ECLI:NL:GHARL:2022:2091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
200.301.891
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over kinderen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, was van mening dat haar gezag niet beëindigd diende te worden. De vader had verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen met het gezag over de kinderen te worden belast. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2016 door de vader en zijn partner zijn opgevoed en dat de moeder niet altijd in staat was om haar verantwoordelijkheden te nemen. De rechtbank had eerder al de kinderen onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdreclassering & Jeugdbescherming. Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was. De moeder had niet altijd voldoende meegewerkt aan beslissingen die in het belang van de kinderen waren. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vader alleen met het gezag te belasten. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.891
(zaaknummer rechtbank Gelderland 366573)
beschikking van 17 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.E. Kremer te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdreclassering & Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2020 en 30 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 30 juli 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 29 oktober 2021;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2022 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de jeugdbeschermer namens de GI;
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De hierna nader te noemen partner van vader is bijzondere toegang verleend.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [woonplaats1] .
De ouders waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 19 januari 2023.
3.3
De kinderen worden sinds mei 2016 opgevoed en verzorgd door de vader en zijn partner [de stiefmoeder] (verder te noemen: de stiefmoeder). Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 18 januari 2017 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld.
3.4
De vader heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen, hem alleen met het gezag te belasten en (voorwaardelijk) hem samen met zijn partner te belasten met het gezag over de kinderen. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2020 is de raad verzocht onderzoek te doen en (kort samengevat) te rapporteren en te adviseren over onder meer de navolgende vragen:
- is er een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen?
- is een wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van de kinderen noodzakelijk.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad - het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan door de vader wordt uitgeoefend. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, omdat zij het niet eens met de beslissing om haar gezag over de kinderen te beëindigen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders alsnog wordt afgewezen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de vader alleen met het gezag te belasten. Het hof legt hierna uit waarom.
5.3
Vast staat dat de vader en de moeder niet in staat zijn om overleg met elkaar te voeren over de kinderen en dat er geen zicht is op verbetering in de mogelijkheden tot overleg tussen hen. Tussen de ouders onderling is er geen contact. De communicatie over de kinderen met de moeder verloopt de laatste jaren uitsluitend via de stiefmoeder en via de jeugdbeschermer. Ook in die situatie is nog regelmatig sprake van onbegrip aan de kant van de moeder en kunnen al snel meningsverschillen en een ruzieachtige sfeer ontstaan.
De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat zij verwacht dat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd in de situatie dat de vader het gezag over de kinderen alleen uitoefent, ondanks het feit dat de kinderen kwetsbaar zijn. De vader en de stiefmoeder zijn zelf in staat met de inzet van vrijwillige hulpverlening de kinderen te verzorgen en op te voeden en ervoor te zorgen dat het contact tussen de moeder en de kinderen op een goede manier wordt ingevuld.
De vader en de stiefmoeder onderhouden de contacten met scholen, artsen en hulpverlening voor de kinderen. Het hof is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de moeder niet altijd voldoende heeft meegewerkt aan het voortvarend nemen van beslissingen voor de kinderen, terwijl dat wel nodig was. Zo erkent de moeder bijvoorbeeld dat zij aanvankelijk geen toestemming heeft verleend om de kinderen naar een weekendopvang te laten gaan. Hierdoor heeft het langer geduurd voordat de vader en de stiefmoeder in de zorg voor de kinderen konden worden ontlast. Hoewel de moeder dat betwist, staat voor het hof ook voldoende vast dat het overleg met de moeder in de periode dat [de minderjarige1] ernstig ziek was door haar toedoen onvoldoende vlot en soepel is verlopen en extra spanningen bij de vader en de stiefmoeder heeft veroorzaakt. Dat de moeder stelt dat zij niet handelt uit onwil maar uit onmacht, maakt dit niet anders.
De raad vindt het in het belang van de kinderen dat de vader gezagsbeslissingen alleen kan nemen in verband met voornoemde belemmeringen voor een gezamenlijke gezagsuitoefening.
Tot slot merkt het hof op dat gebleken is dat de persoonlijke omstandigheden van de moeder niet altijd voldoende stabiel zijn en dat de moeder soms keuzes maakt waarbij zij de belangen van de kinderen niet voldoende voorop stelt. Het gaat dan onder andere om het beëindigen van en de samenwerking met hulpverlening en haar partnerkeuze. Het is meerdere keren voorgekomen dat de moeder een relatie is aangegaan met een man die zorgde voor een onveilige situatie. De moeder herkent de zorgen die dan ontstaan onvoldoende.
5.4
Nu de ouders niet in staat zijn om het gezag gezamenlijk uit te voeren, de kinderen de afgelopen jaren door de vader en de stiefmoeder zijn opgevoed en verzorgd en dat goed verloopt en de moeder niet altijd voldoende in staat was om haar verantwoordelijkheid voor de kinderen te nemen, is het hof van oordeel dat de vader alleen moet worden belast met het gezag over de kinderen.
5.5
Het hof heeft daarbij oog voor het gevoel van de moeder dat zij door de beëindiging van haar gezag haar kinderen kwijt raakt, maar daar staat tegenover dat de vader en stiefmoeder de afgelopen jaren hebben laten zien dat zij er alles aan doen om de moeder in de gelegenheid te stellen invulling aan haar moederrol te kunnen geven. De vader en de stiefvader hebben verklaard dat zij het belang van de rol van de moeder voor de kinderen inzien en dat hun houding ten aanzien van de moeder daarom niet zal veranderen.
5.5
Het hiervoor overwogene leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en zal beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 juli 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 17 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.