ECLI:NL:GHARL:2022:1555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.278.492
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en herstel gebreken bij aanbouw woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een opdrachtgever en een aannemer over de uitvoering van een aanbouw aan een woning. De opdrachtgever, aangeduid als [geïntimeerde], heeft in 2011 de aannemer, [appellant], opdracht gegeven voor de bouw van een aanbouw en erker. De aanneemsom bedroeg € 79.699,85. In 2012 heeft [geïntimeerde] gebreken aan het werk geconstateerd en vorderde zij herstel van deze gebreken. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] een schadevergoeding van € 156.669,66 aan [geïntimeerde] moest betalen voor de herstelkosten. [appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing en vorderde dat de rechtbank zijn vordering tot betaling van de nog openstaande factuur zou toewijzen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het werk niet goed is uitgevoerd. Het hof is het eens met de rechtbank dat [appellant] in verzuim is geraakt met betrekking tot het herstel van de gebreken. Echter, het hof oordeelt dat [appellant] minder schadevergoeding aan [geïntimeerde] hoeft te betalen dan eerder door de rechtbank was vastgesteld. Het hof heeft de herstelkosten geherwaardeerd en komt tot een bedrag van € 79.961,86 inclusief btw. Daarnaast heeft het hof [appellant] veroordeeld tot betaling van € 4.500 voor verhuis- en verblijfskosten van [geïntimeerde]. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag van [appellant] toegewezen, en beide partijen zijn veroordeeld tot het dragen van hun eigen proceskosten in het hoger beroep. De beslissing van het hof is op 1 maart 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.492
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 262622)
arrest van 1 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam [naam1 ] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. de Ruiter,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J. Seijbel.

1.De samenvatting van de zaak

1.1.
[geïntimeerde] heeft [appellant] begin 2011 opdracht gegeven een aanbouw te maken aan de zijkant van haar woning en een erker aan de voorzijde van haar woning. De aanneemsom was in totaal € 79.699,85 inclusief btw. [appellant] is in september 2011 begonnen met de werkzaamheden. In een brief van 16 april 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven dat er gebreken aan het werk waren. In de procedure bij de rechtbank vorderde [geïntimeerde] vergoeding van de kosten van herstel van de gebreken en diverse andere schadeposten. [appellant] vorderde bij de rechtbank dat hij in de gelegenheid zou worden gesteld om het werk af te ronden en de betaling van de nog openstaande factuur.
1.2.
De rechtbank heeft in het eindvonnis beslist dat [appellant] een bedrag van € 156.669,66 inclusief btw moet betalen als vergoeding voor de kosten voor het herstel van de gebreken. Ook heeft de rechtbank beslist dat [appellant] nog een aantal andere bedragen als schadevergoeding moet betalen. De vordering van [appellant] is door de rechtbank afgewezen. In totaal heeft [appellant] na het eindvonnis van de rechtbank een bedrag van € 204.186,10 aan [geïntimeerde] betaald.
1.3.
Het hof is met de rechtbank eens dat het werk van [appellant] niet goed is uitgevoerd en dat hij daarom een bedrag aan [geïntimeerde] moet betalen als schadevergoeding.
Het hof vindt echter dat [appellant] een lager bedrag aan [geïntimeerde] moet betalen. Hierna zal het hof toelichten hoe het tot deze beslissing gekomen is.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het hof heeft in deze zaak op 21 september 2021 een arrest gewezen. Daarin is opgeschreven hoe de procedure in hoger beroep is verlopen tot aan dat arrest. Verder is beslist dat er een mondelinge behandeling van de zaak zou komen. Die mondelinge behandeling is geweest op 18 januari 2022. Daarvan is een verslag gemaakt (proces-verbaal) dat aan partijen is gestuurd. [geïntimeerde] heeft op de mondelinge behandeling nog een akte genomen waarbij zij nadere producties in het geding brengt en haar eis vermeerdert. [appellant] heeft een akte genomen waarin hij reageert op de vermeerdering van eis.
2.2.
[appellant] heeft in de memorie van grieven 55 bezwaren (grieven) tegen 6 van de 8 door de rechtbank gewezen vonnissen opgenomen. Hij wil dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen en dat zij het bedrag dat hij aan haar heeft betaald moet terugbetalen. Daarnaast vindt [appellant] dat zijn vordering alsnog moet worden toegewezen.
2.3.
[geïntimeerde] heeft 8 grieven tegen 2 van de door de rechtbank gewezen vonnissen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep haar vorderingen aangepast. Zij vordert nu vergoeding van de kosten van sloop en herbouw van de aanbouw. Als dat niet mogelijk is vordert zij vergoeding van de kosten van het herstellen van de gebreken. Die kosten zijn volgens [geïntimeerde] door de gestegen prijzen in de bouw inmiddels hoger dan het door de rechtbank toegewezen bedrag. [geïntimeerde] wil dat de veroordeling tot betaling die de rechtbank voor de andere schadeposten heeft uitgesproken gehandhaafd blijft. In aanvulling daarop vordert [geïntimeerde] vergoeding van een aantal extra posten en vergoeding van een aantal door de rechtbank afgewezen schadeposten.

3.De gemaakte afspraken

3.1.
[geïntimeerde] en [appellant] zijn het er niet over eens wat er precies is afgesproken. Er is geen ondertekende aannemingsovereenkomst. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van de inhoud van de overeenkomst bij [geïntimeerde] liggen, omdat zij zich erop beroept dat zij niet heeft gekregen wat er is afgesproken. De stelplicht en bewijslast voor het bestaan van nadere afspraken rusten op [appellant] , omdat hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.
3.2.
[geïntimeerde] heeft door Bouwkundig teken- en adviesburo Van de Streek tekeningen voor de aanbouw laten maken. Van de Streek heeft ontwerptekeningen van de gevels en van de plattegronden gemaakt, zeven detailtekeningen en constructietekeningen voor de fundering, begane grond vloer en daken van de erker en aanbouw. Deze tekeningen zijn gemaakt op 3 september 2010. [naam6] Constructie Adviesbureau heeft op 2 december 2010 constructie berekeningen gemaakt. De Gemeente Oldebroek heeft op basis van deze stukken en haar eigen bouwbesluitberekeningen een vergunning verleend voor de aanbouw en erker. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] gevraagd of hij een offerte voor de erker en de aanbouw wilde maken. Zij zegt dat ze alle bij de vergunning horende stukken aan [appellant] heeft gegeven. [appellant] erkent dat hij de tekeningen van Van de Streek, de constructie berekeningen van [naam6] en een heiplan heeft ontvangen. Hij heeft zijn offerte daarop gebaseerd. Volgens [appellant] heeft hij zijn offertes en de bijbehorende begrotingen doorgenomen met [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] is dat niet zo. Volgens haar zijn de offertes helemaal niet besproken, maar zij erkent wel dat zij akkoord is gegaan met die offertes.
3.3.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] in hoger beroep niet meer kan betwisten dat de tekeningen van Van de Streek onderdeel zijn geworden van de overeenkomst, omdat volgens sprake haar is van een zogenoemd gedekt verweer.
Het hof is dit niet met haar eens. Zelfs als het hof ervan uitgaat dat het standpunt van [appellant] in hoger beroep door [geïntimeerde] goed wordt weergegeven, kan uit de proceshouding van [appellant] in de procedure bij de rechtbank niet worden afgeleid dat hij bewust, dat wil zeggen willens en wetens, uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om nog als verweer aan te voeren dat de tekeningen van Van de Streek geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Dit wil niet zeggen dat het hof het standpunt van [appellant] deelt dat de tekeningen van Van de Streek (in het geheel) niet tot de overeenkomst behoren. [appellant] heeft in de procedure bij de rechtbank erkend dat de tekeningen van Van de Streek het uitgangspunt waren bij zijn gesprekken met [geïntimeerde] . Hij heeft daarbij wel steeds aangevoerd dat [geïntimeerde] wilde bezuinigen en dat er daarom veel afspraken zijn gemaakt waarbij is afgeweken van de tekeningen van Van de Streek. Dit volgt ook uit de citaten die [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord aanhaalt (als onderbouwing van haar standpunt dat sprake zou zijn van een gedekt verweer).
3.4.
Het hof concludeert dat [geïntimeerde] mondeling akkoord is gegaan met de offertes van [appellant] en daarmee met de daarbij behorende begrotingen. Ook staat vast dat [appellant] de hiervoor genoemde tekeningen en berekeningen die [geïntimeerde] heeft laten maken heeft ontvangen en dat het de bedoeling van [geïntimeerde] was dat hij zijn offerte daarop baseerde. De door [geïntimeerde] aan [appellant] gegeven stukken bepalen daarmee de overeenkomst, met dien verstande dat op de punten waar de offertes (inclusief de bijbehorende begrotingen) uitdrukkelijk afwijken van die stukken, die offertes bepalend zijn voor de gemaakte afspraken, tenzij op bepaalde onderdelen na het uitbrengen van de offertes andere afspraken zijn gemaakt.
3.5.
Op basis van de processtukken staat vast dat er nadere afspraken zijn gemaakt. In haar brief van 16 april 2012 schrijft [geïntimeerde] dat in overleg is afgesproken:
  • Het toiletraam kan open en het raam in de schuur kan voor de helft open;
  • Het keukenraam staat niet op tekening, maar is in overleg geplaatst;
  • De voordeur is voorzien van een raam en is in overleg aangepast;
  • Het erkerraam aan de voorkant zou uit drie delen bestaan, in de stijl van het raam op de eerste verdieping (voorkant) van de woning.
Deze wijzigingen staan vast, omdat [geïntimeerde] die erkent.
3.6.
De rechtbank heeft in het vonnis van 30 september 2015 geoordeeld dat:
  • [geïntimeerde] akkoord is gegaan met de huidige situatie van de voordeur en het kozijn van de berging, in afwijking van de tekening van Van de Streek;
  • Het maken van een extra kruipluik voor de kruipruimte door [geïntimeerde] is aanvaard.
Deze nadere afspraken staan vast, omdat [geïntimeerde] geen grief tegen deze oordelen van de rechtbank heeft gericht. [appellant] heeft grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bewijs van een nadere afspraak niet is geslaagd met betrekking tot de dubbele bovendorpel van de erker. Ten aanzien van de dubbele bovendorpel bij de erker is het hof het met de rechtbank eens dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van die nadere afspraak. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] herhaald dat hij nog een voorbeeld heeft gemaakt om te laten zien hoe dit detail eruit zou gaan zien. Omdat dit ook al in de procedure bij de rechtbank was gesteld, volstaat het hof met een verwijzing naar de motivering van de rechtbank in 2.10 tot en met 2.13 van het vonnis van 30 september 2015. Het hof neemt die motivering over. De rechtbank heeft het bewijs van een nadere afspraak over de nis in de keuken en het metselwerk bij de voordeur niet aangenomen, onder andere omdat de rechtbank vond dat niet is afgesproken dat de buitengevel zou blijven staan. Het hof komt hierop terug bij de beoordeling van dat punt.
3.7.
[appellant] stelt in punt 61 van zijn memorie van grieven nog dat uit de getuigenverhoren blijkt dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met hemelwaterafvoeren van PVC in plaats van zink. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] op dit onderdeel niet is geslaagd in het bewijs van een nadere afspraak. Het hof is dit met de rechtbank eens en verwijst naar punt 2.26 tot en met 2.29 van het vonnis van 30 september 2015.
[appellant] stelt in punt 61 van de memorie van grieven ook nog dat uit de offerte de volgende afwijkingen ten opzichte van de tekeningen van Van de Streek blijken:
  • [appellant] zou geen buitentrap aanbrengen;
  • [appellant] zou geen reling op het dakterras aanbrengen;
  • [appellant] zou geen tegels op het dakterras aanbrengen;
  • [appellant] zou geen keukenkozijn aanbrengen (het hof begrijpt dat [appellant] hier bedoelt dat hij geen kozijn tussen de bestaande woning en de uitbouw zou aanbrengen ter plaatse van de overgang van de woonkamer naar de (nieuwe) keuken);
  • [appellant] zou geen prefab betonpalen gebruiken, maar buispalen;
  • [appellant] zou het buitenblad van de zijgevel niet verwijderen.
3.8.
Op het voorblad van beide offertes van [appellant] staat vermeld dat de prijs inclusief “Boren van heipalen” is. In de begroting die hoort bij de offerte voor de aanbouw staat bij de post “Sloopwerk/Stutwerk” vermeld: “buitenmetselwerk zijgevel blijft bestaan”. Op deze twee punten wijken de offertes van [appellant] daarmee uitdrukkelijk – en dus voldoende kenbaar voor [geïntimeerde] – af van de tekeningen van Van de Streek. Door akkoord te gaan met de offertes heeft [geïntimeerde] deze afwijkingen naar het oordeel van het hof aanvaard. Daarbij is het uitgangspunt dat van een aannemer in het algemeen verwacht mag worden dat hij zijn offerte bespreekt met de opdrachtgever en eventuele afwijkingen ten opzichte van de hem gegeven stukken uitlegt. [appellant] stelt ook dat hij dit heeft gedaan, maar [geïntimeerde] bestrijdt dit. In dit geval komt het hof niet toe aan bewijslevering. [geïntimeerde] heeft zelf de ontwerptekeningen en benodigde berekeningen laten maken en de benodigde vergunning aangevraagd. Zij was daarmee vanuit de positie van [appellant] bekeken actief betrokken in het traject dat zou gaan leiden tot de overeenkomst met hem voor het realiseren van de aanbouw en erker. Onder die omstandigheden mocht [appellant] er vanuit gaan dat zij de offerte had doorgenomen en had gelegd naast de stukken die zij zelf had laten opstellen. [geïntimeerde] stelt dat de offerte helemaal niet is besproken tussen partijen en dat zij niet voldoende deskundig is om de offerte te vergelijken met de stukken die zij aan [appellant] heeft gegeven. Zij heeft echter geen enkele vraag daarover gesteld aan [appellant] , zo leidt het hof af uit de verklaring van [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling en haar verklaring die zij op 20 maar 2015 als getuige heeft afgelegd. Dat [geïntimeerde] de offerte onvoldoende heeft doorgenomen en – volgens haar eigen standpunt – daarover geen enkele vraag heeft gesteld, moet voor haar risico blijven en [appellant] mocht erop vertrouwen dat [geïntimeerde] akkoord was met de in de offertes vermelde veranderingen ten opzichte van de tekeningen en berekeningen van Van de Streek en [naam6] . Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende reden om aan te nemen dat [appellant] op deze twee punten (zijgevel en heipalen) zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden. Die verplichting van de aannemer ziet bij de totstandkoming van de overeenkomst op het waarschuwen voor fouten of gebreken in door [geïntimeerde] ten behoeve van het opstellen van de offertes aan hem verstrekte stukken. [appellant] stelt over het handhaven van het buitenblad van de zijgevel dat dit is afgesproken als een bezuiniging ten opzichte van het ontwerp van Van de Streek. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] nog toegelicht dat hij in de offerte heeft vermeld dat buispalen zouden worden gebruikt omdat hij wilde voorkomen dat hij door buren van [geïntimeerde] aansprakelijk zou worden gesteld voor schade (scheurvorming) als gevolg van het slaan van prefab heipalen. Dat het ontwerp van Van de Streek op deze twee onderdelen niet juist of gebrekkig was kan niet worden afgeleid uit de stellingen van [geïntimeerde] . Het ontwerp van Van de Streek is te realiseren met gebruik van prefab funderingspalen en met verwijdering van het buitenblad van de zijgevel. Van een situatie waarvoor [appellant] had moeten waarschuwen is dan geen sprake en voor de inhoud van de overeenkomst is op deze punten de waarschuwingsplicht niet van belang. Dat het handhaven van het buitenblad van de zijgevel onderdeel is van de aannemingsovereenkomst betekent dat daarmee ook de gevolgen daarvan zijn geaccepteerd. Meer in het bijzonder dat er daardoor een nis in de keuken ontstond en dat het metselwerk bij de voordeur zou afwijken van het ontwerp van Van de Streek.
3.9.
Het voorgaande geldt niet voor de andere vier door [appellant] gestelde afwijkingen, zoals het hof die hiervoor in 3.7 heeft vermeld. Dat [appellant] daarover niets heeft opgenomen in de offertes brengt niet mee dat daarmee is overeengekomen dat [appellant] op deze punten mocht afwijken van de tekeningen die hij van [geïntimeerde] had gekregen. [appellant] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen rechtvaardigen dat op deze vier punten overeenstemming is bereikt om af te wijken van de tekeningen. Indien [appellant] op deze punten een afwijking met [geïntimeerde] wilde afspreken, had hij duidelijk moeten maken dat het niet vermelden van de posten voor de buitentrap, dakterrastegels, dakreling en het kozijn keuken/woonkamer betekende dat hij die voorzieningen in afwijking van de tekeningen van Van de Streek niet zou realiseren. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] gevraagd om een offerte te maken op basis van de stukken die bij de vergunning behoorden, waaronder de tekeningen van Van de Streek. [geïntimeerde] mocht verwachten dat de offerte daaraan zou voldoen, met uitzondering van voor haar kenbare afwijkingen. Het niet vermelden van uitdrukkelijk in de tekeningen van Van de Streek opgenomen punten is daarom onvoldoende om te kunnen oordelen dat partijen zijn overeengekomen af te wijken van de tekeningen van Van de Streek. Van een professionele aannemer mag worden verwacht dat hij de afspraken met zijn opdrachtgever deugdelijk vastlegt, zeker bij een particuliere opdrachtgever, terwijl een deugdelijk bestek ontbreekt en het gaat om afwijkingen van stukken die behoren tot de stukken waarop de afgegeven vergunning is gebaseerd. Om dezelfde reden is het hof van oordeel dat ook niet kan worden aangenomen dat er afspraken zijn gemaakt over het niet toepassen van koudebrug onderbrekingen (punt 17 onder a van de conclusie van antwoord van [appellant] ).
3.10.
Bij de verdere motivering van de beslissing zal het hof uitgaan van de afspraken tussen partijen zoals die hiervoor zijn afgebakend. De rechtbank heeft beslist dat er geen bepaalde termijn voor de oplevering van de werkzaamheden is afgesproken. Tegen dat oordeel is geen grief gericht en daarom staat dit in hoger beroep vast.

4.Het verzuim en de vervangende schadevergoeding

4.1.
Gelet op de discussie tussen partijen over verzuim en oplevering stelt het hof het volgende voorop. Hoofdregel met betrekking tot oplevering van een werk is dat de aannemer aangeeft dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en dat er vervolgens een inspectie plaatsvindt, waarna de opdrachtgever het werk volledig aanvaardt, dan wel aanvaardt onder benoeming van opleverpunten of de oplevering weigert. In deze zaak is niet gesteld dat [appellant] op enig moment voorafgaand aan de brief van 16 april 2012 aan [geïntimeerde] heeft aangegeven dat het werk gereed was voor oplevering. [geïntimeerde] begint in haar brief van 16 april 2012 met de vraag aan [appellant] of hij een datum wil doorgeven wanneer het werk kan worden opgeleverd. Op dat moment was er dus nog geen sprake van oplevering, zoals [appellant] ook bevestigt in zijn brief van 26 april 2012 waarin hij als datum voor oplevering 10 mei 2012 voorstelt.
Verder is van belang dat het herstel van gebreken in de uitvoering van het werk in wezen het alsnog deugdelijk nakomen van de overeenkomst betreft. Voor een vordering tot nakoming is geen verzuim vereist. Ook als het werk nog niet is opgeleverd kan de aannemer in verzuim komen als hij vervolgens de gebreken niet herstelt. Of dat zich in dit geval voordoet, zal het hof hierna beoordelen. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de aannemer de gelegenheid moet krijgen zelf de gebreken te herstellen en dat hem daarvoor een redelijke termijn moet worden gegeven.
4.2.
In de procedure bij de rechtbank gingen beide partijen ervan uit dat het werk niet is opgeleverd. In hoger beroep stelt [appellant] dat het werk door [geïntimeerde] in de brief van 16 april 2012 is aanvaard onder voorbehoud van de genoemde gebreken, althans dat het werk is opgeleverd door ingebruikname door [geïntimeerde] .
4.3.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] in hoger beroep niet meer kan stellen dat het werk op grond van de brief van 16 april 2012 als opgeleverd moet worden gezien, omdat hij heeft erkend en uit zijn proceshouding kan worden afgeleid dat er nog niet is opgeleverd. Volgens [geïntimeerde] is ook op dit punt sprake van een zogenoemd gedekt verweer.
Het hof is dit niet met haar eens. Zelfs als het hof ervan uitgaat dat het standpunt van [appellant] in hoger beroep door [geïntimeerde] goed wordt weergegeven, kan uit de proceshouding van [appellant] in de procedure bij de rechtbank niet worden afgeleid dat hij bewust, dat wil zeggen willens en wetens, uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om zich op het standpunt te stellen dat het werk is opgeleverd. Het enkele feit dat [appellant] in hoger beroep een ander standpunt inneemt dan in de procedure bij de rechtbank brengt niet mee dat sprake is van een gedekt verweer. Daarvoor is nodig dat [appellant] het standpunt dat het werk is opgeleverd ondubbelzinnig heeft prijsgegeven en dat volgt niet noodzakelijk uit de weergegeven stellingen. Ook van een gerechtelijke erkentenis is geen sprake. Met een gerechtelijke erkentenis doet een partij afstand van haar recht om de punten te betwisten waarop de gerechtelijke erkentenis betrekking heeft. Een gerechtelijke erkentenis moet uitdrukkelijk in een proceshandeling in de procedure bij de rechtbank zijn gedaan. Ook daarvoor heeft [geïntimeerde] te weinig gesteld.
4.4.
In de brief van 16 april 2012 begint [geïntimeerde] met het verzoek aan [appellant] om een datum voor de oplevering van het werk door te geven, zodat zij ervoor kan zorgen dat een deskundige bij de oplevering aanwezig is. Dat [geïntimeerde] de bedoeling heeft gehad om met de brief van 16 april 2012 het werk te aanvaarden, behalve voor wat betreft de in die brief genoemde gebreken, kan alleen al daarom niet worden aangenomen. Verder verzoekt en sommeert [geïntimeerde] [appellant] om de in die brief vermelde gebreken (volgens [appellant] zijn dat er 80) te herstellen. Zij schrijft verder dat zij [appellant] al eerder de gelegenheid heeft gegeven om gebreken te herstellen en dat haar vertrouwen dat de gebreken zullen worden opgelost behoorlijk is geschaad. Zij schrijft letterlijk dat zij [appellant] voor de laatste maal nog het voordeel van de twijfel gunt. Omdat haar vertrouwen in een goede oplossing is geschaad heeft [geïntimeerde] andere sloten op de voordeur gezet en vraagt zij [appellant] om haar schriftelijk te berichten wanneer hij de gebreken wil gaan herstellen, zodat zij in de gelegenheid is daarbij aanwezig te zijn. Dit laatste is naar het oordeel van het hof geen onredelijke gang van zaken, alleen al vanwege de lange lijst met door [geïntimeerde] gepretendeerde gebreken en haar recht om aanwezig te zijn bij het herstel daarvan. Dat [geïntimeerde] hiermee [appellant] de toegang tot de woning heeft ontzegd volgt daar niet uit. Anders dan [appellant] stelt, is [geïntimeerde] daardoor niet in verzuim geraakt.
4.5.
Op 26 april 2012 schrijft [appellant] dat hij op 10 mei 2012 het werk wil opleveren. In reactie daarop schrijft de advocaat van [geïntimeerde] op 7 mei 2012 dat door de gebreken oplevering nog niet aan de orde is. Omdat de door [appellant] genoemde datum niet uitkomt, stelt de advocaat van [geïntimeerde] voor op 18 mei 2012 een (voor)opname van het werk te laten plaatsvinden. [appellant] stuurt op 9 mei 2012 een brief waarin staat dat die datum voor hem akkoord is. Bij brief van 15 mei 2012 stuurt hij nog een uitvoerige reactie op de door [geïntimeerde] gestelde gebreken. Op 18 mei 2012 is [geïntimeerde] ziek en de geplande opname vooropname gaat niet door. In plaats van een gezamenlijke vooropname, laat [geïntimeerde] het werk beoordelen door De Huizenkeurder. In een brief van 16 juli 2012 meldt de advocaat van [geïntimeerde] de uitkomst van deze beoordeling (hij voegt het rapport bij die brief) en stelt hij voor het rapport van De Huizenkeurder als vooropname aan te merken. Ook sommeert hij [appellant] de gebreken binnen twee weken te herstellen. Binnen deze termijn van twee weken meldt de gemachtigde van [appellant] dat hij na zijn vakantie op de zaak terug zal komen. Die reactie komt op 27 augustus 2012 waarin de gemachtigde van [appellant] zijn verbazing over de gang van zaken uitspreekt. Vervolgens wordt gesproken over het gezamenlijk inschakelen van een deskundige, maar dat komt niet van de grond. Daarop schakelt [geïntimeerde] De Groot Bouwbegeleiding in, die op 9 november 2012 een rapport uitbrengt. In een brief van 10 december 2012 meldt de advocaat van [geïntimeerde] de uitkomst van dit rapport (dat hij bij die brief voegt) en sommeert hij [appellant] om binnen een week te bevestigen dat hij de door De Groot Bouwbegeleiding geconstateerde gebreken zal gaan herstellen binnen een redelijke termijn. De gemachtigde van [appellant] reageert op 12 december 2012 en spreekt daarin zijn ergernis uit over het inschakelen van een deskundige zonder dat [appellant] bij de opname door die deskundige aanwezig kon zijn. Hij schrijft dat [appellant] niets zal doen, zolang er niet in het bijzijn van beide partijen een opname door een deskundige heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt de heer [naam2] van Totaalsupport BV (RisicoCare) ingeschakeld. Hij heeft op 13 en 20 maart 2013 een opname van het werk gedaan in het bijzijn van beide. Op 23 april 2013 vindt een bespreking plaats, waar [geïntimeerde] , [appellant] , De Groot, [naam2] en [naam3] bij aanwezig zijn. Op aanwijzing van [naam2] zegt [appellant] een (nood)onderstempeling toe, volgens [appellant] om de onderhandelingen niet te frustreren. Aan het slot van de bespreking geeft [appellant] aan met zijn juridisch adviseur te willen overleggen aangaande de situatie; een concrete vervolgafspraak wordt daarom niet gepland. Het verslag van de bespreking is niet ondertekend. Op 13 september 2013 stuurt [naam2] zijn eindrapportage aan partijen. De advocaat van [geïntimeerde] heeft in brieven van 7 augustus 2013, 26 augustus 2013 en 6 september 2013 aan de gemachtigde van [appellant] en de heer [naam2] zijn onvrede geuit over het verloop van het onderzoek, het ontbreken van een definitief rapport en het ontbreken van een standpunt van [appellant] over de gevolgschade van [geïntimeerde] . In de laatste brief verzoekt hij om een reactie binnen twee dagen en kondigt hij bij ontbreken van een reactie een procedure aan. Bij brief van 20 september 2013 schrijft de advocaat van [geïntimeerde] dat het geduld op is en dat ieder vertrouwen in een totaaloplossing met betrekking tot het herstel van de gebreken, de vergoeding van gevolg schade en de vergoeding van gemaakte kosten ontbreekt. Om die reden kondigt [geïntimeerde] een procedure aan waarbij zij geen nakoming meer zal vorderen, maar vervangende schadevergoeding (omzetting, artikel 6:87 BW) die zowel de kosten van herstel van de gebreken, maar de gevolgschade en gemaakte kosten zal omvatten.
4.6.
Het hof concludeert uit het bovenstaande dat [geïntimeerde] tot de brief van 20 september 2013 heeft aangestuurd op nakoming van de overeenkomst door herstel van de gebreken die er volgens haar waren en dat zij daarnaast vergoeding van haar overige schade en kosten wenste. In de brief van 20 september 2013 constateert de advocaat van [geïntimeerde] dat namens [appellant] niet is gereageerd op drie eerdere brieven, dat het rapport van [naam2] onvoldoende houvast biedt en dat het geduld van [geïntimeerde] nu echt op is. Mede gelet op het feit dat er op dat moment al bijna anderhalf jaar was verstreken na de brief van 16 april 2012, mocht [geïntimeerde] uit de houding van [appellant] opmaken dat verdere aanmaning tot herstel zinloos was. Daarmee is [appellant] door de brief van 20 september 2013 in verzuim geraakt met betrekking tot zijn verplichting om de gebreken te herstellen. [geïntimeerde] mocht haar vordering tot nakoming van de overeenkomst omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De vervangende schadevergoeding treedt dan in de plaats van het herstel van de gebreken door [appellant] . [appellant] heeft er terecht op heeft gewezen dat door de omzetting het verzuim ten aanzien van het herstel van de gebreken eindigt. Omdat hij de vervangende schadevergoeding niet terstond heeft voldaan, is hij aansluitend op grond van artikel 6:83 onder b BW in verzuim. Voor de vorderingen met betrekking tot de gevolgschade en gemaakte kosten hoeft [appellant] niet afzonderlijk in verzuim te komen. Omdat [appellant] ten aanzien van het herstel van de gebreken in verzuim is, kan [geïntimeerde] ook vergoeding van andere schadeposten vorderen.
Het hof heeft in 4.4 van dit arrest beslist dat de brief van 16 april 2012 niet kan worden aangemerkt als een aanvaarding van het werk onder voorbehoud. De advocaat van [geïntimeerde] heeft in de brief van 7 mei 2012 vermeld dat oplevering niet aan de orde is, zolang de gebreken niet zijn hersteld. Dat [geïntimeerde] het werk op enig moment – zo goed en zo kwaad als het ging – in gebruik heeft genomen, maakt in dit geval niet dat zij daarmee het werk heeft aanvaard. Daarom geldt dat het werk niet is opgeleverd.

5.De in deze zaak uitgebrachte rapporten

5.1.
In opdracht van [geïntimeerde] heeft [naam4] van “De Huizenkeurder” op 2 juli 2012 een rapport uitgebracht. [appellant] is niet aanwezig geweest bij de op 21 juni 2012 uitgevoerde inspectie van het werk. [naam4] komt tot de conclusie dat op vier punten de “
uitvoering niet volgens bestek tekening” is, dat de werkzaamheden op drie punten niet conform het bouwbesluit zijn uitgevoerd, dat de werkzaamheden op twee punten afwijken van de offerte en dat 14 onderdelen geen sprake is van goed en deugdelijk werk.
5.2.
In het rapport van De Groot Bouwbegeleiding van 9 november 2012 heeft De Groot in opdracht van [geïntimeerde] een onderzoek uitgevoerd “
naar de uitvoering en de kwaliteit van het werk” en een “
controle of dit voldoet aan de contractstukken”.
De Groot heeft in zijn rapport als conclusie vermeld:

Al met al een groot aantal zeer grove fouten en onvolkomenheden geconstateerd zowel in uitvoering als door afwijkingen van vergunningstekeningen, Aanpassing/herbouw van enkele zaken is benodigd om tot een goed product te komen wat oplever gereed is en voldoet aan de eisen en normen, zoals aangegeven bij de bewuste bevindingen.
De Groot heeft ook een kostenbegroting voor het herstel opgenomen. In die begroting staan 26 herstelpunten opgenomen. De totale kosten van herstel worden begroot op € 91.989,91 inclusief btw.
Onderaan zijn rapport heeft De Groot nog vermeld dat zijn rapport tot stand is gekomen in samenwerking met de heer [naam2] van Totaal Support B.V.
5.3.
Totaal Support B.V. (ook aangeduid als RisicoCare) heeft op 12 september 2013 een rapport uitgebracht, naar aanleiding van een onderzoek door [naam2] en [naam3] . In dit rapport vermeldt [naam2] :

Partijen hebben na onderling overleg besloten, een onafhankelijk deskundige te laten onderzoeken of het Rapport van De Groot, dat als vermeld is opgemaakt door de bouwbegeleider, naar juistheid is opgemaakt en tevens in overeenstemming is opgemaakt met de vigerende bouwwet- en regelgeving. Daarnaast is gevraagd een kwaliteitsoordeel en een waardeoordeel vast te stellen over de aard en omvang van de al dan niet aangetroffen
gebreken. In de kantlijn van de hiervoor omschreven hoofdopdracht is tevens gevraagd, om de mogelijkheden te onderzoeken of een oplossing op zogenaamde minnelijke basis, tot de
mogelijkheden behoort.
In het rapport van [naam2] worden de in het rapport van De Groot vermelde gebreken als uitgangspunt genomen. Het rapport is een combinatie van constateringen van [naam2] , door hem als afspraken tussen partijen opgenomen punten en een door hem gemaakte technische omschrijving van de herstelwerkzaamheden. Het rapport vermeldt een indicatieve opgave van de herstelkosten volgens de gemaakte technische omschrijving van € 23.500 aan materialen inclusief btw, opslagen en staartkosten, 400 manuren en € 1.250 exclusief btw voor bouwbegeleiding door De Groot. Het hof constateert dat [appellant] een standaarduurloon van € 38 op zijn offertes heeft vermeld. Daarmee komen de herstelkosten volgens de inschatting van [naam2] op ongeveer de helft van de begroting van De Groot, uitgaande van het uurloon van [appellant] .
5.4.
[geïntimeerde] en [appellant] zijn het er niet over eens in wiens opdracht [naam2] zijn onderzoek heeft uitgevoerd. Het hof voegt daar nog aan toe dat uit het rapport het beeld naar voren komt dat [naam2] zijn werkzaamheden vooral lijkt te hebben verricht met het oog op het bereiken van een oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar was. Niet duidelijk is wat de status is van punten waarvan [naam2] opneemt dat er een afspraak over is gemaakt. In het bijzonder is niet duidelijk of hier definitief afspraken over zijn gemaakt die ook zouden blijven gelden als een oplossing niet bereikt zou worden of afspraken die alleen golden in het kader van de poging een allesomvattende oplossing te bereiken. Duidelijke stellingen van partijen ontbreken op dit punt. Het hof neemt dergelijke afspraken daarom niet mee in de beoordeling, tenzij deze hiervoor in § 3 aan de orde zijn gekomen.
5.5.
Op 30 januari 2014 heeft De Groot een aanvullend rapport uitgebracht. Hij reageert hierin op het rapport van [naam2] , dat volgens hem niet compleet is. Ook meldt hij drie punten die niet in zijn eerdere rapport waren opgenomen, omdat die later aan het licht zijn gekomen.
5.6.
Op verzoek van de rechtbank heeft [naam5] , werkzaam bij ABT B.V. te Velp op 25 oktober 2017 een rapport uitgebracht. In dit rapport is van de door De Groot in zijn rapport van 9 november 2012 en in zijn aanvullend rapport van 30 januari 2014 geconstateerde gebreken beoordeeld of de punten terecht zijn en of aanpassing technisch noodzakelijk is. [naam5] heeft ook de herstelkosten begroot. Daarover is in het rapport vermeld:

In bijlage 9 is een onderbouwing van de herstelkosten per onderdeel opgenomen.
Hierbij is:
- Geen rekening gehouden met het verschil in prijspeil tussen 2012 en 2016. Alle
kosten welke door ABT zijn bepaald zijn conform prijspeil december 2016;
- Voor de opslagen zijn de door "De Groot" gehanteerde percentages in de raming
gebruikt welke door ABT als reële opslagen worden beschouwd m.u.v. W&R welke in
de huidige markt door ABT op totaal 3% worden begroot.
De kostenraming is zo opgebouwd dat verrekening per onderdeel kan plaatsvinden. Er
zijn in de bijlage 3 kolommen met kosten opgenomen.
• De eerste (blauwe) kolommen betreffen de meer-minderprijs als "ten tijde van de
bouw", de uitvoering direct in overeenstemming met tekening en met de aangegeven
materialen zou zijn geweest voor de punten die als 'terecht' worden aangemerkt.
• De tweede (roze) kolommen betreffen de meer-minderprijs om de uitvoering
"nadien", in overeenstemming te brengen met de tekening en met de aangegeven materialen. Ook aanpassingen die plaats moeten vinden om goed en deugdelijk werk
te realiseren waar dit nu niet het geval is. Bij de conclusie betreft dit de onderdelen
waarbij is aangegeven dat de opmerking 'terecht' is en dat actie om technische reden
noodzakelijk is, ACTIE=JA. Hierin is ook aangegeven of ABT tot een ander bedrag is
gekomen dan De Groot in zijn rapport.
• De derde (groene) kolommen betreffen de meer-minderprijs om de uitvoering
"nadien", in overeenstemming te brengen met de tekening en met de aangegeven
materialen. Bij de conclusie betreft dit de onderdelen waarbij is aangegeven dat de
opmerking 'terecht' is en dat actie om technische reden niet noodzakelijk is,
ACTIE=NEE.
[…]
Er zijn serieuze gebreken vastgesteld, welke hersteld moeten worden. De deskundige ziet
om deze reden af van de door [appellant] gevraagde kortingsregeling Nieuw voor Oud.
Gevraagd wordt of deskundige [appellant] voldoende bekwaam acht herstel van de
geconstateerde gebreken uit te voeren. Gezien de verstreken tijd tussen het
deskundigenbericht en de uitvoering door [appellant] is beoordeling van de huidige stand
van het werk niet goed mogelijk.
Deskundige merkt desgevraagd op dat [appellant] wel heel wat steken heeft laten vallen.
Daarbij is hij misschien ook te goeder trouw heeft gehandeld door afspraken die zouden
zijn gemaakt met [geïntimeerde] niet vast te leggen.
5.7.
De deskundige begroot de meer- en minderwerk kosten ten tijde van de bouw (de eerste kolommen in blauw weergegeven; punt is ‘terecht’) op € 20.920 inclusief opslagen en btw. Dit betreft het prijsverschil tussen de materialen volgens de tekeningen van Van de Streek en de door [appellant] verwerkte materialen. De meer- en minderwerk kosten nadien (de tweede kolommen in roze weergegeven; punt is ‘terecht’ en aanpassing is technisch noodzakelijk) worden begroot op € 46.034 inclusief opslagen en btw. De meer- minderwerk kosten nadien (de derde kolommen in groen weergegeven; punt is ‘terecht’ en aanpassing is technisch niet noodzakelijk) worden ten slotte begroot op € 49.945 inclusief opslagen en btw. Deze laatste twee posten betreffen de herstelkosten van de door de deskundige onderschreven gebreken.
5.8.
Op de vraag van de rechtbank of er nog andere punten van belang zijn voor de beoordeling antwoordt de deskundige:

• De stukken op basis waarvan [appellant] het werk heeft aangeboden bevatten slechts
een summiere omschrijving en zijn beperkte uitgewerkt. Er is geen technische omschrijving of bestek geleverd bij de tekeningen.
• Voor zover uit de stukken blijkt heeft geen verslaglegging plaatsgevonden van vergaderingen, afspraken, en dergelijke, als deze al hebben plaatsgevonden.
• Evenmin heeft Norel een deskundige ingeschakeld voor bouwtoezicht of begeleiding.
• [appellant] is in zijn begroting naar het oordeel van de deskundige uitgegaan van tekening B01 en de details. Verder heeft [appellant] gekozen voor standaard detailleringen en materialen.
In de uitvoering is op meer punten afgeweken van de tekeningen van Van de Streek.
• Zo is in de keuken een extra raam geplaatst.
• Is het raam van de berging uitgevoerd met een middenstijl en een uitzetraam.
• Zijn de waterslagen uitgevoerd in beton in plaats van met keramische raamdorpelstenen zoals op detail 5 en 7 is aangegeven. Hierover zijn kennelijk afspraken gemaakt, want deze uitvoering is geen onderwerp van discussie.
• Door het buitenspouwblad te laten staan, blijft het krachtenspel in de gevel en op de fundering nagenoeg gelijk. De constructie is eenvoudiger en daarmee minder risicovol. Hierdoor neemt de kans op scheuren in het metselwerk af. De bevestiging van de dakbalklaag, zoals op detail 4 is aangegeven, is namelijk moeilijk uitvoerbaar. Ankers kunnen niet in de kop van de kanaalplaatvloer worden geplaatst. Dit is enerzijds het gevolg van de lastige uitvoering om de ankers te plaatsen, omdat het buitenblad hiervoor aanwezig is. Anderzijds levert het plaatsen van een anker in de kop van de kanaalplaatvloer veel onzekerheid over de randafstanden ten opzichte van de kanalen.
De keus die [appellant] heeft gemaakt ten aanzien van de constructie (het buitenblad laten staan) is om het risico op scheurvorming te voorkomen en qua uitvoerbaarheid een goede oplossing. Echter de gevolgen hiervan hadden overlegd dienen te worden met [geïntimeerde] . Eventueel had de uitbouw breder gemaakt moeten worden als de gang afmetingen op bezwaar hadden gestuit.
Ten aanzien van de door partij Norel verstrekte foto's tijdens de bouw van het binnenspouwblad met opgelegde kanaalplaten. [naam6] geeft aan dat het buitenblad, deel dak bestaande woning en deel dak aanbouw moet worden ondersteund door een IPE240 op kolommen. Van de Streek tekent een metselwerkdrager, te bevestigen met ankers aan het binnenspouwblad en de betonnen kanaalplaatvloer. Deskundige is van mening en de foto's tonen aan, dat het door Van de Streek getekende detail niet uitvoerbaar is.
Het aanbrengen van een doorgaande ligger IPE 240 is niet uitvoerbaar. Terwijl stempels het er bovenstaande metselwerk ondersteunen moet de IPE 240 worden aangebracht. Dit kan niet vanaf de zijkant, stempels staan in de weg. Dit betekent dat de ligger van buitenaf naar binnen moet worden geschoven. Alleen al het gewicht van de ligger vormt hierbij een probleem.
5.9.
Bij brief van 14 november 2017 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen het door de deskundige opgestelde rapport en de door de deskundige gevolgde werkwijze.
5.10.
In een aanvullend rapport van 11 december 2017 van in totaal 414 pagina’s heeft [naam5] – onder meer – gereageerd op 37 in de brief van 14 november 2017 opgenomen punten van kritiek. Hierin is – onder meer – vermeld:

Inderdaad heeft [appellant] afgeweken van tekening, te weten;
- Op tekening (contractstuk) wordt het metselwerk opgevangen door een hoekprofiel, bevestigd met ankers tegen de kop van de kanaalplatenvloer (vermeld staat dat één en ander moet worden uitgevoerd volgens opgave constructeur);
- In de berekening van de constructeur ( [naam6] ) wordt het metselwerk opgevangen door een stalen balk (IPE240) en een stalen kolom;
- [appellant] heeft het buitenblad van de kopgevel op begane grond niveau conform zijn offerte en begroting niet verwijderd. In de spouwmuur is een doorgang naar de woonkamer aangebracht ter plaatse van een bestaand raam. Zodoende is er sprake van een bestaande latei in de gevelopening. Het type latei is niet bekend.
Vast staat dat de bestaande latei in de oorspronkelijke raamopening zwaarder wordt belast als gevolg van het extra gewicht van het dak van de aanbouw. Zodoende adviseert de deskundige om het hoekprofiel dat is bevestigd tegen het buitenblad, welke het dak van de aanbouw opvangt, aan weerszijde van de gevelopening te voorzien van een stalen kolom (zie deskundigenrapport).
De deskundige geeft in het deskundigenrapport ook aan, dat het opvangen van het metselwerk door een hoekprofiel bevestigd met ankers tegen de kop van de kanaalplatenvloer (conform tekening van De Streek) constructief niet uitvoerbaar is.
De deskundige heeft in het deskundigenrapport gesteld bij vraag 2.9.h, dat het aanbrengen van een stalen balk (IPE240) evenmin uitvoerbaar is. Zoals vermeld bij punt 13 vraagt dit om enige nuancering. Uiteraard is technisch veel mogelijk en zo ook het opvangen van het gewicht van de kopgevel (l e en 2e verdieping) ten behoeve van het aanbrengen van de IPE balk. [appellant] heeft echter de keuze gemaakt om de IPE240 niet aan te brengen. Daarmee is afgeweken van de tekeningen, maar door deze keuze zijn ook bepaalde risico's (scheurvorming) vermeden.
Ten aanzien van het (eventueel) opvangen van de kopgevel heeft [appellant] zich aan zijn eigen offerte en begroting en dus aan de contractstukken gehouden. Zodoende is er voor de deskundige geen aanleiding om dit punt financieel te honoreren.
5.11.
In het aanvullend rapport vermeldt de deskundige drie extra schadeposten:

De aanvullende kosten als gevolg van dit addendum hebben betrekking op de roze kolom zoals omschreven in paragraaf 2.5 van het deskundigenrapport d.d. 25 oktober 2017, zijnde;
  • Punt 5 (par. 2.2.9 deskundigenrapport); € 600,-
  • Punt 6 (par. 2.2.9 deskundigenrapport); € 200,-
  • Punt 15 (par. 2.2.9 deskundigenrapport); € 300,-
De bedragen zijn verwerkt in de totale kostenopstelling in bijlage 12.”
In bijlage 12 zijn de drie eerder genoemde kolommen (blauw, roze en groen) opnieuw opgenomen en aangepast. In het aanvullend rapport sluit kolom blauw (de meer- en minderwerk kosten ten tijde van de bouw) op € 20.918,86, kolom roze (punt is ‘terecht’ en aanpassing is technisch noodzakelijk) op € 47.493 en kolom groen (punt is ‘terecht’ en aanpassing is technisch niet noodzakelijk) op € 49.945, telkens inclusief opslagen en btw.

6.De bezwaren van [appellant] tegen het rapport van ABT

6.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in haar vragen aan de deskundige terecht de rapporten die door De Groot zijn uitgebracht als uitgangspunt genomen, omdat [geïntimeerde] zich voor de door haar gestelde gebreken op die rapporten baseert. Ook is terecht dat de rechtbank de inhoud en omvang van de aannemingsovereenkomst niet door de deskundige heeft laten vaststellen. Dat is een juridisch oordeel en is daarom aan de rechter om te beslissen. Voor zover het hof de inhoud van de overeenkomst anders vaststelt dan de rechtbank, zal het hof daar bij de bespreking van de gebreken op terugkomen. Omdat het werk van [appellant] moet voldoen aan de overeenkomst, aan de eisen van het Bouwbesluit, eventuele andere regelgeving en aan de eisen van goed en deugdelijk werk, stond het de rechtbank ook vrij om aan de deskundige te vragen of zij nog andere gebreken zag in het werk. Om dezelfde reden mocht de rechtbank de deskundige vragen of er sprake was van minderwerk, in die zin dat er goedkopere of minder deugdelijke materialen waren gebruikt dan in de tekeningen van Van de Streek of de offerte van [appellant] vermelde materialen. Als dat zo is, heeft [geïntimeerde] immers niet gekregen wat zij mocht verwachten.
6.2.
Uit het aanvullend rapport van 11 december 2017 blijkt welke stukken de deskundige van ABT voor haar rapport heeft gebruikt. Naar het oordeel van het hof heeft zij daarbij geen stukken gebruikt die niet tot de processtukken behoren of niet noodzakelijk waren voor de beantwoording van de vragen. De deskundige is ook ingegaan op nadere berekeningen van [naam6] en [naam7] . Vervolgens heeft de deskundige zelf de kosten van herstel begroot, aan de hand van de eerdere rapporten van De Groot. Uit het deskundigenrapport blijkt dat er geen sprake van is dat die kosten zonder enige toets zijn overgenomen. Ook aan het bezwaar dat [appellant] op dit punt maakt, gaat het hof daarom voorbij.

7.De gebreken die in hoger beroep nog aan de orde zijn

foamglas perinsul
7.1.
In detailtekening 2 van Van de Streek is opgenomen dat in de gevel van de borstwering van de uitbouw een koudebrug onderbreking moet worden gerealiseerd door toepassing van foamglas perinsul. [appellant] erkent dat hij dit niet heeft gedaan, omdat dit volgens hem één van de bezuinigingen was ten opzichte van het ontwerp van Van de Streek. In de offerte van [appellant] is (het aanbrengen van) foamglas perinsul niet opgenomen.
Het hof heeft in 3.9 van dit arrest al beslist dat niet kan worden aangenomen dat er een afspraak is gemaakt dat met betrekking tot de koudebrug onderbrekingen zou worden afgeweken van de tekeningen van Van de Streek. [geïntimeerde] mocht dus verwachten dat [appellant] voor deugdelijke koudebrug onderbrekingen zou zorgen. Dat [appellant] geen foamglas perinsul heeft toegepast in de gevel van de borstwering van de uitbouw is daarom terecht aangemerkt als een gebrek.
7.2.
[appellant] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat de kosten van herstel in een wanverhouding tot de ernst van het gebrek staan. De deskundige heeft de herstelkosten begroot op € 3.355 (prijspeil 8-11-2012). Aanpassing is volgens de deskundige technisch niet noodzakelijk, omdat dit bij punt 2.2.2 van het rapport ‘dakconstructie aanbouw’ is meegenomen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de totale dakconstructie moet worden aangepast is geen grief aangevoerd, zodat dit vast staat. De herstelkosten voor de vervanging van het dak en het herstel van de koudebrug onderbreking heeft De Groot afzonderlijk, maar wel in onderlinge samenhang, begroot. Deze schadeposten kunnen daarom niet los van elkaar worden gezien en van een wanverhouding ten aanzien van enkel het gebrek dat er geen foamglas perinsul is aangebracht kan daarom geen sprake zijn.
profilering kozijnen
7.3.
[appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een gebrek omdat de profilering van ramen en kozijnen afwijkt van de bestaande kozijnen. Op de mondelinge behandeling bij het hof is over dit punt met partijen gesproken. [appellant] heeft herhaald dat hij kozijnen heeft geplaatst zoals Van de Streek die heeft getekend, dat wil zeggen draaikiepramen die naar buiten opengaan en daarom de sponning aan de buitenkant hebben. In de rest van de woning zijn de kozijnen met de sponning naar binnen geplaatst en openen de ramen dus naar binnen. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de sponning van de kozijnen op de tekeningen van Van de Streek aan de buitenkant van de woning is geplaatst. Ook zijn partijen het erover eens dat de kozijnen daardoor ieler oogden dan de bestaande kozijnen. Om die reden heeft [appellant] de glaslatten vervangen door neuslatten.
7.4.
[appellant] heeft bij de rechtbank ook aangevoerd dat de profilering van de kozijnen overeenkomt met de tekeningen van Van de Streek. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof ten onrechte overwogen dat [appellant] dit onvoldoende heeft onderbouwd, omdat dit direct valt af te leiden uit de tekeningen die tot de contractstukken behoren. De deskundige heeft de profilering van de kozijnen als een gebrek aangemerkt, maar de deskundige is er daarbij ten onrechte van uitgegaan dat tussen partijen is afgesproken dat de nieuwe kozijnen dezelfde profilering zouden krijgen als de bestaande kozijnen. Omdat [geïntimeerde] heeft gekregen wat door Van de Streek is getekend, is geen sprake van een gebrek. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat [appellant] haar op dit punt had moeten waarschuwen voor een onjuistheid in de tekeningen van Van de Streek. Maar ook indien een dergelijke waarschuwingsplicht moet worden aangenomen, staat vast dat er tussen partijen is gesproken over het ielere aanzicht van de kozijnen en is er daarom afgesproken dat de glaslatten zouden worden vervangen door neuslatten. De rechtbank heeft ten onrechte een bedrag van € 31.400 (prijspeil december 2016) wegens herstelkosten bestaande uit het vervangen van negen kozijnen toegewezen.
7.5.
Omdat het hof de herstelkosten voor de negen kozijnen niet zal toewijzen, komt het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep toe aan de beoordeling van het gestelde gebrek met betrekking tot het dubbel glas. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] niet overal HR++ glas heeft geleverd, terwijl dit wel was overeengekomen. Uit de offerte van [appellant] blijkt dat [geïntimeerde] op dit punt gelijk heeft. De deskundige bevestigt dat niet overal HR++ glas is aangebracht. Volgens de deskundige gaat het met name om het glas in de draaiende delen. Omdat daar een geringere sponningbreedte beschikbaar is voor het glas, is het volgens de deskundige algemeen geaccepteerd dat in de draaiende delen HR+ glas wordt aangebracht. Het hof is van oordeel dat [appellant] zonder enig voorbehoud in de offerte heeft opgenomen dat hij HR++ glas zou leveren en aanbrengen. Daarom mocht [geïntimeerde] verwachten dat ook in de draaiende delen van de ramen HR++ glas zou worden geplaatst. Dat dit niet mogelijk is kan uit de processtukken niet worden afgeleid. [geïntimeerde] heeft dus wel recht op vergoeding van de kosten voor het alsnog aanbrengen van HR++ waar nu HR+ glas is geplaatst door [appellant] . Uit het rapport van de deskundige kan niet worden afgeleid hoe hoog de kosten hiervan zijn, omdat de deskundige dit punt heeft meegenomen in de kosten van vervanging van de negen kozijnen. Uit de rapportage van De Groot leidt het hof af dat hij in zijn schadeopstelling een bedrag van € 454 heeft opgenomen voor het aanbrengen van brandwerende HR++ beglazing in de kozijnen berging/toilet, € 520 voor het aanbrengen van HR++ beglazing in de erker, € 422,50 voor het aanbrengen van gelaagd HR++ glas in het kozijn in de achtergevel van de woonkamer en € 97,50 voor het aanbrengen van HR++ glas in het deurkozijn naar het dakterras. De Groot heeft ook een post opgenomen voor het aanbrengen van HR++ glas in het kozijn van de keuken, maar de rechtbank heeft beslist dat dit geen gebrek is. Omdat [geïntimeerde] hier geen grief tegen heeft aangevoerd, neemt het hof deze post niet mee. In totaal heeft [geïntimeerde] recht op herstelkosten van € 1.494 (prijspeil 8 november 2012).
dakterrastegels en buitentrap
7.6.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze twee punten voorop dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ten onrechte een koude dakconstructie heeft gerealiseerd, terwijl hij een warme dakconstructie had moeten leveren. Als gevolg hiervan kan de voorgeschreven isolatiewaarde niet worden gehaald en moet de gehele dakconstructie worden vervangen. [appellant] stelt dat daarbij geen rekening moet worden gehouden met de kosten van het leveren en aanbrengen van dakterrastegels en een buitentrap, omdat dit niet is overeengekomen.
7.7.
Het hof passeert de bezwaren van [appellant] . Op de tekeningen van Van de Streek staan zowel de dakterrastegels als de buitentrap vermeld. Dat zou zijn afgesproken dat beide posten vervallen, is niet vast komen te staan. Daarom mocht [geïntimeerde] verwachten dat zowel de dakterrastegels als de buitentrap zouden worden geleverd en aangebracht voor de door [appellant] geoffreerde prijs. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van een gebrek en moet [appellant] de herstelkosten betalen. Voor zover [appellant] betoogt dat sprake is van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd.
binnentrap
7.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de binnentrap moet worden vervangen, omdat de onderste tree een 20 mm lagere opstap heeft dan de overige treden. Volgens de deskundige is dit een gevaarlijke situatie.
7.9.
[appellant] heeft gesteld dat de wijziging van de trap het gevolg is van de wijziging van de situatie en dat dit met [geïntimeerde] is afgesproken. Ook betwist [appellant] dat de veiligheid in geding is, omdat er geen regelgeving hierover bestaat.
7.10.
Het hof stelt vast dat [appellant] niet betwist dat de maatvoering van de onderste tree afwijkt van de overige treden. Dat dit met [geïntimeerde] is afgesproken, is niet komen vast te staan. Het hof onderschrijft het standpunt van de deskundige dat de afwijkende maatvoering van de onderste tree ertoe kan leiden dat [geïntimeerde] , of bezoekers van de woning die niet aan de trap gewend zijn, zich verstappen en dat dit tot lichamelijk letsel kan leiden. Het hof voegt eraan toe dat dit risico nog groter wordt na het ophogen van de dekvloer. De omstandigheid dat hierover niet een bijzonder regel is geformuleerd maakt niet dat daardoor geen sprake is van een risico op lichamelijk letsel. De bezwaren van [appellant] zijn onterecht en [geïntimeerde] kan aanspraak maken op de kosten voor vervanging van de binnentrap. Van een wanverhouding tussen gebrek en herstelkosten is geen sprake.
gevolgen van het verhogen van de dekvloer
7.11.
De deskundige heeft vastgesteld dat de dekvloer moet worden verhoogd met 25 millimeter. De rechtbank heeft dit in 2.70 van het vonnis van 24 oktober 2018 overgenomen en beslist dat [appellant] aansprakelijk is voor de herstelkosten en de kosten voor het repareren van de vloer, het verhogen van het maaiveld bij de deuren en het verhogen van de dorpel bij de tuindeuren. [appellant] heeft geen grief aangevoerd tegen deze oordelen. De rechtbank heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld de kosten in verband met het aanpassen van de deuren, kozijnen, drempels en trapopgang in de desbetreffende ruimte nader te onderbouwen. [geïntimeerde] heeft een begroting overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat deze extra kosten in verband met het ophogen van de dekvloer € 8.238,80 (prijspeil november 2018) bedragen.
7.12.
[appellant] verwijst naar het aanvullend rapport van de deskundige en stelt dat volgens de deskundige alleen de dorpel bij de tuindeuren moet worden aangepast. Hij vindt het onterecht dat de rechtbank hiervan is afgeweken. Het hof is dit met [appellant] eens. De deskundige heeft in 5.5 en 5.6 van haar aanvullende rapportage uitgelegd waarom zij alleen de kosten voor het verhogen van de dekvloer en de kosten voor het repareren van de vloer, het verhogen van het maaiveld bij de deuren en het verhogen van de dorpel bij de tuindeuren als schade als gevolg van het onjuist aanbrengen van de dekvloer heeft aangemerkt. Waarom de rechtbank op dit punt van het rapport van de deskundige is afgeweken kan niet uit 2.70 van het vonnis van 24 oktober 2018 worden afgeleid. De enkele mededeling van de rechtbank dat het aannemelijk is dat de verhoging van de dekvloer de door [geïntimeerde] aangevoerde extra gevolgen heeft is in dat verband niet genoeg. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep niet nader toegelicht waarom deze extra kosten een noodzakelijk gevolg zijn van het verhogen van de dekvloer. Daarom volgt het hof op dit onderdeel de deskundige. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 8.238,80 (prijspeil november 2018) heeft toegewezen.
stabiliteit woningblok
7.13.
De rechtbank heeft een bedrag van € 5.075 exclusief btw (prijspeil 31 augustus 2019) toegewezen omdat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat de stabiliteit is gewaarborgd van het woonblok waartoe de woning van [geïntimeerde] behoort en [appellant] de door haar gestelde herstelkosten onvoldoende heeft weersproken.
7.14.
Het hof stelt voorop dat [appellant] is afgeweken van de tekeningen van Van de Streek door de kopwand bij de trap, een stabiliteitswand, te verwijderen en te vervangen door een veel lichtere uitvoering. Daarom is het aan [appellant] om aan te tonen dat hiermee de stabiliteit van de woning en het gehele woningblok nog steeds is gegarandeerd. De deskundige heeft in 5.8 tot en met 5.10 van haar aanvullende rapport van 11 december 2017 uitgelegd dat de stabiliteit van de woning en het woningblok niet in gevaar komen. De deskundige heeft de herberekening van de stabiliteit die [appellant] door [naam7] had laten maken door de eigen constructeur van ABT laten controleren en deze berekening is akkoord bevonden. Volgens [naam6] is dit onterecht (zie bijlage 2 bij de brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan de rechtbank van 14 november 2017) omdat het windmoment verkeerd is berekend. De deskundige is in het aanvullend rapport op deze kritiek en andere reacties van [naam6] ingegaan in haar aanvullend rapport. Uit het aanvullend rapport (punt 6 op pagina 27) blijkt dat [geïntimeerde] bij haar brief van 14 november 2017 de oorspronkelijke constructieberekening van het woningblok van [naam8] van 3 februari 2010, werknummer 15898, blad 320, heeft gevoegd. Uit die berekening volgt dat bij de constructieberekeningen van het woningblok de schijfwerking van de gemetselde penanten van de achtergevels niet zijn meegenomen in de stabiliteitsberekening, omdat de bewoners de achtergevel zonder consequenties moeten kunnen verwijderen wanneer zij een aanbouw willen realiseren. In de berekening van [naam7] is hiermee geen rekening gehouden. De deskundige is daarom van oordeel dat [appellant] alsnog moet aantonen dat de stabiliteit van het woningblok voldoet. Dat [geïntimeerde] blad 320 van de berekening van [naam8] pas bij brief van 14 november 2017 onder de aandacht van de deskundige heeft gebracht is voor het hof geen reden om die berekening buiten beschouwing te laten. [appellant] is afgeweken van de tekeningen van Van de Streek en de daaraan ten grondslag liggende constructieberekeningen. Dan is het aan hem om aan te tonen dat de gerealiseerde uitvoering van het werk aan dezelfde eisen voldoet. Dat heeft hij niet gedaan en daarom heeft de rechtbank terecht de kosten voor het herstellen van de stabiliteit van het woningblok toegewezen.
vensterbank kozijn dakterras
7.15.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op herstelkosten omdat de vensterbank in het nieuwe kozijn naar het dakterras niet op gelijke hoogte is aangebracht als de bestaande vensterbanken. Dit betreft een bedrag van 3.137,55 (prijspeil 1 november 2018). [appellant] maakt hier bezwaar tegen. Het hof passeert dit bezwaar.
7.16.
Zoals door de deskundige is bevestigd, heeft [appellant] de vensterbank aangebracht zoals in vermeld op de tekeningen van Van de Streek. [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat zij van een professionele aannemer mag verwachten dat hij bij het realiseren van een aanbouw aandacht heeft voor de in het oog springende esthetische kanten van de aansluiting van de aanbouw op de bestaande bouw. Dat brengt mee dat [appellant] [geïntimeerde] erop had moeten wijzen dat het ontwerp van Van de Streek tot gevolg had dat de hoogte van de vensterbank zou ‘verspringen’ ten opzichte van de bestaande woning. Dat sprake is van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten vindt het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof passeert daarom het bezwaar van [appellant] op dit onderdeel.
deur tussen woonkamer en keuken
7.17.
Het bezwaar van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank is op dit onderdeel gebaseerd op zijn stelling dat partijen hebben afgesproken dat het aanbrengen van deze deur buiten de overeenkomst viel. Uit § 3 van dit arrest blijkt dat een dergelijke nadere afspraak niet is komen vast te staan. Omdat de deur wel is opgenomen in de tekeningen van Van de Streek, heeft [geïntimeerde] recht op de kosten van het alsnog aanbrengen daarvan. Het bezwaar van [appellant] is onterecht. Van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten is niet gebleken.
ventilatieroosters kruipruimte
7.18.
Kern van het bezwaar van [appellant] is dat hij stelt niet in de gelegenheid te zijn gesteld om de ventilatieroosters alsnog aan te brengen. Dit bezwaar stuit af op hetgeen het hof in § 4 heeft beslist. Dat [appellant] het belachelijk vindt dat hij wordt veroordeeld voor de kosten van een klusje dat hij in een handomdraai zelf kan doen neemt het hof voor kennisgeving aan. Het is niet genoeg om te kunnen oordelen dat sprake is van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten.
hemelwaterafvoer
7.19.
[appellant] stelt te hebben aangetoond dat er een nadere afspraak is gemaakt dat de hemelwaterafvoeren in PVC zouden worden uitgevoerd. Dit bezwaar gaat niet op omdat het hof in 3.7 heeft beslist dat er geen nadere afspraak op dit punt is bewezen. Van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten is niet gebleken.
kolommen aan weerszijden van de doorgang tussen woonkamer en keuken
7.20.
De deskundige heeft in haar rapport vermeld dat deze doorgang is gesitueerd waar voorheen een raam zat. De bestaande latei is gehandhaafd en er is een stalen L-profiel met chemische ankers bevestigd aan het buitenspouwblad om de dakconstructie van de aanbouw op te laten steunen. Volgens de deskundige voldoet de constructie niet aan de berekeningen, omdat er minder chemische ankers zijn aangebracht. Ook wordt de bestaande latei extra belast doordat het hoekstaal met het dak van de aanbouw hierop rust. [appellant] erkent in de memorie van grieven onder 84 dat hij ‘een paar chemische ankers te weinig heeft aangebracht’. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dat alleen al dat zijn bezwaar tegen de hiervoor toegewezen herstelkosten ongegrond is. Daarnaast geeft de deskundige nog aan dat de bestaande latei in de doorgang van de woonkamer naar de keuken zwaarder belast wordt, hetgeen het hof een begrijpelijke aanname vindt. [appellant] stelt wel dat uit de in zijn opdracht opgestelde berekeningen blijkt dat de doorbuiging daarvan is berekend en akkoord bevonden, maar waar dat nu precies te vinden is blijft voor het hof onvoldoende duidelijk. [appellant] moet de herstelkosten betalen.
7.21.
[appellant] stelt nog dat een kolom in de muur naast de trap niet nodig is, omdat die al is geplaatst. De deskundige is dat met hem eens, maar onduidelijk is of zij heeft geconstateerd dat die kolom ook daadwerkelijk is geplaatst. In de kostenopstelling (bijlage 12 bij het aanvullend rapport) rekent de deskundige voor het plaatsen van drie kolommen op basis van het rapport van De Groot in kolom één (meer- en minder werk ten tijde van de bouw) een bedrag van € 1.209 (prijspeil december 2016) en in kolom twee (meer- en minder werk nadien) een bedrag van € 1.899 (prijspeil december 2016). Omdat [appellant] is afgeweken van de tekeningen van Van de Streek, had hij meer duidelijkheid moeten verschaffen. Onduidelijk is of de derde kolom daadwerkelijk is geplaatst, zodat het door de rechtbank aan herstelkosten toegewezen bedrag terecht is. Dat sprake is van een wanverhouding tussen het gebrek en de herstelkosten vindt het hof onvoldoende onderbouwd.
funderingspalen
7.22.
[appellant] maakt bezwaar tegen de toegewezen herstelkosten voor de vervanging van de buispalen door prefab palen.
7.23.
[appellant] wijst er terecht op dat uit de offerte blijkt dat buispalen zouden worden gebruikt. De rechtbank is er daarom ten onrechte van uitgegaan dat tussen partijen is overeengekomen dat prefab betonpalen zouden worden gebruikt voor de fundering. Met dit uitgangspunt ligt het op de weg van [geïntimeerde] om te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat de overeengekomen buispalen niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De deskundige heeft hierover geen oordeel gegeven, omdat [geïntimeerde] dit punt pas na het deskundigenonderzoek heeft aangekaart. [appellant] heeft aangevoerd dat de gebruikte buispalen voor wat betreft sterkte en stabiliteit overeenkomen met prefab palen. [appellant] heeft bewust voor buispalen gekozen omdat bij een aanbouw aan een bestaand huis met in de directe omgeving andere bebouwing het risico op scheurvorming bij de belendende bebouwing beperkter is, omdat eerst een stalen koker de grond in wordt geslagen die ten opzichte van een prefab betonpaal minder massa heeft. Daardoor is er minder doortrilling. Na het slaan van de stalen koker (die aan de onderzijde gesloten is) wordt de koker opgevuld met beton en wapening. De buispaal rust op dezelfde bodemlaag als een prefab betonpaal. Dat deze wijze van funderen voldoet, blijkt volgens [appellant] ook uit het gegeven dat er na tien jaar geen enkele scheur in de door hem gerealiseerde aanbouw zit. Ook de deskundige is van oordeel dat de buispalen voldoen. Zij schrijft op pagina 25 (onder 5.31) van haar aanvullend rapport van 11 december 2017 dat zij geen schade heeft vastgesteld die duidt op een probleem met de fundering. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] het voorgaande onvoldoende weersproken en heeft zij onvoldoende aangetoond dat er op het punt van de gebruikte buispalen sprake is van een gebrek. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte € 26.603,11 exclusief btw (prijspeil 31 augustus 2019) heeft toegewezen.

8.De hoogte van de kosten van herstel

8.1.
De deskundige legt in § 2.5. van haar rapport van 25 oktober 2017 nader uit wat zij met het onderscheid tussen de drie kolommen met kostenramingen bedoelt. De eerste (blauwe) kolom betreft de meerprijs (of in een enkel geval de minderprijs) indien [appellant] het werk tijdens de bouw in overeenstemming met de tekeningen en met de daarop aangegeven materialen had gerealiseerd. Dit geldt alleen voor de gebreken die de deskundige als ‘terecht’ heeft aangeduid. Het gaat om een bedrag van € 20.920 (inclusief opslagen en btw).
De rechtbank heeft dit in 2.182 van het vonnis van 24 oktober 2018 als minderwerk aangemerkt en dit bedrag als schade toegewezen, omdat [geïntimeerde] en [appellant] hier geen commentaar op hebben geleverd. [appellant] voert hier in hoger beroep tegen aan dat dit geen minderwerk betreft, maar afgesproken bezuinigingen. Dat betoog gaat in zijn algemeenheid niet op, omdat het hof hiervoor in § 3 heeft beslist dat de tekeningen van Van de Streek en de andere door [geïntimeerde] aan [appellant] gegeven stukken de inhoud van de overeenkomst bepalen, tenzij daarvan in de offerte uitdrukkelijk is afgewezen of op enig onderdeel een in § 3 vermelde nadere afspraak is gemaakt. Het hof heeft geconstateerd dat de in de eerste kolom vermelde posten geen betrekking hebben op onderdelen waarvan is afgesproken dat die niet zouden worden uitgevoerd. Daarmee heeft [geïntimeerde] tot de in de eerste kolom vermelde bedragen niet gekregen wat zij mocht verwachten. Dat [appellant] dit niet in zijn offerte heeft opgenomen, moet voor zijn rekening blijven.
8.2.
Verder voert [appellant] in hoger beroep aan dat [geïntimeerde] door de werkwijze van de deskundige een dubbele vergoeding krijgt. In kolom 1 krijgt zij vergoed wat de minderprijs is van de uitvoering van de in de eerste kolom opgenomen punten ten opzichte van de in de tekening opgenomen materialen of uitvoering en vervolgens krijgt [geïntimeerde] ook de kosten vergoed voor het achteraf in overeenstemming met de tekeningen brengen van dezelfde punten.
8.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor de gebreken die terecht zijn aangevoerd, krijgt [geïntimeerde] schadevergoeding. Die schadevergoeding kan bestaan uit een vergoeding in geld voor de waarde van hetgeen zij niet heeft gekregen, maar wel mocht verwachten op basis van de overeenkomst. Dit kan gaan om niet geleverde zaken, zaken van mindere kwaliteit dan in de tekeningen was vermeld, of een uitvoering van het werk die van mindere kwaliteit is. Dit betreft dan steeds een vorm van compensatie voor het niet voldoen aan de overeenkomst, maar daarbij is het uitgangspunt dat niet ook nog de kosten van het herstellen van het gebrek vergoed moeten worden. Oftewel, het gebrek blijft bestaan, maar wordt gecompenseerd. Een andere vorm van schadevergoeding is ook denkbaar. [geïntimeerde] kan de kosten vergoed krijgen om het werk alsnog in overeenstemming te brengen met de overeenkomst. Dan krijgt [geïntimeerde] vergoed wat het kost om de gebreken door derden te laten herstellen, maar wordt zij niet gecompenseerd voor het laten zitten van het gebrek. Uit punt 203 van de memorie van antwoord volgt dat [geïntimeerde] ditzelfde standpunt heeft, maar volgens haar is geen sprake van een dubbeltelling: “
De rechtbank heeft ofwel kosten voor herstel toegewezen ofwel[…]
de prijs van het minderwerk.” Ook in de visie van [geïntimeerde] is er geen plaats voor toewijzing van zowel een bedrag uit kolom één, als tegelijkertijd een bedrag uit kolom twee of kolom drie. Als voorbeeld ter verduidelijking noemt het hof de stalen buitentrap. [geïntimeerde] mocht op basis van de overeenkomst verwachten dat [appellant] die zou leveren en aanbrengen. In kolom één begroot de deskundige de kosten daarvan ten tijde van de uitvoering van het werk op € 4.200. De kosten van herstel van dit gebrek door het nadien alsnog leveren en monteren van de stalen buitentrap begroot de deskundige ook op € 4.200. De rechtbank lijkt te vinden dat beide bedragen kunnen worden toegewezen, zie 2.27 en 2.182 van het vonnis van 24 oktober 2018. Dat uitgangspunt is onjuist, maar de rechtbank is daarop – impliciet – teruggekomen.
8.4.
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 12 februari 2020 geen bedragen uit de eerste kolom en corresponderende bedragen uit de tweede of derde kolom toegewezen. In het eindvonnis is een bedrag toegewezen van € 156.669,66 inclusief btw aan herstelkosten. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten (geïndexeerd tot en met juni 2019 maar exclusief btw):
  • kosten herstel stabiliteit woningblok € 5.075,00 (2.11 vonnis 12 februari 2020)
  • kosten funderingspalen € 26.603,11 (2.9 vonnis 12 februari 2020)
  • kosten vensterbank dakterras € 3.190,85 (2.5 vonnis 12 februari 2020)
  • kosten verhogen dekvloer € 11.818,90 (2.5 vonnis 12 februari 2020)
  • eerder begrote herstelkosten € 82.791,20 (2.5 vonnis 12 februari 2020).
Uit overweging 2.5 van het tussenvonnis van 24 april 2019 volgt dat de eerder begrote herstelkosten betrekking hebben op de kosten genoemd in het tussenvonnis van 24 oktober 2018. In dat tussenvonnis zijn de volgende posten toewijsbaar geacht (steeds exclusief btw):
  • € 3.355, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.12
  • € 2.942, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.18
  • € 16.231, prijspeil december 2016, overweging 2.27
  • € 31.400, prijspeil december 2016, overweging 2.30
  • € 3.492, divers prijspeil, overweging 2.52
  • € 985, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.61
  • € 3.030, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.75
  • € 300, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.86
  • € 677, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.92
  • € 140, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.100
  • € 570, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.117
  • € 1.870 en € 160, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.121
  • € 230, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.125
  • € 1.150, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.137
  • € 500, prijspeil december 2016, overweging 2.142
  • € 300, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.158
  • € 1.899, prijspeil 8 november 2012, overweging 2.166.
Uit deze opsomming blijkt dat de rechtbank geen dubbele bedragen heeft toegewezen. Op geen enkel onderdeel is een bedrag uit de eerste kolom toegewezen. De rechtbank heeft geen gevolg gegeven aan haar overweging 2.182 van het tussenvonnis van 24 oktober 2018. Het bezwaar van [appellant] gaat daarom niet op.
8.5.
Uit § 7 van dit arrest blijkt dat het hof van oordeel is dat de volgende schadeposten voor herstel ten onrechte zijn toegewezen:
  • € 31.400 exclusief btw, prijspeil december 2016 (7.4 van dit arrest)
  • € 8.238,80 exclusief btw, prijspeil november 2018 (7.12 van dit arrest)
  • € 26.603,11 exclusief btw, prijspeil 31 augustus 2019 (7.23 van dit arrest).
Door de afwijzing van de schadepost met betrekking tot de profilering van de kozijnen, moet de schadepost voor het alsnog leveren aanbrengen van HR++ (gedeeltelijk) alsnog worden toegewezen. Dit betreft € 1.494 exclusief btw, prijspeil 8 november 2012 (7.5 van dit arrest).
sloop en herbouw
8.6.
De deskundige heeft in haar rapport in antwoord op vraag c van de rechtbank aangegeven dat herstel van de gebreken mogelijk is zonder dat de erker of aanbouw moet worden afgebroken. Het hof volgt dit oordeel van de deskundige. [geïntimeerde] voert in haar eerste bezwaar aan dat zij nog steeds niet krijgt wat zij heeft gekocht, of gewenst, als de gebreken allemaal zijn hersteld, omdat zij niet krijgt wat is overeengekomen en er sprake blijft van afwijkingen die zij niet hoeft te accepteren. [geïntimeerde] wijst op zeven punten die het hof hierna zal bespreken.
de vloerverwarming
8.6.1.
Het hof leest in standpunt van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep geen argumenten die tot een ander oordeel moeten leiden dan het oordeel van de deskundige. Afgezien van de aanwezige ‘hotspots’, die hersteld moeten worden, is er volgens de deskundige geen sprake van een gebrek. De capaciteit van de vloerverwarming is door de deskundige opnieuw berekend en goed bevonden. Dat de hart-op-hart afstand van de leidingen afwijkt van het legplan, is geen gebrek. Dat onder de vloerverwarming mogelijkerwijs een andere folie is aangebracht dan volgens [geïntimeerde] voorgeschreven, rechtvaardigt niet dat de hele vloerverwarming wordt verwijderd, inclusief de onderliggende vloer, en opnieuw wordt aangebracht. Daarbij is van belang dat de vloer waarop de vloerverwarming rust is geïsoleerd.
de oude buitenmuur
8.6.2.
Het hof heeft hiervoor beslist dat het handhaven van de oude buitenmuur onderdeel van de aannemingsovereenkomst is. Niet alleen is geen sprake van een gebrek, maar [geïntimeerde] heeft op dit punt gekregen wat is afgesproken.
Het vloerpeil
8.6.3.
Uit 7.11 en 7.12 van dit arrest volgt dat het hof op het punt van de dekvloer het oordeel van de deskundige volgt. Dat betekent dat het hof niet de extra aanpassingen in verband met het ophogen van de dekvloer toewijst, die de rechtbank in afwijking van het deskundigenrapport wel had toegewezen. Dat er volgens [geïntimeerde] door het ophogen van de dekvloer allerlei problemen met aanvullende schadeposten ontstaan, is in de procedure bij de rechtbank en de bespreking door het hof hiervoor al aan de orde geweest. Het hof is het niet eens met het standpunt van [geïntimeerde] hierover, zodat dit ook niet kan rechtvaardigen dat de gehele vloer en het gehele werk moeten worden gesloopt.
[geïntimeerde] voegt hier nog één nieuw aspect aan toe: doordat de dekvloer hoger is dan zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten, krijgt zij ook niet de ‘metselwerk fundering 600 mm peilhoogte en conform detailtekening 1 van Van de Streek’. Ook dit argument gaat niet op. Detailtekening 1 gaat over de opbouw van de buitenwand en de binnen vloeren. De enige maat waarop dit punt betrekking kan hebben, is naar het oordeel van het hof de maat ’600P’. Die maat heeft betrekking op de positionering van de bovenkant van de fundering waarop de buitenwand rust ten opzichte van de het 0-peil. Anders gezegd: de fundering waarop de buitenmuren rust is 20 cm dik en ligt 60 tot 80 cm onder het 0-peil, zo begrijpt het hof de tekening. Dat dit bij de uitvoering van het werk niet is gerealiseerd blijkt nergens uit. Voor zover [geïntimeerde] iets anders heeft bedoeld, dan geldt dat zij dit onvoldoende heeft uitgelegd.
de funderingspalen
8.6.4.
Het hof verwijst naar zijn oordeel in 7.22 en 7.23 van dit arrest. De funderingspalen kunnen worden gehandhaafd, zodat dit niet kan bijdragen aan de argumenten van [geïntimeerde] dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten van sloop en herbouw.
het derde kruipluik
8.6.5.
Het hof heeft in 3.6 van dit arrest beslist dat het derde kruipluik één van de nadere afspraken tussen partijen is. [geïntimeerde] heeft daarmee geaccepteerd dat er een derde kruipluik zou komen. Het hof heeft daarbij overwogen dat [geïntimeerde] hier geen grief tegen heeft aangevoerd. Dat [geïntimeerde] bij haar eerste grief in incidenteel hoger beroep opnieuw over het derde kruipluik begint, maakt dat niet anders. Zij voert het argument hier aan in het kader van haar betoog dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten van sloop en herbouw. Daarin leest het hof geen grief tegen het oordeel van de rechtbank dat er met betrekking tot het derde kruipluik een nadere afspraak tussen partijen is gemaakt. In haar petitum vordert [geïntimeerde] ook niet de vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 30 september 2015 waarin dit oordeel (onder 2.25 en 2.30) is opgenomen. Ook [appellant] leest de toelichting op de eerste incidentele grief niet als een zelfstandige grief tegen dit oordeel. [geïntimeerde] heeft daarmee gekregen wat is afgesproken.
het krimpnet
8.6.6.
[geïntimeerde] wijst erop dat [appellant] een krimpnet had moeten aanbrengen bij het maken van de vloer. Volgens haar leidt het weglaten van een krimpnet tot scheurvorming door verschillende zetting en tot onvoldoende dekking. [appellant] stelt hier tegenover dat een krimpnet niet kan worden toegepast bij vloerverwarming en dat hij daarom vezel versterkte specie heeft gebruikt bij het aanbrengen van de dekvloer. Ook dit punt kan naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan de stelling van [geïntimeerde] dat zij recht heeft op volledige sloop en herbouw. [geïntimeerde] heeft onvoldoende uitgelegd dat het ophogen van de dekvloer geen passende oplossing is van het gebrek aan de vloer en dat de afwezigheid van een krimpnet ertoe leidt dat de vloer moet worden vervangen.
de garanties
8.6.7.
[geïntimeerde] herhaalt bij dit punt dat zij niet heeft gekregen wat zij mocht verwachten. Naar het oordeel van het hof is dat na herstel van de gebreken niet langer het geval. Dat zij de keuze heeft gemaakt voor vervangende schadevergoeding is begrijpelijk, maar die keuze brengt wel mee dat zij voor wat betreft garantieaanspraken zich zal moeten wenden tot verschillende aannemers. Ook dit draagt niet bij aan de stelling dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten van sloop en herbouw.
8.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat het hof geen aanleiding ziet om de kosten van sloop en nieuwbouw toe te wijzen in plaats van de kosten van herstel van de gebreken.

9.De indexering van de herstelkosten

9.1.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] geen recht meer heeft op indexering van de herstelkosten na 20 september 2013, omdat vanaf de omzettingsverklaring vast stond dat [appellant] het werk niet meer zou gaan herstellen. In de visie van [appellant] brengt de schadebeperkingsplicht van [geïntimeerde] mee dat zij direct na de omzettingsverklaring de gebreken had moeten laten herstellen. [geïntimeerde] meent dat de herstelkosten na het eindvonnis van de rechtbank moeten worden verhoogd aan de hand van de ten tijde van het te wijzen eindarrest meest recente prijsindexcijfers voor nieuwbouwwoningen van het CBS. Zij heeft mede met het oog daarop nog een akte genomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep.
9.2.
Het hof is van oordeel dat van [geïntimeerde] niet gevergd kan worden dat zij lopende de procedure bij de rechtbank al was overgegaan tot herstel van de gebreken. De standpunten van partijen lagen zo ver uiteen, dat herstel van enig gebrek het risico meebracht dat in de loop van die procedure niet meer kon worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake was van een gebrek. Door na de omzettingsverklaring, maar voor het eindvonnis van de rechtbank, over te gaan tot herstelwerkzaamheden, zou [geïntimeerde] haar bewijspositie op een onaanvaardbare manier kunnen aantasten. Dat kan niet van haar gevraagd worden, ook niet op grond van de schadebeperkingsplicht die zij heeft. De indexering die de rechtbank heeft toegepast is daarom terecht.
9.3.
Vervolgens is de vraag of dit oordeel verandert voor de procedure in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat in dit geval gerechtvaardigd is dat de herstelkosten opnieuw worden geïndexeerd. Dat [geïntimeerde] op 20 februari 2020 een zeer groot bedrag betaald heeft gekregen na het eindvonnis, betekent niet dat zij zonder meer met het herstellen van de gebreken aan de uitbouw en erker kon beginnen. Alleen al het gegeven dat [appellant] 55 grieven heeft aangevoerd en volledige terugbetaling van dat bedrag heeft gevorderd in hoger beroep, maakt dat [geïntimeerde] nog steeds het risico liep dat zij door het uitvoeren van herstelwerkzaamheden haar bewijspositie onherstelbaar zou aantasten. Maar ook de aard van de grieven van [appellant] is van belang. Gegeven dat [geïntimeerde] op basis van het eindvonnis van de rechtbank de fundering van de uitbouw zou kunnen laten vervangen en [appellant] aanvoerde dat de fundering gehandhaafd kon blijven, maakt dat het voor [appellant] niet goed mogelijk was alvast (een deel van) de gebreken te laten herstellen. De vraag of de fundering gehandhaafd blijft is daarbij van wezenlijke betekenis. Bovendien liep [geïntimeerde] het risico dat zij na het uitvoeren van herstelwerkzaamheden alsnog het daaraan bestede bedrag diende terug te betalen. Dat betekent dat de herstelkosten opnieuw geïndexeerd moeten worden. [geïntimeerde] heeft in haar memorie van grieven in incidenteel hoger beroep verzocht zich hier nog bij akte over uit te mogen laten. Dat heeft zij vervolgens gedaan in haar akte tijdens de mondelinge behandeling. [geïntimeerde] verzoekt het hof rekening te houden met een prijsindexering na 29 juni 2019 van 10,9%. Omdat [appellant] hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt, zal het hof uitgaan van dit percentage.
9.4.
Uit 2.5 van het vonnis van 24 april 2019 blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank de herstelkosten met een prijspeil per 8 november 2012 tot 1 november 2018 met 13,5% zijn gestegen en de herstelkosten met een prijspeil per december 2016 tot 1 november 2018 met 8%. Uit 2.5 van het eindvonnis van 12 februari 2020 blijkt dat de herstelkosten van 1 november 2018 tot 1 juli 2019 met 1,7% zijn gestegen. Dit laatste prijspeil heeft de rechtbank gehanteerd bij de in het eindvonnis toegewezen bedragen.
9.5.
Uit 8.5 van dit arrest volgt dat het hof de herstelkosten zal verhogen met een bedrag van € 1.494 naar het prijspeil van 8 november 2012. Na indexering betekent dit een bedrag van (1.494 x 1,135 x 1.07 =) € 1.814,39 per prijspeil 1 juli 2019.
9.6.
Uit 8.5 van dit arrest blijkt dat het hof de herstelkosten vermindert met een bedrag van € 31.400 per prijspeil december 2016. Na indexering betekent dit een bedrag van (31.400 x 1.08 x 1.07 =) € 36.285,84 per prijspeil 1 juli 2019.
9.7.
Uit 8.5 van dit arrest blijkt dat het hof de herstelkosten vermindert met een bedrag van € 8.238,80 per prijspeil november 2018. Na indexering betekent dit een bedrag van (8.238,80 x 1.07 =) € 8.815,52 per prijspeil 1 juli 2019.
9.8.
Uit 8.5 van dit arrest blijkt dat het hof de herstelkosten vermindert met een bedrag van € 26.603,11 per prijspeil 31 augustus 2019.
9.9.
De rechtbank heeft in het eindvonnis een bedrag van € 129.479,06 exclusief btw toegewezen voor herstelkosten. Na verrekening met de bovenstaande bedragen vindt het hof per prijspeil van het eindvonnis van de rechtbank een bedrag van
(129.479,06 + 1.814,39 – 36.285,84 – 8.815,52 – 26.603,11 =) € 59.588,98 exclusief btw toewijsbaar voor herstelkosten. Dit bedrag moet vervolgens worden geïndexeerd met 10,9%, zodat per datum van dit arrest een bedrag van € 66.084,18 exclusief btw zal worden toegewezen. Dat is een bedrag van € 79.961,86 inclusief btw. [geïntimeerde] zal daarom een bedrag van (156.669,66 – 79.961,86 =) € 76.707,80 inclusief btw aan [appellant] moeten terugbetalen.

10.De andere schadeposten die in hoger beroep nog aan de orde zijn

verminderd woongenot
10.1.
[appellant] wijst er bij dit onderdeel van zijn bezwaren opnieuw op dat [geïntimeerde] op grond van haar schadebeperkingsplicht alvast tot herstel van de gebreken over had moeten gaan. Bovendien is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat 50% van de begane grond vloer onbruikbaar was en hij wijst er ook op dat hij op de verdiepingsvloer geen werkzaamheden heeft uitgevoerd.
10.2.
[geïntimeerde] vindt juist dat er geen reden is om haar vordering, die was gebaseerd op een derde deel van de huurwaarde van de woning, te beperken tot een vijfde deel van de huurwaarde, zoals de rechtbank heeft gedaan.
10.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat [geïntimeerde] jarenlang in hoge mate is aangetast in haar woongenot en dat een materiële vergoeding hier op haar plaats is. Een dergelijke vergoeding laat zich niet eenvoudig op een exacte manier berekenen. [geïntimeerde] heeft niet op een voor [appellant] en het hof duidelijke manier bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat een immateriële schadevergoeding hier niet aan de orde is. Ook hebben beide partijen geen bezwaar gemaakt tegen de huurwaarde van € 762,50 per maand die de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen. Ook na lezing van de argumenten die in hoger beroep door beide partijen zijn aangevoerd, is het hof met de rechtbank eens dat een vijfde deel van de huurwaarde een goede inschatting is van de materiële schade die [geïntimeerde] door de aantasting van haar woongenot heeft geleden. Het hof ziet in de argumenten van beide partijen geen aanleiding daar anders over te oordelen en maakt het oordeel van de rechtbank tot het zijne.
kosten deskundigen
10.4.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] De Huizenkeurder en De Groot Bouwbegeleiding heeft mogen inschakelen om haar schade en de aansprakelijkheid van [appellant] daarvoor te kunnen vaststellen. Ook de kosten van [naam6] , [naam9] Architect en Artes5 passen in dat kader, zoals ook de rechtbank heeft beslist. Dat [geïntimeerde] deze kosten heeft gemaakt zonder [appellant] daarbij te betrekken kan niet leiden tot de conclusie dat die kosten niet in redelijkheid kunnen zijn gemaakt. Dat de rechtbank in de loop van de procedure een deskundige heeft benoemd, brengt ook niet mee dat de kosten van de eerder door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundigen niet meer in redelijkheid gemaakt kunnen zijn. Ook het gegeven dat het werk nog niet was opgeleverd en dat – als er wel sprake is van een oplevering – de opdrachtgever zelf de kosten draagt van een deskundige die hem bij oplevering bijstaat, maakt niet dat [geïntimeerde] deze kosten in redelijkheid niet heeft kunnen maken. De bezwaren van [appellant] gaan daarom niet op.
keuken
10.5.
[appellant] meent dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een vergoeding van een deel van de keuken, omdat [appellant] heeft aangeboden het werk af te maken en [geïntimeerde] bovendien een schadebeperkingsplicht heeft.
10.6.
[geïntimeerde] meent dat de rechtbank ten onrechte niet de volledige kosten van de (halve) keuken die zij heeft aangeschaft heeft toegewezen.
10.7.
[geïntimeerde] heeft bij Ikea een deel gekocht van een keuken die niet meer leverbaar is. Dat [appellant] op enig moment heeft aangeboden het werk af te maken, heeft het hof meegenomen in zijn beslissing dat hij met het herstel van de gebreken in verzuim is geraakt. Daarom is hij aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden. Dat [geïntimeerde] haar terechte vordering tot deugdelijke nakoming heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding maakt daarbij niet uit. Voor het argument van [appellant] met betrekking tot de schadebeperkingsplicht van [geïntimeerde] verwijst het hof naar wat hij daarover hiervoor heeft beslist (zie 9.3 van dit arrest).
De rechtbank heeft meegewogen dat [geïntimeerde] het door haar aangeschafte deel van de keuken heeft kunnen gebruiken. Daarom heeft zij volgens de rechtbank geen recht op vergoeding van haar volledige kosten. De rechtbank heeft beslist dat vergoeding van een bedrag van € 2.000 redelijk is. Het hof is dit met de rechtbank eens. [geïntimeerde] heeft niet voldoende uitgelegd dat de delen van de keuken die zij heeft aangeschaft in het geheel niet door haar konden worden gebruikt en voor haar geen enkele waarde hebben gehad.
belasting
10.8.
[geïntimeerde] stelt in hoger beroep dat zij schade lijdt omdat zij belasting moet betalen over het bedrag dat [appellant] aan haar heeft voldaan terwijl zij zich nog niet vrij voelt om het betaalde bedrag te besteden aan herstelwerkzaamheden.
10.9.
[appellant] betwist dat [geïntimeerde] het betaalde bedrag gedwongen op een spaarrekening moet aanhouden. Het hof passeert dit betoog, omdat [appellant] erkent dat hij het bedrag van € 204.186,10 heeft voldaan en hij ook erkent dat [geïntimeerde] nog niet is begonnen met de herstelwerkzaamheden. Onder die omstandigheden is onvoldoende betwist dat zij over dat saldo belasting zal moeten betalen. [appellant] voert echter ook aan dat [geïntimeerde] deze schade over zichzelf heeft afgeroepen door de gestelde bankgarantie direct na het eindvonnis van 12 februari 2020 uit te winnen en vervolgens niet daadwerkelijk tot herstel over te gaan. [geïntimeerde] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling niet betwist, zodat het hof van de juistheid hiervan uitgaat. Onder die omstandigheden, te weten dat [appellant] een bankgarantie heeft gesteld voor het bedrag waartoe hij is veroordeeld en [geïntimeerde] wist dat zij het geïnde bedrag gedurende het hoger beroep op haar spaarrekening zou laten staan omdat zij de herstelwerkzaamheden nog niet zou laten uitvoeren, is het hof met [appellant] eens dat deze schadepost is ontstaan door de eigen keuze van [geïntimeerde] .
verhuis- en verblijfskosten
10.10.
[geïntimeerde] wil dat het hof haar vordering tot betaling van een bedrag van € 4.500 toewijst als schadevergoeding voor de noodzakelijk te maken verhuis- en verblijfskosten tijdens het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden.
10.11.
[appellant] betwist dat [geïntimeerde] tijdens de uit te voeren herstelwerkzaamheden niet in de woning kan verblijven. Hij wijst erop dat [geïntimeerde] tijdens de verbouwing door [appellant] ook in de woning verbleef.
10.12.
De rechtbank heeft beslist dat [geïntimeerde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk is deze kosten te maken. Het hof is dat niet met de rechtbank eens en zal de vordering van [geïntimeerde] op dit punt alsnog toewijzen. Daarbij is het volgende van belang.
10.13.
[appellant] heeft de verbouwing van de woning van [geïntimeerde] uitgevoerd door eerst de aanbouw te realiseren en pas nadat die aanbouw was gerealiseerd, de verbindingsmuur tussen de bestaande woning en de aanbouw te verwijderen. Wanneer [geïntimeerde] in de nu bestaande situatie de herstelwerkzaamheden uit laat voeren, is er een open verbinding tussen wat voorheen de bestaande woning was en de gerealiseerde aanbouw. Van die aanbouw moet in ieder geval het gehele dak worden vervangen. Ook moet de begane grond vloer worden verhoogd. Het hof vindt dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de uitvoering van deze werkzaamheden de woning niet kan gebruiken en dus kosten voor haar verblijf elders moet maken en daarvoor ook de spullen uit haar woning zal moeten verplaatsen. Omdat [appellant] de hoogte van het gevorderde bedrag niet heeft bestreden, zal het hof het gevorderde bedrag van € 4.500 alsnog toewijzen. Het hof zal dit bedrag verrekenen met het bedrag dat [appellant] aan herstelkosten teveel betaald heeft, zodat aan de vergoeding van wettelijke rente niet wordt toegekomen.
kosten juridische bijstand
10.14.
[geïntimeerde] stelt dat de rechtbank haar vordering tot vergoeding van de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand ten onrechte heeft afgewezen.
10.15.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het door de rechtbank in 2.36 van het vonnis van 12 februari 2020 geformuleerde criterium voor toewijzing van een dergelijke vordering. Het hof is het eens met de in die overweging geformuleerde uitgangspunten en het criterium dat de rechtbank hanteert. Uit het feit dat de rechtbank niet alle onderdelen van de vordering heeft toegewezen en het gegeven dat het hof tot een aanzienlijk lager bedrag aan schadevergoeding komt dan de rechtbank heeft toegewezen, volgt al dat [appellant] geen misbruik van procesrecht heeft gemaakt. [appellant] mocht zich tegen de zeer aanzienlijke claim van [geïntimeerde] verdedigen en hij heeft dat ook met gedeeltelijk succes gedaan. Dat [appellant] zijn verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [geïntimeerde] achterwege had behoren te laten, is niet aan de orde.
Hoewel juist is dat [appellant] in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen, betekent dit niet dat [appellant] geen recht toekomt om zich tegen de aanspraak van [geïntimeerde] te verdedigen. Niet kan worden geoordeeld dat [appellant] zijn verweer baseerde op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, althans behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dat [appellant] in zijn verweer ook stellingen heeft ingenomen die hij niet waar heeft kunnen maken of waarin feitelijke onjuistheden verweven waren, is daarvoor onvoldoende, zeker gelet op het feit dat [geïntimeerde] in de procedure bij de rechtbank niet op alle punten gelijk heeft gekregen en het hof in 9.9 van dit arrest heeft beslist dat [geïntimeerde] een bedrag van € 76.707,80 inclusief btw (na indexering) minder aan herstelkosten toegewezen krijgt.
Eigen kosten [geïntimeerde]
10.16.
stelt dat zij recht heeft op vergoeding van € 2.000 voor haar eigen inspanningen. Hoewel [geïntimeerde] het door de rechtbank gehanteerde criterium als uitgangspunt juist vindt, meent zij dat er in dit geval aanleiding is om daarvan af te wijken. Haar vordering ziet op de extra kosten die zij heeft moeten maken omdat de rechtbank zich door de proceshouding van [appellant] genoodzaakt zag diverse opdrachten te geven. [geïntimeerde] verwijst in het bijzonder naar 2.19 tot en met 2.23 van het vonnis van 24 april 2019.
10.17.
Het hof komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank en zal ook in hoger beroep deze post niet toewijzen. De rechtbank heeft aan de proceshouding van [appellant] het gevolg verbonden dat als vaststaand moest worden aangenomen dat [appellant] in strijd met de opdracht geen prefab betonpalen heeft gebruikt, maar buispalen (2.19 van het vonnis van 24 april 2019). [appellant] heeft er terecht op gewezen dat al direct duidelijk was dat hij buispalen heeft gebruikt. Dat was uitdrukkelijk overeengekomen en [geïntimeerde] heeft gekregen wat is afgesproken. De consequenties die de rechtbank aan het gebruiken van buispalen verbindt, deelt het hof niet. In tegendeel, het punt van de funderingspalen is door [appellant] terecht in hoger beroep aangekaart. Het hof ziet hierin geen reden om aan [geïntimeerde] een vergoeding van haar eigen kosten te geven. De rechtbank heeft in 2.23 van het vonnis van 19 april 2019 overwogen dat [appellant] ten onrechte geen nieuwe berekening heeft laten opmaken voor de stabiliteit van het woningblok, waarin de achtergevels niet zijn meegenomen als stabiliserende factor. Net als bij de rechtbank, is voor het hof daarvan het gevolg dat [appellant] de herstelkosten moet betalen om alsnog aan die stabiliteit te voldoen. Het enkele feit dat [appellant] op dit punt zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, maakt niet dat gerechtvaardigd is dat [geïntimeerde] een vergoeding krijgt voor haar eigen kosten.

11.De vordering van [appellant] in reconventie

11.1.
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat de door hem ingestelde vordering in reconventie moet worden afgewezen.
11.2.
[geïntimeerde] stelt hier tegenover dat sprake is van ernstige tekortkomingen, dat [appellant] met betrekking tot het herstel daarvan in verzuim is geraakt en dat zij haar vordering tot nakoming heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Omdat het werk nooit is opgeleverd, heeft [appellant] in de visie van [geïntimeerde] geen recht op betaling van de slottermijn.
11.3.
Het hof constateert dat de vordering van [appellant] in reconventie inhoudt dat [geïntimeerde] hem in de gelegenheid moet stellen het werk af te ronden en het project op te leveren. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] bij oplevering het restant van de aanneemsom dient te voldoen. Het hof heeft in 4.6 van dit arrest beslist dat het werk niet is opgeleverd. Het is ook niet aan [geïntimeerde] te wijten dat dit niet is gebeurd. Daarmee is de door [appellant] aangevoerde grondslag voor zijn vordering in reconventie niet aan de orde. Het hof ziet daarom geen grond voor het alsnog toewijzen daarvan.

12.De conclusie van het hof

12.1.
De grieven van [appellant] slagen gedeeltelijk en het hof zal overweging 3.1 van het eindvonnis van 12 februari 2020 vernietigen. Omdat [appellant] en [geïntimeerde] allebei gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal het hof bepalen dat zij ieder hun eigen kosten van de procedure in het principaal hoger beroep moeten dragen. Het hof is van oordeel dat in de procedure bij de rechtbank [appellant] nog steeds als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt.
12.2.
Van de grieven van [geïntimeerde] slaagt alleen de grief met betrekking tot de afwijzing van de verhuis- en verblijfskosten. Het hof zal [appellant] alsnog veroordelen tot betaling hiervan. Omdat [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aan te merken, moet zij de kosten van de procedure in het incidenteel hoger beroep dragen. Deze kosten zullen worden vastgesteld op € 2.032 (½ punt x tarief VI)
12.3.
De vordering van [appellant] tot terugbetaling van datgene wat hij teveel betaald heeft zal worden toegewezen tot een bedrag van (76.707.80 – 4500 =) € 72.207,80 inclusief btw.

13.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 februari 2020, behoudens voor zover [appellant] in 3.1 van dat vonnis is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag te betalen van € 156.669,66, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de gesloten aanneemovereenkomsten te betalen een bedrag aan herstelkosten van € 79.961,86 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] wegens verhuis- en verblijfskosten te betalen een bedrag van € 4.500;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag dat hij ter uitvoering van het vonnis van 12 februari 2020 en met inachtneming van de veroordelingen tot betaling die het hof hiervoor heeft uitgesproken teveel aan [geïntimeerde] heeft betaald, te weten een bedrag van € 72.207,80 inclusief btw;
bepaalt dat ieder partij de eigen kosten van de procedure in het principaal hoger beroep zal dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 2.032 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, F.J. de Vries en G.R. den Dekker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.