL:2022:2151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
21/00042
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020. Belanghebbende had een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015 ontvangen, waartegen bezwaar was gemaakt. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.

Tijdens de zitting op 8 februari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, J. Sierts, de zaak toegelicht. De Inspecteur had inmiddels medegedeeld dat de navorderingsaanslag zou worden vernietigd, omdat er geen nieuw feit of fout was dat de navordering rechtvaardigde. Dit leidde tot de vraag of het hoger beroep nog ontvankelijk was, nu de navorderingsaanslag was vernietigd.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen procesbelang meer had, aangezien de navorderingsaanslag was vernietigd en er geen schade was geleden buiten de proceskosten. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 3.305, en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 21/00042
uitspraakdatum: 22 maart 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020, nummer LEE 19/3586, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord J. Sierts, als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief van 5 januari 2021, ontvangen door het Hof op 7 januari 2021, heeft de gemachtigde namens belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 26 november 2020, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
2.2.
Bij brief van 15 juni 2021 heeft de Inspecteur, alvorens het verweerschrift in hoger beroep in te dienen, belanghebbende medegedeeld dat de in (hoger) beroep bestreden navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 (hierna: de navorderingsaanslag) alsnog zal worden vernietigd. De Inspecteur heeft belanghebbende medegedeeld dat naar zijn mening de Rechtbank belanghebbende terecht in het ongelijk heeft gesteld daar waar het de specifieke geschilpunten met betrekking tot de reisaftrek, rente eigenwoning, box 3 en het beroep op het vertrouwensbeginsel betreft. Voor zover relevant heeft de Inspecteur belanghebbende onder andere het hiernavolgende medegedeeld:
“Geachte [gemachtigde],
U hebt, namens uw cliënte [belanghebbende], hoger beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015. Ik heb uw zaak (nogmaals) bekeken en ik heb belanghebbende hier op 15 juni 2021 een brief over gestuurd. (…)
Navorderingsaanslag
Naar mijn mening is de navorderingsaanslag 2015 op formeelrechtelijke gronden ten onrechte opgelegd. Volgens artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen moet een nieuw feit, een redelijkerwijs kenbare fout of kwade trouw het opleggen van een navorderingsaanslag rechtvaardigen. Voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is hiervan geen sprake. Ik ben dan ook van mening dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 ten onrechte aan uw cliënte is opgelegd en zal de navorderingsaanslag ongedaan maken. Ik benadruk hierbij wel dat deze toekenning slechts van kracht is op het jaar 2015. U kunt aan deze toezegging geen rechten ontlenen voor andere jaren. (…)
Intrekken beroepschrift
Nu geen geschil meer bestaat over de onterecht opgelegde navorderingsaanslag, verzoek ik u het beroepschrift van uw cliënte in te trekken. U kunt dat doen door het bijgevoegde formulier te ondertekenen en aan mij retour te sturen. Ik zorg voor het doorsturen van de formulieren naar het gerechtshof. Zodra u het hoger beroep heeft ingetrokken, zal ik het betaalde griffierecht aan u vergoeden. Ook zal ik de door u gevraagde proceskostenvergoedingen uitbetalen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het gaat in totaal om een bedrag van € 1.967 en is als volgt samengesteld:
• 1 punt voor uw bezwaarschrift;
• 1 punt voor uw beroepschrift aan de rechtbank;
• 1 punt voor de zitting bij de rechtbank;
• 1 punt voor uw beroepschrift aan het Gerechtshof. (…)”
2.3.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft de gemachtigde de Inspecteur geschreven dat hij genegen is het hoger beroep in te trekken als de Inspecteur zijn aanbod om als proceskostenvergoeding een bedrag van € 1.967 te voldoen, verhoogt met een bedrag van € 4.000 tot een bedrag van € 5.967.
2.4.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de Inspecteur zijn aanbod om een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1.967 te voldoen, herhaald en het tegenbod van belanghebbende (zie 2.3.) verworpen.
2.5.
De navorderingsaanslag is inmiddels vernietigd.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of sprake moet zijn van een vergoeding van de werkelijke proceskosten.

4.Beoordeling van het geschil

Nu na het instellen van het hoger beroep de bestreden navorderingsaanslag is vernietigd en belanghebbende niet heeft gesteld dat zij als gevolg van de navorderingsaanslag, afgezien van de proceskosten, schade heeft geleden, kan deze procedure niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat leiden (vgl. HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655 en HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988). Het ontbreekt belanghebbende derhalve aan procesbelang. Dit betekent dat het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu de Inspecteur eerst nadat door belanghebbende hoger beroep was ingesteld de navorderingsaanslag heeft vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
De aanspraak die belanghebbende maakt op een integrale vergoeding van de kosten ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt door het Hof verworpen. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), die afwijking van de forfaitaire regeling voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Het Hof betrekt daarbij in zijn oordeel dat de Inspecteur geheel uit eigen beweging, na door de Rechtbank in het gelijk te zijn gesteld, alsnog heeft besloten tot vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag, vanwege de afwezigheid van een navordering rechtvaardigend (nieuw) feit, van een kenbare fout en van kwade trouw. Van een vergaande mate van onzorgvuldigheid of handelen tegen beter weten in aan de zijde van de Inspecteur, is op geen enkele wijze sprake.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken daarom overeenkomstig het Bpb vast op € 269 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 269), € 1.518 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759) en € 1.518 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759), ofwel in totaal op € 3.305.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.305,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.