ECLI:NL:GHARL:2022:1670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
20/00985
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges en opbrengstlimiet gemeentelijke verordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van belastingcentrum Tribuut tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en hem opgedragen om binnen drie maanden opnieuw uitspraak te doen. De heffingsambtenaar had leges in rekening gebracht voor een omgevingsvergunning, maar de belanghebbende, een B.V., was het niet eens met de hoogte van deze leges en had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de legesnota niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent de opbrengstlimiet van leges, zoals vastgelegd in artikel 229b van de Gemeentewet.

Tijdens de zitting bij het Hof op 10 november 2021 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, maar de heffingsambtenaar voldeed niet aan het verzoek van het Hof om aanvullende informatie te verstrekken. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de tarieven voor de leges in de nieuwe Legesverordening 2018 in overeenstemming waren met de geraamde baten en lasten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond was. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en er werd griffierecht opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00985
uitspraakdatum: 1 maart 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaarvan
belastingcentrum Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 september 2020, nummer AWB 19/1823, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende] B.V., te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, bij aanslag van 9 december 2018, leges in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen drie maanden na verzending van de uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. R.A.M. van Woerden als gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [naam1] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
1.6.
Het Hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. De heffingsambtenaar heeft niet aan dit verzoek voldaan.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Het Hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 23 maart 2018 is door belanghebbende een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van een kassencomplex op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] . Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit ‘gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Op 27 november 2018 is de omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Op 9 november 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente) de Verordening op de heffing en invordering van leges 2018 van de gemeente [gemeente] (hierna: de Legesverordening, versie 1) en de bijbehorende tarieventabel vastgesteld.
2.3.
In de Meerjarenprogrammabegroting 2018 van de gemeente is de kostendekkendheid van de volgende – in de Legesverordening, versie 1 geregelde – onderdelen als volgt geraamd:
dekking
Totale kosten
Opbrengst
Marktgelden
75%
415.538
309.622
Leges burgerzaken
98%
2.974.931
2.917.392
Leges Publiek Domein
52%
446.852
231.356
Leges omgevingsvergunning, activiteit bouwen
100%
4.338.323
4.338.323
2.4.
In de Tussentijdse rapportage 2018 van de gemeente is het volgende opgenomen:
“De economie blijft aantrekken en dit veroorzaakt een toename van het aantal vergunningaanvragen. We verwachten een extra opbrengst aan leges voor de omgevingsvergunning bouwen van minimaal € 1,0 miljoen. Dit betreft zowel woningbouwprojecten als bedrijven. Zoals bij de lasten aangegeven stijgen de kosten slechts beperkt. Dit omdat de grotere en duurdere projecten die nu gerealiseerd worden meer dan kostendekkend zijn. In de legesheffing is sprake van kruisfinanciering: kleine projecten zijn niet kostendekkend, grote projecten zijn ruim kostendekkend. Bij de legesinkomsten rond de € 5,0 miljoen ligt een omslagpunt bij de huidige tariefstelling: tegenover inkomsten daarboven staan naar verhouding weinig extra kosten. Om de extra leges inkomsten te beperken, is een college- en raadsvoorstel in voorbereiding met scenario's om de legesinkomsten op korte termijn te verlagen.”
2.5.
De gemeenteraad heeft vervolgens besloten om de Legesverordening, versie 1 met terugwerkende kracht te wijzigen. De gemeenteraad heeft daartoe op 12 juli 2018 de Legesverordening 2018, eerste wijziging, en de Tarieventabel Leges 2018, eerste wijziging (hierna: tarieventabel) vastgesteld. In de tarieventabel is het legestarief voor de activiteit ‘bouwen’, op onderdelen, verlaagd. De Legesverordening 2018, eerste wijziging, (hierna: de nieuwe Legesverordening 2018) is op 10 september 2018 gepubliceerd in het gemeenteblad.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of, voor wat betreft de nieuwe Legesverordening 2018 met bijbehorende tarieventabel, de opbrengstlimiet uit artikel 229b van de Gemeentewet is overschreden. De heffingsambtenaar bepleit dat de opbrengstlimiet niet is overschreden en dat de Rechtbank de zaak ten onrechte naar hem heeft teruggewezen. Belanghebbende is van mening dat de uitspraak van de Rechtbank juist is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep staat vast dat de Legesverordening, versie 1, in overeenstemming was met artikel 229b van de Gemeentewet. Dat houdt mede in dat het destijds in de gemeentelijke begroting geraamde bedrag aan legesopbrengsten in redelijkheid is geraamd. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat op de verschuldigdheid van leges in dit geval niet de Legesverordening, versie 1 maar de nieuwe Legesverordening 2018 van toepassing was.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de tariefsverlaging in de nieuwe Legesverordening 2018 niets heeft veranderd aan de (voor 2018) geraamde baten en lasten, zoals hij die heeft overgelegd ter onderbouwing van de opbrengstlimiet voor de Legesverordening, versie 1. Hij heeft toegelicht dat de geraamde legesopbrengsten en lasten onder de nieuwe Legesverordening 2018 gelijk zijn gebleven aan de eerder in de begroting vermelde bedragen. Daarmee is volgens de heffingsambtenaar ook voor de nieuwe Legesverordening 2018 voldaan aan de opbrengstlimiet
4.3.
Belanghebbende is van mening dat bij vaststelling van de nieuwe tarieven in de nieuwe Legesverordening 2018 opnieuw moet worden aangetoond dat de geraamde opbrengsten de geraamde lasten niet overstijgen. Daarbij moeten de totale opbrengsten aan leges binnen de verschillende titels worden beschouwd en niet slechts de leges voor de omgevingsvergunning bouwen. De heffingsambtenaar heeft daar geen inzicht in gegeven, aldus belanghebbende.
4.4.
Het Hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in verordeningen op grond waarvan zulke rechten worden geheven de tarieven voor deze rechten zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet). Nu de nieuwe Legesverordening 2018 een andere verordening betreft dan de Legesverordening, versie 1, dient voor deze nieuwe verordening zelfstandig te worden getoetst of al dan niet wordt voldaan aan de opbrengstlimiet uit artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet
4.5.
Wat betreft de opbrengstlimiet dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de geraamde baten en lasten. Dat inzicht kan hij verschaffen op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening. Daarbij moet het wel gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen. (vgl. HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0689).
4.6.
Uit de toelichting in de Tussentijdse Rapportage (zie 2.4) volgt dat in de nieuwe Legesverordening 2018 de legestarieven zijn bijgesteld omdat er een toename was in het aantal bouwaanvragen. De heffingsambtenaar heeft echter geen inzicht gegeven in de geraamde baten en lasten ten tijde van de invoering van de nieuwe Legesverordening 2018. De heffingsambtenaar heeft, ook nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld door het Hof, geen gegevens overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld of de gemeente de opbrengsten ten behoeve van de invoering van de nieuwe Legesverordening 2018 in redelijkheid heeft geraamd. Alhoewel van de heffingsambtenaar geen zekerheid of een volledig inzicht kan worden verlangd ten aanzien van het te verwachten aantal aanvragen en bijbehorende bouwsommen (HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780), komt het uitblijven van de onderbouwing van de geraamde opbrengsten en kosten ten tijde van de invoering van de nieuwe Legesverordening 2018 voor rekening van de heffingsambtenaar. Derhalve is niet komen vast te staan dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
SlotsomHet hoger beroep van de heffingsambtenaar slaagt niet. Het hoger beroep is ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
De griffier van het Hof zal van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht heffen van € 532, omdat het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigt.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op (2 punten (verweerschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 759 =) € 1.518.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof van € 1.518 en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 532.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.P.M. Kooijmans in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.