Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man, die in 1979 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De man heeft op 28 oktober 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 4 maart 2021 de echtscheiding heeft uitgesproken. De vrouw heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de hoogte van de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap. De man heeft verweer gevoerd en zelf twee grieven in incidenteel hoger beroep ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en inzage in bankafschriften afgewezen, maar heeft de schuld aan de moeder van de vrouw vastgesteld op € 37.688,10, waarbij beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. De vrouw heeft ook verzocht om een gebruiksvergoeding voor de woning, maar dit verzoek is afgewezen omdat de woning inmiddels was verkocht. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de schuld aan de moeder betreft en heeft bepaald dat de banksaldi en lijfrente verdeeld dienen te worden inclusief de opgebouwde rente tot de peildatum. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.