ECLI:NL:GHARL:2022:1753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20/01063 t/m 20/01066
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot een eenmanszaak en BV

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 6 november 2020 de beroepen inzake navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) ongegrond heeft verklaard, met uitzondering van de navorderingsaanslag Zvw 2016, die werd verminderd. Belanghebbende, die een eenmanszaak drijft en tevens enig aandeelhouder is van een BV, heeft in zijn aangiften voor de jaren 2015 en 2016 geen winst uit onderneming verantwoord. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd na een boekenonderzoek, waarbij werd vastgesteld dat er wel degelijk winst uit onderneming was. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes in stand gehouden, met uitzondering van de vergrijpboete voor 2015, die werd vernietigd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij enkele correcties niet langer betwistte, maar wel de correcties op autokosten en andere kosten aanvoerde. Het hof oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/01063 tot en met 20/01066
uitspraakdatum: 8 maart 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2020, nummers AWB 19/5875 tot en met 19/5877 en AWB 19/5879, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.565. Verder is een vergrijpboete opgelegd van € 2.085 en is belastingrente berekend van € 1.112.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrageinkomen van € 24.760. Daarbij is een bedrag van € 130 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.356. Verder is een vergrijpboete opgelegd van € 6.211 en is belastingrente berekend van € 2.447.
1.4.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 73.745. Daarbij is een bedrag van € 198 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.5.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 oktober 2019 voornoemde navorderingsaanslagen, vergrijpboetes en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.6.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 november 2020 de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015, Zvw 2015 en IB/PVV 2016, alsmede de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard, het beroep inzake de navorderingsaanslag Zvw 2016, de daarmee samenhangende beschikking belastingrente alsmede de vergrijpboetes gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag Zvw 2016 verminderd tot een naar een bijdrage-inkomen van € 34.895, de daarmee samenhangende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de vergrijpboete 2015 vernietigd en de vergrijpboete 2016 verminderd tot € 1.000.
1.7.
Belanghebbende heeft op 24 november 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
De Inspecteur heeft op 29 april 2021 een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. De zaken met de nummers 20/01058 en 20/01063 tot en met 20/01066 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben drs. [naam1] en [naam2] per videoverbinding deelgenomen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft sinds 31 december 2010 een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam3] ’ (hierna: de eenmanszaak). De activiteiten bestaan uit het geven van adviezen over belastingen en bedrijfsvoering, alsmede uit het voeren van administraties en het samenstellen van jaarrekeningen. Belanghebbende heeft diverse bankrekeningen op naam van zijn eenmanszaak waarop hij zakelijke betalingen van cliënten heeft ontvangen.
2.2.
Daarnaast is belanghebbende enig aandeelhouder van [naam4] BV. (hierna: de BV). De BV heeft voor de jaren 2015 en 2016 aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) ingediend, waarbij steeds een omzet van nihil is aangegeven. De aanslagen Vpb 2015 en 2016 zijn opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn ingediende aangiften IB/PVV 2015 en 2016 geen winst uit onderneming verantwoord ter zake van de activiteiten in de eenmanszaak.
2.4.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 in overeenstemming met de ingediende aangiften opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 10.805 en € 15.611.
2.5.
De Inspecteur heeft in 2018 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017 en de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 17 december 2018. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

2.3 Administratie
Tijdens het inleidend gesprek gaf [belanghebbende] aan dat er geen administratie is gevoerd. Er is geen administratie/boekhouding gevoerd voor de jaren 2015 tot en met 2017 voor de eenmanszaak.
Nadat de cautie op 17 mei 2018 is gesteld, heeft [belanghebbende] aangegeven dat het zijn fout is dat er geen boekhouding en administratie aanwezig is. De gevolgen van de controle over de jaren 2009-2014 hebben veel stress opgeleverd waardoor het opmaken van de boekhouding en de administratie niet gebeurd is. In de eerdere controle was ook geen boekhouding en administratie aanwezig. (…)

3.Inkomstenbelasting

3.1
Winst uit onderneming
In de aangifte inkomstenbelasting 2015 en 2016 is in BOX 1 geen inkomsten uit Winst uit onderneming aangegeven. Uit de achteraf door [belanghebbende] opgemaakte administratie en boekhouding blijkt dat er wel winst uit onderneming is genoten in deze jaren.
3.1.1
Correctie Kosten 2015
Jaar 2015
Nieuw opgemaakte adm
Correcties
Na controle
Omzet
€ 47.114
€ -
€ 47.114
Inkopen
€ 25.000
€ 25.000
€ -
Autokosten
€ 6.405
€ 6.405
€ -
Contributies en abonnementen
€ 4.249
€ 497
€ 3.752
Bankkosten en rente
€ 3.289
-/- € 908
€ 4.197
Telefoon en fax
€ 970
€ -
€ 970
Overige kantoorkosten
€ 2.999
€ 2.999
€ -
Winst uit onderneming
€ 4.202
€ 38.194
De inkopen zijn gecorrigeerd. Het zouden werkzaamheden van [de BV] zijn voor het voeren van het management in de eenmanszaak (…). [De eenmanszaak] wordt (…) gedreven, voor rekening en risico van [belanghebbende]. [De BV] is een vennootschap waarvan belanghebbende 100% aandeelhouder en enig werknemer is. De werkzaamheden waarvoor de BV facturen stuurt, worden uitgevoerd door [belanghebbende] zelf. Het is niet mogelijk werkzaamheden die door de ondernemer worden uitgevoerd toe te rekenen aan een derde. De uit deze facturen voortvloeiende uitgaven kunnen derhalve niet als kosten in aftrek worden gebracht.
De autokosten zijn gecorrigeerd voor het privé gebruik auto van de ter beschikking gestelde auto. De cataloguswaarde bedraagt € 29.585, de bijtelling in de IB is 25% dat is € 7.396. Dit bedrag zal in mindering (tot aan nihil) worden gebracht op de autokosten.
De contributies en abonnementen zijn gecorrigeerd voor de kosten van het [naam5] abonnement. Dit zijn privé uitgaven. De overige kantoorkosten zijn niet nader onderbouwd en daarom accepteer ik deze kosten niet.
De winst uit onderneming stel ik vast op € 38.194.
3.1.2
Correctie Omzet en Kosten 2016
Jaar 2016
Nieuw opgemaakte adm
Correcties
Na controle
Omzet
€ 90.227
€ 10.365
€ 100.591
Inkopen
€ 70.248
€ 70.248
€ -
Autokosten
€ 6.286
€ 6.286
€ -
Contributies en abonnementen
€ 1.698
€ 66
€ 1.632
Bankkosten en rente
€ 3.806
€ -
€ 3.806
Overige kantoorkosten
€ 2.171
€ 2.171
€ -
Winst uit onderneming
€ 6.017
€ 95.153
De omzetcorrectie is gebaseerd op de ontvangsten op de zakelijke bankrekening bij [de bank] met nummer (…). De ontvangsten in 2016 bedragen € 121.716. Dit bedrag is inclusief omzetbelasting. De omzetbelasting is € 21.124. De omzet bedraagt € 100.591.
De inkopen zijn gecorrigeerd. Zie voor toelichting paragraaf 3.1.1
De autokosten zijn gecorrigeerd voor het privé gebruik auto van de ter beschikking gestelde auto. Zie voor toelichting paragraaf 3.1.1
De contributies en abonnementen zijn gecorrigeerd voor de kosten van het [naam6] abonnement. Dit zijn (…) privé uitgaven.
De overige kantoorkosten zijn niet nader onderbouwd en daarom accepteer ik deze kosten niet.
De winst uit onderneming stel ik vast op € 95.153.”
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Deze zijn als volgt berekend:
2015
2016
Loon uit tegenwoordige arbeid
23.5
12
Loon uit vroegere arbeid
-
5.868
Eigen woning
-/- 12.695
-/- 2.100
Giftenaftrek
-
-/- 157
Belastbaar inkomen aangifte/aanslag
10.805
15.611
Correctie nav boekenonderzoek
- Winst uit onderneming
38.194
95.153
- Ondernemersaftrek
-/- 7.280
-/- 7.280
- Startersaftrek
-/- 2.123
-/- 2.123
28.791
85.75
- MKB-winst vrijstelling
-/- 4.031
-/- 12.005
Correctie winst uit onderneming
24.76
73.745
Belastbaar inkomen navorderingsaanslag IB
35.565
89.356
2.7.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar en beroep ingesteld. De Rechtbank heeft wat betreft het belastbaar inkomen geoordeeld dat de aftrek van inkoopkosten en van betaalde creditfacturen terecht is geweigerd. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 zijn gehandhaafd.
2.8.
De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag Zvw 2015 gehandhaafd en de navorderingsaanslag Zvw 2016 verminderd tot een bijdrage-inkomen van € 34.895. Deze navorderingsaanslagen zijn als volgt berekend:
2015
2016
Loon uit tegenwoordige arbeid
23.5
12
Loon uit vroegere arbeid
-
5.868
Winst uit onderneming
24.76
73.745
Bijdrage-inkomen
48.26
91.613
Loon uit arbeid waarop reeds bijdrage Zvw is ingehouden
-/- 23.500
-/- 17.868
Bijdrage-inkomen navorderingsaanslag Zvw
24.76
73.345
Maximum bijdrage-inkomen (artikel 42 lid 3 Zvw)
51.976
52.763
Grondslag bijdrage Zvw navorderingsaanslag
24.76
52.763
2.9.
Verder heeft de Rechtbank de vergrijpboete 2015 vernietigd en de vergrijpboete 2016 verminderd tot € 1.000.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij in hoger beroep niet langer betoogt dat de Inspecteur ten onrechte de aftrek van de inkoopkosten van respectievelijk € 25.000 (2015) en € 70.248 (2016) heeft geweigerd, zodat deze correcties niet meer ter beoordeling van het Hof voorliggen. Verder heeft belanghebbende verklaard dat ook de correctie ter zake van betaalde creditfacturen ten bedrage van in totaal € 23.000 (2016) niet langer in geschil is, nu hij deze aftrek in 2017 in aanmerking heeft genomen.
3.3.
Wel heeft belanghebbende voor het eerst ter zitting aangevoerd dat de overige correcties – autokosten, contributies en abonnementen, kantoorkosten – ten onrechte zijn toegepast. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende hiermee een nieuw geschilpunt opgeworpen dat als tardief buiten beschouwing moet worden gelaten. Indien dit geschilpunt wel in behandeling wordt genomen dan is volgens de Inspecteur sprake van terechte correcties.
3.4.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de vergrijpboete 2016 ten bedrage van € 1.000, niet langer in geschil is.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat rekening moet worden gehouden met de autokosten ten bedrage van respectievelijk € 6.405 (2015) en € 6.286 (2016). De Inspecteur heeft per saldo geen aftrek toegestaan vanwege een jaarlijkse bijtelling privégebruik auto ten bedrage van 25% van € 29.585, ofwel € 7.396. Belanghebbende heeft niet bestreden dat in onderhavige jaren aan hem voor privédoeleinden een auto ter beschikking heeft gestaan, zodat de Inspecteur terecht een bijtelling in aanmerking heeft genomen.
4.2.
Verder heeft de Inspecteur de kosten van het [naam5] - en [naam6] -abonnement gecorrigeerd ten bedrage van respectievelijk € 497 (2015) en € 66 (2016). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten met het oog op de belangen van zijn onderneming zijn gemaakt. Deze kosten hebben derhalve niet als zakelijk te gelden en komen dus niet voor aftrek in aanmerking.
4.3.
De door belanghebbende in aanmerking genomen kantoorkosten van respectievelijk € 2.999 (2015) en € 2.171 (2016) zijn op generlei wijze onderbouwd, zodat de Inspecteur ook deze aftrek terecht heeft gecorrigeerd.
4.4.
Voorts heeft belanghebbende nog aangevoerd dat voornoemde kostenposten bij de regeling van de aanslag IB/PVV 2017 wel zijn geaccepteerd, zodat hij daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat ook in de onderhavige jaren 2015 en 2016 deze kosten zouden worden aanvaard. Zelfs als veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat voornoemde kostenposten voor het jaar 2017 zijn geaccepteerd, kan dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Belanghebbende heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde kostenposten voor dat jaar uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur zijn voorgelegd. Bovendien heeft belanghebbende geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat het niet corrigeren van de desbetreffende posten berustte op een weloverwogen standpuntbepaling (vgl. HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516). Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is reeds aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vastgesteld dat de navorderingsaanslagen tot een juist bedrag zijn opgelegd. Het Hof hoeft zich dan ook niet uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangiften. Evenmin hoeft het Hof zich dan nog uit te laten over de vraag of het nieuwe geschilpunt dat door belanghebbende voor het eerst ter zitting is opgeworpen, als tardief buiten beschouwing moet worden gelaten.
Belastingrenten
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de navorderingsaanslagen niet worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrenten.
SlotsomGelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.