ECLI:NL:GHARL:2022:1774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/00389
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning aan [adres1] 37 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld op € 243.000 door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere ongegrondverklaring door de rechtbank op 15 februari 2021.

Tijdens de zitting op 23 februari 2022 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L.G. van Herk van Previcus Vastgoed, zijn standpunt toegelicht. De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde verdedigd met een waardematrix waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft echter betoogd dat de waarde te hoog is en heeft een lagere waarde van € 222.000 voorgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor de hogere waarde en heeft geoordeeld dat de waarde van de onroerende zaak op € 234.000 moet worden vastgesteld.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd, en de WOZ-waarde verlaagd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.702. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00389
uitspraakdatum:
8 maart 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2021, nummer UTR 19/5101, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] 37 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 243.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2019 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 265,30.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 oktober 2019 de vastgestelde waarde en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 februari 2021 het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 22 februari 2021 aan partijen verzonden.
1.5.
Belanghebbende heeft op 19 maart 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op 12 juli 2021 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Namens belanghebbende is verschenen J.L.G. van Herk van Previcus Vastgoed. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [naam1] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1982 gebouwde rijwoning met twee bergingen en een dakopbouw. De woning heeft een inhoud van 317 m3. De perceeloppervlakte bedraagt 128 m².

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van € 222.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 243.000. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op de in beroep ingebrachte waardematrix waarin de waarde is getaxeerd op € 243.000.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde van € 243.000 te hoog is. Dit brengt mee dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de in beroep ingebrachte waardematrix waarin drie in dezelfde buurt gelegen woningen als vergelijkingsobject zijn gebruikt ter bepaling van de waarde. In deze matrix zijn onderstaande vergelijkingsobjecten weergegeven:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Waarde
Inhoud
Per m3
Totaal
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 37
(rijwoning)
1982
317 m3
€ 424
€ 134.319
128 m2
€ 650
€ 83.180
Dakopbouw (31 m3) € 12.276
Berging (10 m2) € 7.000
Berging (10 m2) € 7.000
€ 243.000
(01-01-18)
Koopsom
[adres1] 12
(rijwoning)
1982
317 m3
€ 396
€ 125.532
135 m2
€ 632
€ 85.350
Berging (10 m2) € 7.000
€ 219.000
(29-09-17)
Gecorr.:
€ 217.000
[adres1] 456
(hoekwoning)
1982
302 m3
€ 428
€ 129.256
178 m2
€ 534
€ 95.040
Berging (10 m2) € 7.000
€ 217.000
(30-06-17)
Gecorr.:
€ 231.000
[adres1] 458
(rijwoning)
1982
302 m3
€ 444
€ 134.103
117 m2
€ 682
€ 79.770
Berging (10 m2) € 7.000
€ 218.000
(31-10-17)
Gecorr.:
€ 220.000
4.4.
Op verzoek van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase ook de vergelijkingsobjecten [adres1] 156 en 216 nog in een waardematrix gepresenteerd. Deze luidt als volgt:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Koopsom
Inhoud
Per m³
Totaal
Opp.
Per m²
Totaal
[adres1] 156
(rijwoning)
1981
276 m3
€ 435
€ 120.060
136 m2
€ 630
€ 85.660
Berging (7 m2) € 4.900
€ 210.000
(29-12-17)
[adres1] 215
(rijwoning)
1982
317 m3
€ 385
€ 122.065
131 m2
€ 642
€ 84.110
Berging (6 m2) € 4.200
€ 210.000
(08-11-17)
4.5.
Partijen zijn eensluidend van mening dat het object [adres1] 12 zeer goed vergelijkbaar is. Het Hof sluit zich daarbij aan. Dit vergelijkingsobject heeft namelijk hetzelfde bouwjaar (1982), dezelfde inhoud (317 m3), is in dezelfde straat gelegen en betreft hetzelfde woningtype (rijwoning). Bovendien zijn de perceeloppervlakte (128 m2 versus 135 m²), de bouwtechnische kwaliteit (gemiddeld), de uitstraling (gemiddeld) en de voorzieningen (gemiddeld) goed vergelijkbaar. Volgens de heffingsambtenaar is het onderhoudsniveau van de onroerende zaak echter bovengemiddeld (factor 4), en dat van het vergelijkingsobject [adres1] 12 gemiddeld (factor 3), zodat daardoor voor de onroerende zaak een hogere waarde per m3 (€ 424 versus € 396) gerechtvaardigd is. De heffingsambtenaar heeft dit bovengemiddelde onderhoudsniveau evenwel op generlei wijze onderbouwd, ook niet toen daar op zitting nadrukkelijk naar werd gevraagd. Dit brengt mee dat ook voor de onroerende zaak moet worden uitgegaan van een gemiddeld onderhoudsniveau en een daarbij behorende (lagere) waarde per m3. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dan € 9.000 lager moet worden vastgesteld op € 234.000.
Slotsom
4.6.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1.
Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 538 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, waarde per punt € 269, wegingsfactor 1), € 1.082 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 541) en € 1.082 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 541), ofwel in totaal € 2.702.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
  • vermindert de vastgestelde waarde tot € 234.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.702; en
  • draagt de heffingsambtenaar op de door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 47 en € 134 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
De griffier is verhinderd De raadsheer,
de uitspraak te ondertekenen.
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.