ECLI:NL:GHARL:2022:203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
Wahv 200.268.447/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onjuiste locatie in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een sanctie opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder. De sanctie van € 283,- was opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid met 28 km/h op de Midden Peelweg in Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, op 2 januari 2019. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard, maar de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de locatie van de gedraging niet voldoende was geduid en dat de betrokkene zich daardoor niet adequaat kon verdedigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende beschikking een onjuiste pleeglocatie vermeldde, namelijk Sevenum in plaats van Baarlo, gemeente Peel en Maas. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene niet in staat was om zich redelijkerwijs te verdedigen tegen de opgelegde sanctie. Het hof oordeelde dat de onjuiste plaatsaanduiding een misverstand heeft veroorzaakt over de gedraging waarop de sanctie betrekking had. Daarom heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard.

Daarnaast heeft het hof de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.354,50. Dit arrest is gewezen door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.268.447/01
CJIB-nummer
: 222682312
Uitspraak d.d.
: 13 januari 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2019, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 283,- voor: “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met
28 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 januari 2019 om 19:44 uur op de Midden Peelweg in Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de locatie niet voldoende was geduid en nu zelfs onjuist blijkt te zijn, terwijl gedurende de gehele procedure om opheldering is gevraagd. Zo kan men zich redelijkerwijs niet of bezwaarlijk verdedigen.
3. Het uitgangspunt in WAHV-zaken is dat de inleidende beschikking ten aanzien van het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens moet bevatten om de gedraging waarop de beschikking betrekking heeft te individualiseren (vergelijk onder meer hof Leeuwarden 26 januari 2005, ECLI:NL:GHLEE:2005:AS8373, gepubliceerd op rechtspraak.nl). Dat brengt mee dat van een betrokkene mag worden verwacht dat deze op basis van de inleidende beschikking in staat is de bezwaren tegen die beschikking te formuleren.
4. In de inleidende beschikking is vermeld dat de gedraging is verricht op de Midden Peelweg in Sevenum, gemeente Horst aan de Maas. Het zaakoverzicht vermeldt verder dat de rijrichting van Maasbree naar America is.
5. De advocaat-generaal heeft met het verweerschrift een aanvullend proces-verbaal van de ambtenaar van 17 december 2019 overgelegd. Hierin verklaart de ambtenaar dat in het zaakoverzicht abusievelijk staat vermeld dat de overtredingslocatie de Midden Peelweg in Sevenum, gemeente Horst aan de Maas was. Dit moet zijn de Midden Peelweg te Baarlo, gemeente Peel en Maas, ter hoogte van hectometerpaal 59.7. Verder verklaart de ambtenaar dat de Midden Peelweg een stuk verderop wel overgaat van de gemeente Peel en Maas naar de gemeente Horst aan de Maas. De ambtenaar heeft bij het proces-verbaal een uitdraai van Google Maps gevoegd waarop de exacte locatie van de gedraging is aangegeven.
6. Het hof stelt vast dat in de inleidende beschikking een onjuiste pleeglocatie is vermeld, namelijk Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, in plaats van Baarlo, gemeente Peel en Maas. Ook de in het zaakoverzicht vermelde rijrichting van Maasbree naar America is onjuist.
7. Het hof zal niet overgaan tot wijziging van de pleeglocatie als waarom is verzocht door de advocaat-generaal. Het is vaste jurisprudentie dat onjuistheden in de inleidende beschikking niet tot vernietiging van de beschikking behoeven te leiden ingeval die onjuistheden niet zodanig zijn, dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen. Dat is hier wel het geval. De gemachtigde heeft al in administratief beroep aangevoerd dat de ambtenaar niet heeft aangegeven waar de gedraging precies is geconstateerd en dat de exacte locatie bekend moet zijn omdat de betrokkene zo niet weet waar hij zich tegen moet verdedigen. Pas in hoger beroep wordt vastgesteld dat de pleeglocatie zoals vermeld in het zaakoverzicht onjuist is en raakt de betrokkene bekend met de juiste pleeglocatie. De onjuiste plaatsaanduiding dient daarom in dit geval aangemerkt te worden als een onjuistheid die zodanig is dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft. De inleidende beschikking kan daarom niet in stand blijven. Het hof zal beslissen als hierna vermeld.
8. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal 3,5 procespunten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.354,50 (1,5 x € 541,- x 0,5) + (2,5 x € 759,- x 0,5)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.354,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.