ECLI:NL:GHARL:2022:1526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.293.211/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en erkenning vaderschap in een complexe gezinsstructuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken van [verzoeker] met betrekking tot de omgangsregeling en de erkenning van [de minderjarige]. De zaak betreft een complexe gezinsstructuur waarin [verzoeker], de biologische vader van [de minderjarige], en de moeder, die in een geregistreerd partnerschap is met [de partner], betrokken zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van de erkenning door [de partner] en tot vervangende toestemming voor erkenning niet mogelijk zijn, omdat [de partner] door het geregistreerd partnerschap de juridische vader is geworden. Het hof heeft de verzoeken tot raadsonderzoek en nader onderzoek door de bijzondere curator afgewezen, omdat deze verzoeken niet zijn gekoppeld aan een wettelijke grondslag.

De omgangsregeling tussen [verzoeker] en [de minderjarige] is gewijzigd. Het hof heeft bepaald dat [de minderjarige] wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur bij [verzoeker] verblijft, en één keer per maand van zaterdag tot zondag met overnachting. De moeder heeft ingestemd met de uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat de drie belangrijke volwassenen in het leven van [de minderjarige] goed met elkaar omgaan en dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor zijn emotioneel welzijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.211/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 500306)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. N.C. Milani te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Flantua te Lelystad,
en
[de partner],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [de partner] ,
advocaat: voorheen mr. H. Verstegen te Amsterdam, thans mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
en
[de curator] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 mei 2020 en 22 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de laatstgenoemde beschikking verder te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift namens [verzoeker] met bijlage(n), ingekomen op 19 april 2021;
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 10 mei 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de bijzondere curator;
- het verweerschrift namens de moeder;
- een journaalbericht namens [de partner] van 1 juli 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens [de partner] ;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 24 augustus 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- via een beeldbelverbinding: [de partner] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] en de moeder hebben ongeveer zeven maanden een affectieve relatie gehad. Zij hebben niet samengewoond. In november 2019 is de relatie geëindigd. Kort daarna heeft de moeder een relatie gekregen met [de partner] , met wie zij op 31 januari 2020 een geregistreerd partnerschap is aangegaan.
3.2
Uit de moeder is [in] 2020 geboren [de minderjarige] [de partner] . Op grond van een - op advies van de bijzondere curator - uitgevoerd DNA-onderzoek, waarvan bij verslag van 3 september 2020 is gerapporteerd, is geconcludeerd dat [verzoeker] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [de minderjarige] is. Tussen partijen is dit niet (meer) in geschil.
3.3
De moeder en [de partner] wonen sinds medio februari 2020 samen. De andere drie minderjarige kinderen van de moeder, die zij uit twee eerdere relaties heeft, wonen ook bij hen. Die kinderen verblijven week op week af bij de moeder en hun vaders.
3.4
In maart 2020 zijn de moeder en [verzoeker] een omgangsregeling overeengekomen waarbij [verzoeker] drie keer per week gedurende één uur [de minderjarige] kan zien.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 23 maart 2020, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht:
primair:
I de volgende omgangsregeling vast te stellen: [de minderjarige] is bij [verzoeker] in de ene week steeds van vrijdag 15.00 uur tot zondag 19.00 uur en in de andere week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen,
alsmede ieder jaar met Vaderdag en de verjaardag van [verzoeker] en om het jaar met de verjaardag van [de minderjarige] en ieder jaar tijdens 1e of 2de Kerstdag en om het jaar met oud en nieuw;
II te bepalen dat de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] nietig is en vervangende toestemming te verlenen aan [verzoeker] tot het erkennen van [de minderjarige] ;
III te bepalen dat [verzoeker] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] en er sprake zal zijn van gezamenlijk gezag met de moeder;
subsidiair:
I een in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen tussen [verzoeker] en [de minderjarige] ;
II te bepalen dat in verband met de kwestie van de vernietiging van de erkenning
en/of de ontkenning van het vaderschap een bijzondere curator wordt benoemd;
III te bepalen dat aan [verzoeker] vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] te erkennen;
IV te bepalen dat [verzoeker] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] en dat er sprake zal zijn van gezamenlijk gezag met de moeder;
kosten rechtens.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 29 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, als voorlopige omgangsregeling vastgesteld, conform hetgeen [verzoeker] en de moeder ter zitting waren overeengekomen, dat er elke dinsdag van 18.15-18.30 uur tot 19.45 uur en elke zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur omgang tussen [verzoeker] en [de minderjarige] plaatsvindt.
3.7
Vervolgens zijn [verzoeker] en de moeder onderling een uitbreiding van de omgangsregeling overeengekomen. Zij hebben afgesproken dat [verzoeker] wekelijks dinsdag van 18.15-18.30 uur tot 19.45 uur en zondag van 12.00 tot 16.00 uur omgang heeft met [de minderjarige] .
3.8
De moeder heeft bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 december 2020, de rechtbank verzocht de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen. Verder heeft de moeder als zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht de bij vonnis van 29 juni 2020 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen en te bepalen dat [de minderjarige] wekelijks op zondag bij [verzoeker] zal verblijven van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [verzoeker] voor het halen en terugbrengen van [de minderjarige] zal zorgdragen.
3.9
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de in het vonnis van 29 juni 2020 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen [verzoeker] en [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige] iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij [verzoeker] verblijft;
- deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- afgewezen wat meer of anders is verzocht.
3.1
Van 25 november 2020 tot 13 januari 2021 hebben [verzoeker] en de moeder een ouderschapsbemiddelingstraject gevolgd bij [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] komt met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
I dat de raad onderzoek moet doen naar de opgroeisituatie van [de minderjarige] en advies moet uitbrengen over de belangen van [de minderjarige] bij het wel/niet wijzigen van het juridisch vaderschap;
II dat de bijzondere curator nader onderzoek dient te verrichten en daarbij acht slaat op het onderzoek en advies van de raad en de huidige opgroeisituatie van [de minderjarige] en daarna het hof haar standpunt en/of visie bericht;
III dat er een door het hof te bepalen omgangsregeling tussen [verzoeker] en [de minderjarige] zal zijn, waarbij er sprake zal zijn van een verdeling van de vakanties en feestdagen en van overnachtingen bij [verzoeker] ;
IV kosten rechtens.
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij verzoekt de bijzondere curator te ontslaan en een andere bijzondere curator te benoemen.
4.2
De moeder voert verweer en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een dusdanige beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige] acht.
4.3
De bijzondere curator voert verweer voor zover het betreft de verzoeken die samenhangen met de taak van de bijzondere curator (te weten de verzoeken I en II) en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken I en II, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking op deze onderdelen te bekrachtigen.
4.4
[de partner] voert verweer en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen. [de partner] sluit zich aan bij het verweer van de moeder en de bijzondere curator.

5.De motivering van de beslissing

Vernietiging erkenning [de partner] , vervangende toestemming erkenning [verzoeker] en ontkenning vaderschap
5.1
[verzoeker] heeft in hoger beroep erkend dat zijn inleidende verzoeken tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] en tot het verlenen van vervangende toestemming aan [verzoeker] tot erkenning van [de minderjarige] , in dit geval niet mogelijk zijn, kort gezegd omdat [de partner] [de minderjarige] niet heeft erkend maar door het geregistreerd partnerschap met de moeder de juridische ouder van [de minderjarige] is geworden.
Ook zijn alle betrokkenen het erover eens dat een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [de partner] niet door [verzoeker] kan worden ingediend. De bijzondere curator kan wel een dergelijk verzoek namens [de minderjarige] indienen, maar heeft dat zowel in eerste aanleg (na het door haar uitgevoerde onderzoek) als in hoger beroep niet gedaan.
Daarmee staat vast dat [de partner] de juridische vader van [de minderjarige] is.
Dit heeft tot gevolg dat de verzoeken I en II van [verzoeker] in hoger beroep (raadsonderzoek en/of nader onderzoek door de bijzondere curator) niet gekoppeld zijn aan een op een wettelijke grondslag gebaseerd verzoek waarover het hof in hoger beroep zou moeten beslissen. Het hof ziet geen aanleiding om op grond van artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind een raadsonderzoek te gelasten. Hiervoor geldt namelijk hetzelfde, te weten dat de uitkomst niet kan bijdragen aan een beslissing die het hof op een verzoek met een wettelijke grondslag moet nemen. Deze wettelijke grondslag ontbreekt immers. Voor zover [verzoeker] bedoeld heeft het verzoek tot een raadsonderzoek te koppelen aan de omgangsregeling, acht het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen (zie hierna vanaf r.o. 5.3), zodat ook in dat kader geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de verzoeken I en II van [verzoeker] in hoger beroep zal afwijzen.
Verzoek wijziging bijzondere curator
5.2
Namens [verzoeker] is eerst ter zitting in hoger beroep verzocht de bijzondere curator te ontslaan en een andere bijzondere curator te benoemen. Dit verzoek is volgens [verzoeker] bedoeld om een ‘second opinion’ te krijgen. [verzoeker] heeft de inhoudelijke werkzaamheden van de huidige bijzondere curator niet ter discussie gesteld. Het hof volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat de bijzondere curator te snel heeft gehandeld: uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat zij een voldoende grondig onderzoek heeft gedaan.
Naar het oordeel van het hof biedt de wet in dit geval geen mogelijkheid voor een verzoek tot wijziging van de bijzondere curator en ontbreekt derhalve ook voor dit verzoek een wettelijke grondslag. Het hof zal daarom dit verzoek afwijzen. Ook overigens ziet het hof geen reden om een andere bijzondere curator te benoemen, ook niet voor het verkrijgen van een ‘second opinion’. Ten overvloede overweegt het hof dat de taken van de huidige bijzondere curator nu wel eindigen door de beslissing van het hof over de verzoeken met betrekking tot de erkenning van [de minderjarige] en het juridische vaderschap.
Omgangsregeling
5.3
Ter zitting is gebleken dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling inmiddels in onderling overleg is uitgebreid met een omgangsmoment op zaterdag. Daarnaast hebben [verzoeker] en de moeder om praktische redenen als eindtijdstip van de omgangsmomenten 18.30 uur afgesproken in plaats van 18.00 uur. De huidige feitelijke omgangsregeling is derhalve wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur en één keer per maand op zaterdag van 10.00 uur tot 18.30 uur. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de huidige omgang goed verloopt. Eerder werd de overdracht - wanneer de moeder aan het werk was - door een derde gedaan, maar ter zitting is gebleken dat inmiddels [de partner] de overdracht doet met [verzoeker] .
5.4
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij ermee instemt wanneer de omgangsregeling wordt uitgebreid naar twee zaterdagen in de maand.
[verzoeker] wil dat de omgangsregeling uitgebreid wordt met overnachtingen.
5.5
Het hof is van oordeel dat voornoemde huidige feitelijke omgangsregeling uitgebreid kan worden met de extra zaterdag in de maand waarmee de moeder ter zitting heeft ingestemd. Daarnaast kan de omgangsregeling worden uitgebreid met één overnachting per maand van zaterdag op zondag. De huidige feitelijke omgangsregeling betekent dat [verzoeker] één keer per maand zowel op zaterdag als op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur omgang heeft met [de minderjarige] . [verzoeker] brengt [de minderjarige] in dat weekend op zaterdagavond terug naar de moeder en haalt hem op zondagochtend weer op. Het hof is van oordeel dat dit omgangsmoment kan worden uitgebreid met een overnachting van zaterdag op zondag. Het hof acht het voor de wederzijdse hechting belangrijk dat [verzoeker] het ochtend- en avondritueel met [de minderjarige] kan doen. Bovendien kan deze indeling meer rust en stabiliteit geven voor [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding om aan te nemen dat deze uitbreiding niet in het belang van [de minderjarige] is. Ook overigens is het hof niet gebleken van bezwaren tegen deze uitbreiding. Het hof volgt de moeder niet in de door haar geuite bezwaren over de woonsituatie van [verzoeker] . [de minderjarige] slaapt op dit moment ’s middags ook bij [verzoeker] . Bovendien is de bestreden beschikking van ruim een jaar geleden en is [de minderjarige] dus ruim een jaar ouder. Het hof ziet niet in waarom [de minderjarige] nu niet ook ’s nachts bij [verzoeker] zou kunnen overnachten. Het hof zal daarom bepalen dat [de minderjarige] één keer per maand van zaterdag tot en met zondag bij [verzoeker] verblijft. Meer overnachtingen per maand (ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij om het weekend een zaterdag met overnachting fijn zou vinden) acht het hof op dit moment te veel voor [de minderjarige] , mede gelet op het feit dat hij alle weekenden al een dag bij [verzoeker] verblijft.
5.6
Gezien het bovenstaande zal het hof de omgangsregeling wijzigen en bepalen dat [de minderjarige] op de volgende momenten omgang heeft met [verzoeker] :
- week 1: zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- week 2: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur (dus inclusief overnachting);
- week 3: zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- week 4: zaterdag van 10.00 uur tot 18.30 uur en zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (dus zonder overnachting).
Als [verzoeker] en de moeder voornoemde omgangsmomenten in een andere volgorde willen uitvoeren, kunnen zij dit in onderling overleg afspreken.
5.7
Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat de rechtbank een voorlopige omgangsregeling had moeten vaststellen in plaats van een definitieve, omdat partijen pas recent waren gestart met ouderschapsbemiddeling, heeft [verzoeker] geen belang meer bij behandeling van dit standpunt. De ouderschapsbemiddeling is immers inmiddels zonder positief resultaat geëindigd.
5.8
Met betrekking tot de vakanties en feestdagen heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat hij zich ervan bewust is dat de moeder rekening moet houden met de vaders van haar andere kinderen. [verzoeker] wil daarom de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg doen. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. De bijzondere curator heeft in haar verweerschrift en ter zitting aangegeven - en het hof sluit zich hierbij aan - dat het voor [de minderjarige] van belang is dat de drie belangrijke volwassenen in zijn leven, te weten zijn moeder, [de partner] en [verzoeker] , op een normale manier met elkaar kunnen omgaan en niet negatief over elkaar praten. Wanneer dit niet gebeurt kan [de minderjarige] hier last van krijgen, voor zover hij dat nu niet al heeft. Ook kan zijn ontwikkeling naar volwassenheid worden geschaad als zijn drie verzorgers elkaar niet erkennen als verzorgers van [de minderjarige] . Alle drie de verzorgers dienen zich te realiseren dat zij een band met [de minderjarige] hebben en dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het emotioneel welzijn van [de minderjarige] .
De moeder, [verzoeker] en [de partner] hebben ter zitting alle drie aangegeven het belang hiervan in te zien en bereid te zijn hierover met elkaar in gesprek te gaan, eventueel onder begeleiding van een professional. Het hof hoopt dat de moeder, [verzoeker] en [de partner] inderdaad allemaal het belang van [de minderjarige] voorop kunnen stellen en in zijn belang met zijn drieën onder begeleiding van een professionele mediator in gesprek gaan om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren en om te bespreken hoe zij met elkaar in het leven van [de minderjarige] betrokken kunnen zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 januari 2021, voor zover het de beslissing over de omgangsregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de in het vonnis van 29 juni 2020 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen [verzoeker] en [de minderjarige] en stelt tussen hen de volgende omgangsregeling vast:
[de minderjarige] verblijft bij [verzoeker] :
- week 1: zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- week 2: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur (dus inclusief overnachting);
- week 3: zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- week 4: zaterdag van 10.00 uur tot 18.30 uur en zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (dus zonder overnachting);
de vakanties en feestdagen dienen in onderling overleg te worden verdeeld tussen de moeder en [verzoeker] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en J.G. Idsardi, in samenwerking met mr. H.B. Fortuyn, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.