ECLI:NL:GHARL:2022:1749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20/00901
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en geschil over vastgestelde waarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 585.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 540.000 na een uitspraak op bezwaar. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 23 februari 2022 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 468.000 voorstelde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 540.000 en onderbouwde deze met een waardematrix van vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de gerealiseerde koopprijs van vergelijkingsobjecten in de buurt in overweging genomen en vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 correct was vastgesteld op € 540.000.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00901
uitspraakdatum:
8 maart 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2020, nummer UTR 20/375, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] 103 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 585.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2019 de vastgestelde waarde verminderd tot € 540.000.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 augustus 2020 het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 24 augustus 2020 aan partijen verzonden.
1.5.
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op 26 maart 2021 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft op 10 februari 2022 een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Namens belanghebbende is verschenen J.L.G. van Herk van Previcus Vastgoed. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam1] , bijgestaan door taxateur [naam2] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1913 gebouwde tussenwoning. De woning heeft een woonoppervlakte van 150 m2. De perceeloppervlakte bedraagt 102 m².

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van € 468.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 540.000. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op een ingebrachte waardematrix van taxateur [naam3] van 5 maart 2020 waarin de waarde is getaxeerd op € 540.000.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde van € 540.000 te hoog is. Dit brengt mee dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een waardematrix waarin vier in [woonplaats] gelegen vergelijkingsobjecten zijn gebruikt ter bepaling van de waarde. In deze matrix zijn onderstaande vergelijkingsobjecten weergegeven:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Waarde
Opp.
Per m2
Totaal
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 103
(tussenwoning)
1913
150 m2
€ 3.090
€ 463.500
102 m2
€ 750
€ 76.500
€ 540.000
(01-01-18)
Koopsom
[adres1] 147
(tussenwoning)
1939
166 m2
€ 3.608
€ 599.000
128 m2
€ 750
€ 96.000
Berging € 2.000
Kelder (18 m2) € 9.000
€ 695.000
(20-10-17)
Gecorr.:
€ 706.000
[adres2] 82
(tussenwoning)
1927
152 m2
€ 3.729
€ 566.750
135 m2
€ 750
€ 101.250
Berging € 2.000
€ 630.000
(03-04-17)
Gecorr.:
€ 670.000
[adres3] 139
(tussenwoning)
1915
162 m2
€ 2.961
€ 479.750
145 m2
€ 750
€ 108.750
Berging € 2.000
Kelder (9 m2) € 4.500
€ 565.000
(14-05-17)
Gecorr.:
€ 595.000
[adres4] 16
(tussenwoning)
1934
134 m2
€ 3.429
€ 459.500
98 m2
€ 750
€ 73.500
Berging € 2.000
€ 485.000
(10-10-16)
Gecorr.:
€ 535.000
4.4.
Belanghebbende stelt dat uit de op 1 mei 2019 gerealiseerde verkoopprijs van € 520.000 voor het vergelijkingsobject [adres1] 109-109bis volgt dat de vastgestelde waarde van € 540.000 te hoog is. De heffingsambtenaar heeft erop gewezen dat dit object zes weken later is doorverkocht voor € 570.000. De matrix ter zake van dit object luidt als volgt:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Koopsom
Opp.
Per m²
Totaal
Opp.
Per m²
Totaal
[adres1] 109-109bis
(beneden- en bovenwoning)
1913
65 m2
(ben.)
92 m2 (boven)
€ 2.830
€ 3.148
€ 444.250
€ 494.250
101 m2
€ 750
€ 750
€ 75.750
€ 75.750
€ 520.000
(01-05-19)
€ 570.000
(17-06-19)
4.5.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 ten bedrage van € 540.000 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof waarde aan de in de markt gerealiseerde koopprijs van € 630.000 voor het vergelijkingsobject [adres2] 82. Dit vergelijkingsobject stamt uit dezelfde bouwperiode (1913 versus 1927), heeft bijna dezelfde woonoppervlakte (150 m2 versus 152 m2), is in dezelfde buurt gelegen en betreft hetzelfde woningtype (tussenwoning). Bovendien zijn de bouwtechnische kwaliteit (voldoende) en het voorzieningenniveau (matig) goed vergelijkbaar. Met het verschil in perceeloppervlakte (102 m2 versus 135 m2) heeft de heffingsambtenaar rekening gehouden. Met het door belanghebbende gestelde verschil in onderhoudsniveau en bouwwijze (steensmuur versus spouwmuur) heeft de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening gehouden door bij de onroerende zaak een lagere waarde per m² (€ 3.090 versus € 3.729) in aanmerking te nemen
.Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
4.6.
Het Hof acht het door belanghebbende aangedragen object [adres1] 109109bis (zie 4.4) niet goed vergelijkbaar, omdat dit een aparte boven- en benedenwoning betreft. Bovendien is dit object meer dan een jaar na de waardepeildatum (tweemaal) verkocht. Dit brengt mee dat de voor dit object gerealiseerde koopprijzen niet maatgevend zijn voor de waarde van de onroerende zaak.
Slotsom
4.7.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
De griffier is verhinderd De raadsheer,
de uitspraak te ondertekenen.
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.