ECLI:NL:GHARL:2022:1963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
21/00062
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en belastingrente door belanghebbende B.V. tegen de Inspecteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 december 2020 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had verminderd. De naheffingsaanslag was opgelegd ten bedrage van € 4.930, met een belastingrente van € 44. Belanghebbende had eerder € 4.047 aan BPM voldaan. De rechtbank had de naheffingsaanslag verlaagd tot € 2.839 en de belastingrente dienovereenkomstig aangepast. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de BPM berekend moest worden op basis van een lagere CO2-uitstoot van 216 gr/km in plaats van 295 gr/km, zoals door de Inspecteur was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de berekening van de BPM op basis van de lagere CO2-uitstoot gerechtvaardigd was, omdat dit in overeenstemming was met artikel 110 VWEU, dat een gelijke belasting voor gelijksoortige voertuigen vereist. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag en bepaalde dat de verschuldigde BPM € 2.563 bedraagt. Daarnaast werd de beschikking inzake de belastingrente vernietigd. Het Hof veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.082.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00062
uitspraakdatum:
15 maart 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2020, nummer AWB 18/6145 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 4.930. Daarbij is belanghebbende voorts een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 44. Belanghebbende had een bedrag van € 4.047 aan BPM op aangifte voldaan.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.839 en het bedrag aan belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en mr. [naam2] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in Duitsland een gebruikte personenauto (met schade) gekocht van het merk Land Rover, type Defender 110 Diesel Stationwagen (VIN: [nummer] ; hierna: de auto).
2.2
De auto is in Duitsland op 2 januari 2014 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. Op het in dat jaar afgegeven Duitse kentekenbewijs (Zulassungsbescheinigung Teil 1) is vermeld dat de CO2-uitstoot van de auto 295 gr/km bedraagt. Deze CO2-uitstoot is bepaald op basis van een voor de auto verleende Europese typegoedkeuring (e11*2007/46*0133*06).
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 26 december 2017 (ontvangen door de Inspecteur op 27 december 2017) aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 4.047 aan BPM voldaan. In de aangifte is op basis van een berekening conform de zogenoemde Scandinavische methode ervan uitgegaan dat de CO2-uitstoot van de auto 216 gr/km bedraagt en de op basis daarvan bepaalde historische bruto BPM € 35.472. De netto catalogusprijs van de auto bedraagt volgens de aangifte € 44.930.
2.4
Bij de aangifte is een in december 2017 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam3] , verbonden aan [naam4] Taxaties, waarin onder meer een handelsinkoopwaarde van de auto (met schade) is vermeld van € 15.184 en een historische nieuwprijs van € 133.045.
2.5
De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te Soesterberg laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 januari 2018. In het op 24 januari 2018 van de controle opgemaakte rapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 133.045, een netto catalogusprijs van € 44.930 en een handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat van € 16.973. In het rapport van DRZ is voorts ervan uitgegaan dat de CO2-uitstoot van de auto 295 gr/km bedraagt.
2.6
De tenaamstelling van het kenteken in het Nederlandse kentekenregister heeft op 3 januari 2018 plaatsgevonden.
2.7
Belanghebbende heeft op 5 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen de in onderdeel 2.3 bedoelde voldoening op aangifte.
2.8
Met dagtekening 23 maart 2018 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 4.930 aan belanghebbende opgelegd. De Inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag ervan uitgegaan dat de door belanghebbende ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM € 8.977 bedraagt (€ 8.977 -/- € 4.047 = € 4.930). Hij is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 133.045, een netto catalogusprijs van € 44.930 en een handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat van € 15.184. De historische bruto BPM is door de Inspecteur berekend op een bedrag van € 78.680, uitgaande van een CO2-uitstoot van 295 gr/km. Bij de naheffingsaanslag is belanghebbende tevens een bedrag van € 44 aan belastingrente in rekening gebracht. Tegen deze naheffingsaanslag en beschikking inzake de belastingrente heeft belanghebbende vergeefs bezwaar gemaakt. Daarbij is ook het bezwaar tegen de voldoening op aangifte (impliciet) afgewezen.
2.9
Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat nader bepaald op € 11.828 en de historische bruto BPM – uitgaande van een CO2-uitstoot van 295 gr/km en het tarief van het jaar 2013 – op € 77.460. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 133.045 van de auto heeft de Rechtbank de afschrijving berekend op 91,11%. Aldus beloopt de door belanghebbende verschuldigde BPM volgens de Rechtbank € 6.886, zodat de naheffingsaanslag door de Rechtbank is verminderd tot (€ 6.886 -/- € 4.047 =) € 2.839. De beschikking inzake de belastingrente is dienovereenkomstig door de Rechtbank verminderd. De Rechtbank heeft voorts de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende ten bedrage van € 1.572 en het griffierecht van € 338. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van € 125 aan immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase en de Minister van Justitie en Veiligheid tot een bedrag van € 875. Het beroep inzake de voldoening op aangifte is (impliciet) ongegrond verklaard door de Rechtbank.
2.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of: (1) bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 29.496 aan bruto BPM, gebaseerd op een CO2-uitstoot van 216 gr/km, en (2) of belanghebbende recht heeft op toepassing van een ‘extra leeftijdskorting’.
3.2
In hoger beroep is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 133.045, bedraagt, de netto catalogusprijs € 44.930 en de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat € 11.828. Voorts is niet in geschil dat het tarief van het jaar 2013 dient te worden gehanteerd.

4.Beoordeling van het geschil

CO2-uitstoot
4.1
Belanghebbende betoogt in de kern dat indien wordt uitgegaan van de op het Duitse kentekenbewijs vermelde CO2-uitstoot van 295 gr/km, niet kan worden uitgesloten dat de voor de registratie van de auto verschuldigde BPM in strijd met artikel 110 VWEU hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is begrepen in de waarde van in Nederland geregistreerde soortgelijke personenauto’s, omdat deze personenauto’s volgens het Nederlandse kentekenregister een lagere CO2-uitstoot hebben dan de auto. Daartoe heeft belanghebbende erop gewezen dat soortgelijke auto’s als de onderhavige, dus ook Land Rovers Defender met gelijke productiejaren en een gelijke eerste toelating op de weg en die ook over een Europese typegoedkeuring beschikken waarop een CO2-uitstoot is vermeld van 295 gr/km, niettemin bij de registratie in het Nederlandse kentekenregister voor een lagere, op basis van de zogenoemde Scandinavische methode berekende CO2-uitstoot in dat register zijn opgenomen. Dienaangaande heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting toegelicht dat zulks een gevolg is van de omstandigheid dat bij ‘de invoer’ van auto’s met een Europese typegoedkeuring uit sommige Unielidstaten, zoals bij voorbeeld Spanje, het bewijs van de Europese typegoedkeuring niet meer voorhanden is waardoor bij de aangifte voor de BPM en de registratie in het Nederlandse kentekenregister wordt geaccepteerd dat de (lagere) berekening van de CO2-uitstoot geschiedt volgens de zogenoemde Scandinavische methode. Ter illustratie van haar betoog, en niet meer dan dat, heeft belanghebbende in hoger beroep een lijst overgelegd van in haar ogen drie soortgelijke, in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde personenauto’s van hetzelfde merk en type en dezelfde uitvoering als de auto. Van die personenauto’s is een CO2-uitstoot vermeld van 216 gr/km. Volgens belanghebbende vereist artikel 110 VWEU dat daarom de voor de auto verschuldigde BPM wordt berekend met inachtneming van een CO2-uitstoot van 216 gr/km. De Inspecteur heeft de door belanghebbende beschreven gang van zaken als zodanig niet (gemotiveerd) weersproken maar hij is van oordeel dat het betoog van belanghebbende, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, geen hout kan snijden.
4.2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847 onder meer als volgt overwogen:
“(…)
2.3.2.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat artikel 110 VWEU zich verzet tegen de toepassing van een stelsel van belastingheffing waarbij niet wordt uitgesloten dat een ingevoerd gebruikt motorvoertuig in bepaalde gevallen onderworpen is aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortig, reeds op het nationale grondgebied geregistreerd gebruikt motorvoertuig (hierna: het referentievoertuig). Voorts volgt uit de hiervoor bedoelde jurisprudentie van het Hof van Justitie dat producten als auto’s gelijksoortig zijn in vorenbedoelde zin wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden, en dat de mededinging tussen twee modellen afhangt van de mate waarin zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van, onder meer, prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid (zie bijvoorbeeld HvJ 18 december 2013, X, C-437/12, ECLI:EU:C:2013:857, punt 23, en HvJ 15 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-265/99, ECLI:EU:C:2001:169, punt 43).
(…)’.
4.3
In zijn arrest van 3 april 2020, ECLI:HR:2020:561 heeft de Hoge Raad in r.o. 3.4.3 onder meer als volgt geoordeeld:
‘(…) De enkele omstandigheid dat (…) bij de registratie van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, betekent niet dat artikel 110 VWEU is geschonden. De omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, sluit namelijk – ook bij gelijke productiejaren en gelijke tijdstippen van eerste toelating op de weg – niet uit dat de CO2-uitstoot van die personenauto’s verschilt. Anders dan de tweede klacht aanvoert, wordt door verschillen in CO2-uitstoot bij overigens vergelijkbare personenauto’s niet aangetoond dat als uitgangspunt te veel bpm in aanmerking is genomen. (…)’.
4.4
In het arrest van 3 april 2020 was, zo begrijpt het Hof dat arrest, geen sprake van soortgelijke voertuigen in de zin van artikel 110 VWEU omdat de in aanmerking genomen CO2-uitstoot van de eerder geregistreerde personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering verschilde van de auto van de desbetreffende belanghebbende. In het onderhavige geval moet echter, gelet op het in 4.1 weergegeven – door de Inspecteur onvoldoende betwiste – betoog van belanghebbende, ervan worden uitgegaan dat wel sprake is van eerder in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde soortgelijke personenauto’s van hetzelfde merk, type, uitvoering, productiejaar en datum eerste toelating die over een Europese typegoedkeuring beschikten waarop een CO2-uitstoot is vermeld van 295 gr/km maar die niettemin voor een lagere, op basis van de zogenoemde Scandinavische methode berekende CO2-uitstoot van 216 gr/km in het Nederlandse kentekenregister zijn geregistreerd en op die voet in de heffing van de BPM zijn betrokken. Alsdan kan, gelijk belanghebbende heeft bepleit, naar het oordeel van het Hof niet worden uitgesloten dat wanneer de auto van belanghebbende wordt belast op basis van een CO2-uitstoot van 295 gr/km zij wordt onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortig, reeds op het nationale grondgebied geregistreerd gebruikt motorvoertuig. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel in 110 VWEU. Daarom is het belanghebbende toegestaan de door haar verschuldigde BPM te berekenen op basis van een CO2-uitstoot van 216 gr/km.
4.5
Niet in geschil is dat alsdan de historische bruto BPM een bedrag van € 29.496 (tarief 2013) beloopt. De door belanghebbende verschuldigde BPM bedraagt dan in zoverre € 2.622 ((€ 11.828:€ 133.045) x € 29.496). Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het hoger beroep van belanghebbende treft in zoverre doel.
Extra leeftijdskorting
4.6
Ten tijde van de aangifte (27 december 2017) was de auto drie jaar, 11 maanden en 25 dagen oud. De afschrijving op grond van de tabel van artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (2017) was op dat moment 66,50%. Dit betekent dat de herrekende BPM kan worden vastgesteld op € 2.622: (1 -/- 0,6650) = € 7.826. Op het moment van de tenaamstelling (3 januari 2018) was de auto vier jaar en één dag oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment 67,25%. Dit betekent dat de verschuldigde BPM met inachtneming van het opgetreden tijdsverloop sinds het moment van aangifte, op het moment van registratie nog (1 -/- 0,6725) x € 7.826 = € 2.563 bedraagt. Dit betekent dat het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag moet worden verminderd tot € 2.563.
Belastingrente
4.7
Nu de naheffingsaanslag zal worden vernietigd, dient de beschikking inzake de belastingrente dat lot te delen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet, nu het hoger beroep gegrond wordt verklaard, aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ter zake van het hoger beroep. Het Hof stelt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.082 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1) ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Opmerking verdient nog dat de Rechtbank belanghebbende reeds een proceskostenvergoeding voor de fase van bezwaar en beroep heeft toegekend. Die beslissing blijft in hoger beroep in stand.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag BPM, de beschikking inzake de belastingrente en de voldoening van BPM op aangifte,
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
  • vernietigt de op de naheffingsaanslag, de beschikking inzake de belastingrente en de op de voldoening op aangifte betrekking hebbende uitspraken op bezwaar,
  • vernietigt de naheffingsaanslag,
  • vernietigt de beschikking inzake de belastingrente,
  • vermindert het bedrag van de voldoening op aangifte tot € 2.563,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 1.082, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. T.H.J Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 maart 2022
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.