ECLI:NL:GHARL:2022:2148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
200.297.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot regeling beheer nalatenschap en rechtsvorderingen tegen andere erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [verzoeker] betreffende de nalatenschap van de heer [de erflater]. De erflater is op 8 januari 2020 overleden en laat drie erfgenamen achter: [verzoeker], [verweerder] en [belanghebbende]. [Verzoeker] verzoekt het hof om een regeling te treffen die hem in staat stelt om namens de nalatenschap een vaststellingsovereenkomst en een pachtovereenkomst aan te gaan, alsook rechtsvorderingen in te stellen tegen [verweerder]. Het hof heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen, omdat hij al bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van de nalatenschap, maar niet tegen andere deelgenoten. Het hof oordeelt dat de verzoeken niet onder het beheer van de nalatenschap vallen en dat de belangen van [belanghebbende] onvoldoende worden gewaarborgd. De beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd en de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.368
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 8953583)
beschikking van 21 maart 2022
de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A. van Oosten,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: [verweerder] ,
advocaat: mr. A. Robustella,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats2] ,
belanghebbende,
hierna: [belanghebbende] ,
geen advocaat gesteld.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 11 juni 2021.

2.De procedure bij het hof

2.1
Op 11 juni 2021 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] (waarbij [belanghebbende] belanghebbende is) dat samenhangt met een perceel grond dat behoort tot de nalatenschap de heer [de erflater] (hierna: erflater). De kantonrechter heeft in die uitspraak de verzoeken die [verzoeker] had gedaan, afgewezen.
2.2
Bij beroepschrift van 6 juli 2021 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Hij verzoekt het hof de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en zijn verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure. [verweerder] heeft in een verweerschrift verweer gevoerd.
2.3
Bij brief van 28 januari 2022 heeft [verzoeker] de bijlagen 11 tot en met 15 aan het hof toegezonden.
2.4
Op 9 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof. Daarbij waren [verzoeker] en [verweerder] met hun advocaten aanwezig (die allebei spreekaantekeningen aan het hof hebben overgelegd) en [belanghebbende] was aanwezig zonder advocaat. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt en aan partijen verstuurd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Op 8 januari 2020 is erflater overleden. Erflater was de broer van [verzoeker] en de oom van [verweerder] en [belanghebbende] . [verzoeker] (voor de helft) en [verweerder] en [belanghebbende] (ieder voor een kwart) zijn erfgenamen van erflater en deelgenoten in zijn nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort onder andere een onroerende zaak op het adres [adres1] 110 in [woonplaats1] , bestaande uit onder meer een woonhuis en landbouwgrond. [verweerder] woont en werkt op de daarnaast gelegen onroerende zaak met het adres [adres1] 112 in [woonplaats1] . Het perceel aan de [adres1] 110 grenst aan de zuid- en oostzijde aan het perceel aan de [adres1] 112.
3.2
Tussen [verzoeker] en [verweerder] is na het overlijden van erflater een verschil van mening ontstaan over de erfgrenzen van de percelen aan de [adres1] 110 en 112 en over de vraag of [verweerder] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van delen van de onroerende zaak aan de [adres1] 110. Omdat partijen het daar niet eens over kunnen worden, verzoekt [verzoeker] het hof (samengevat) om op grond van artikel 3:168 BW een regeling over het beheer van de nalatenschap te treffen die inhoudt dat [verzoeker] bevoegd is om op eigen naam, maar in hoedanigheid van deelgenoot in de nalatenschap, namens de nalatenschap
1) een vaststellingsovereenkomst met [verweerder] aan te gaan over de erfgrenzen van de [adres1] 110 en 112 of een procedure daarover te beginnen tegen [verweerder] om een rechterlijke uitspraak daarover te verkrijgen en
2) een pachtovereenkomst voor de duur van een jaar aan te gaan voor de landbouwgrond die hoort bij de [adres1] 110.
3.3
Het hof zal de verzoeken van [verzoeker] afwijzen en licht dat als volgt toe. Met betrekking tot het verzoek om een beheersregeling die [verzoeker] bevoegd maakt om een rechtsvordering in te stellen tegen [verweerder] , geldt dat [verzoeker] – ook alleen – al bevoegd is om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van de nalatenschap (artikel 3:171 BW). Maar dit artikel geldt in beginsel niet voor rechtsvorderingen ten behoeve van de nalatenschap die worden ingesteld tegen een andere deelgenoot in die nalatenschap, zoals hier het geval is. Rechtsvorderingen tegen deelgenoten moeten in de verdeling van de nalatenschap worden betrokken (artikel 4:228, 3:184 en 3:185 BW). Een uitzondering op deze regel kan zich voordoen als een rechtsvordering ten behoeve van de nalatenschap zich er niet voor leent in de verdeling van de nalatenschap te worden betrokken [1] .
3.4
Als [verzoeker] ten behoeve van de nalatenschap een rechtsvordering instelt tegen [verweerder] om een rechterlijke uitspraak te krijgen over de erfgrenzen van de [adres1] 110 en 112, dan is het aan die rechter om te beoordelen of die vordering zich er wel of niet voor leent om in de verdeling van de nalatenschap te worden betrokken en dus of [verzoeker] daarin ontvankelijk is of niet. Dat is niet anders als het hof een regeling over het beheer zou treffen die [verzoeker] ook op de voet van artikel 3:168 BW bevoegd maakt om namens de nalatenschap die rechtsvordering in te stellen. [verzoeker] heeft daarom geen belang bij het treffen van deze regeling door het hof. Bovendien zijn er voor [verzoeker] en ook voor [verweerder] en [belanghebbende] andere mogelijkheden om een rechterlijke uitspraak te krijgen over het erfgrensgeschil, zoals op de mondelinge behandeling bij het hof is besproken.
3.5
Ook voor het geval [verzoeker] anders dan in 3.4 overwogen wel belang heeft bij het treffen van deze regeling zal het hof zijn verzoek afwijzen. De rechter die zo’n regeling treft moet naar billijkheid rekening houden met de belangen van partijen en met het algemeen belang (artikel 3:168 lid 2 tweede zin BW). De regeling die [verzoeker] wenst leidt ertoe dat [verzoeker] een rechtsvordering kan instellen tegen [verweerder] in een procedure waarin [belanghebbende] geen partij is, terwijl een uitspraak haar wel bindt. Het hof vindt dat dan naar billijkheid onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van [belanghebbende] . Ook hier is weer van belang dat er voor de drie erfgenamen andere mogelijkheden zijn om een rechterlijke uitspraak te krijgen in een procedure waarin zij alle drie zijn betrokken.
3.6
Het namens de nalatenschap aangaan van een vaststellingsovereenkomst met [verweerder] en een pachtovereenkomst met een derde is in dit geval geen beheer in de zin van artikel 3:168 BW. Deze handelingen vallen onder ‘de andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed’ zoals bedoeld in artikel 3:170 lid 3 BW. Die handelingen kunnen de erfgenamen alleen samen verrichten. [verweerder] heeft medegedeeld geen toestemming te geven voor het aangaan van een pachtovereenkomst of een vaststellingsovereenkomst. De rechter kan daarvoor ook niet de door [verzoeker] gewenste regeling treffen. Van beheer zou alleen sprake kunnen zijn als deze handelingen voor een normale exploitatie van de onroerende zaak dienstig kunnen zijn (artikel 3:170 lid 2 BW). [verzoeker] heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoeker] verteld dat erflater de landbouwgrond in het verleden zelf gebruikte in zijn onderneming of liet bewerken door een loonwerker en dat slechts eenmaal voor korte tijd (een jaar) sprake is geweest van pacht. Dat is onvoldoende om het aangaan van een pachtovereenkomst onder de normale exploitatie van die grond te scharen. Het aangaan van een vaststellingsovereenkomst over de erfgrens is ook niet aan te merken als beheer en staat los van een normale exploitatie van een goed. Om die reden kunnen ook deze verzoeken van [verzoeker] niet worden toegewezen.
3.6
Op grond van het voorgaande slaagt het hoger beroep van [verzoeker] niet, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
3.7
Omdat partijen in een familierechtelijke rechtsbetrekking met elkaar staan en deze kwestie daaruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 11 juni 2021;
compenseert de kosten van het hoger beroep zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.E.F. Hillen en Th.C.M. Willemse, ondertekend door Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2022.

Voetnoten

1.HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535.