ECLI:NL:GHARL:2022:1521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.300.689/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De ouders van de kinderen, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, hebben niet adequaat samengewerkt met de GI en hebben geen structurele hulpverlening ontvangen. De kinderen zijn in een onveilige opvoedsituatie opgegroeid, met zorgen over hun verzorging en ontwikkeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders hebben in de afgelopen periode niet voldoende gewerkt aan de gestelde doelen en zijn onbereikbaar voor hulpverlening. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.689/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 264372 en 267949)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
[verzoekster](de moeder) en
[verzoeker](de vader),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S. van de Griek te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel(de GI),
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 7 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 september 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
14 oktober 2021;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 20 december 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 12 januari 2022 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , hierna nader te noemen, heeft bij brief van 15 december 2021 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2022 plaatsgevonden. De ouders, die niet zijn verschenen, zijn vertegenwoordigd door hun advocaat. Namens de GI zijn [naam1] en [naam2] verschenen. De raad heeft zich afgemeld.
3. De feiten
3.1
De ouders oefenen het ouderlijk gezag uit over:
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009;
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011;
- [de minderjarige3] ( [de minderjarige3] ), geboren [in] 2013; en
- [de minderjarige4] ( [de minderjarige4] ), geboren [in] 2015.
3.2
Bij beschikking van 26 februari 2021 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] onder toezicht gesteld van de GI tot 26 februari 2022.
3.3
Bij beschikking van 6 april 2021 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] door middel van een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor de duur van drie maanden, met ingang van 20 april 2021 tot 20 juli 2021, en is de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds april 2021 in twee verschillende pleeggezinnen. [de minderjarige3] heeft drie maanden in een crisisgezin gezeten en woont sinds augustus 2021 in een ander pleeggezin. [de minderjarige4] heeft eerst op een woon-/behandelgroep gewoond en verblijft sinds kort in een gezinshuis van [naam3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2021 heeft de kinderrechter machtigingen verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg en tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] in een voorziening accommodatie jeugdhulpaanbieder, alle voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 20 juli 2021 tot 26 februari 2022.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omgang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen, althans om de (machtiging tot) uithuisplaatsing thans te beëindigen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de ouders te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof is van oordeel dat er voldoende gronden waren en nog steeds zijn om een machtiging te verlenen om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] uit huis te plaatsen.
Het hof sluit na eigen onderzoek aan bij wat de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Uit het dossier, waaronder het raadsrapport van 5 februari 2021, blijkt dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] lange tijd in een onvoorspelbare en onveilige opvoedsituatie hebben gezeten. Er was thuis vaak ruzie, ook tussen de kinderen onderling, en er waren zorgen over de (basale) verzorging van de kinderen en de beschikbaarheid van de ouders. De ouders zijn langdurig overbelast en niet in staat gebleken om de regie te nemen, structuur te bieden en grenzen te stellen. Er zijn de afgelopen jaren verschillende zorgmeldingen gedaan over het gezin. Uit de verklaringen van de kinderen en de taxatiegesprekken die halverwege 2021 (via [naam3] ) met de kinderen hebben plaatsgevonden komt naar voren dat sprake is geweest van huiselijk geweld en mishandeling door de ouders. Vanuit de school van [de minderjarige2] werd lichamelijk letsel waargenomen en ook de GI heeft tweemaal letsel in het gezicht bij [de minderjarige3] gezien. [de minderjarige4] heeft daarnaast uitspraken gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag door zijn broer en zus. Het wordt steeds meer duidelijk wat er thuis niet goed ging.
Er zijn grote zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen en hun (fysieke) gedrag. Alle vier de kinderen hebben meer aandacht, begeleiding en sturing nodig dan gemiddeld, om zich goed te kunnen (blijven) ontwikkelen. De ouders (h)erkennen de zorgen niet of leggen de oorzaak in omstandigheden buiten henzelf. Er is sinds 2012 veelvuldig hulpverlening ingezet, maar de ouders hebben hier niet voldoende van kunnen profiteren. Zij stellen zich wisselend en vaak afhoudend op richting de hulpverlening en hebben diagnostisch onderzoek voor de kinderen belemmerd.
5.4
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter uiteengezet waaraan in elk geval moet worden gewerkt. De kinderrechter heeft (onder meer) het volgende overwogen:

De komende periode moet zo spoedig mogelijk - voor zover dit kan gelet op de wachtlijsten
van hulpverleningsinstanties - passende hulpverlening voor de kinderen (en de ouders)
worden ingezet, zodat de kinderen zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarnaast is
het essentieel dat er regelmatig omgang tussen de ouders en de kinderen plaatsvindt. Zowel
de GI als de ouders zullen zich hiervoor moeten inzetten. Tot slot moet er zicht komen op de
thuissituatie bij de ouders en moet de samenwerking tussen de ouders en de GI worden
verbeterd. De GI kan immers niet met de ouders werken aan een terugplaatsing van de
kinderen als de ouders niet in contact zijn met de GI. Daarom verwacht de kinderrechter dat
de ouders zich de komende periode maximaal zullen inzetten om te laten zien dat zij bereid
zijn mee te werken met de GI en de hulpverlening. De ouders zullen zich daarvoor, hoe
moeilijk dit ook is, flexibel moeten opstellen en over hun starheid heen moeten stappen. Het
belang van de kinderen vergt dit van hen.”
5.5
Het hof constateert dat sinds de bestreden beschikking nauwelijks aan deze doelen is gewerkt en dat er in de opstelling van de ouders weinig is veranderd. Er lijkt hierin de laatste maanden zelfs sprake te zijn van een neerwaartse spiraal. Hoewel de ouders aangeven open te staan voor hulpverlening is er sinds het begin van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing geen structurele samenwerking (met de GI en/of Trias) tot stand gekomen. De ouders zijn onbereikbaar en afspraken worden afgezegd of niet nagekomen, zodat er geen basis is voor het maken van veiligheidsafspraken. Het is de GI, door gebrek aan medewerking, niet gelukt om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de ouders thuis en hun persoonlijk functioneren. Illustratief in dit verband is dat de ouders zonder opgaaf van redenen ook niet ter zitting van het hof zijn verschenen om een nadere toelichting te geven.
Met name de moeder is onvoorspelbaar en grillig in haar gedrag, zo ook ten aanzien van de omgangsmomenten en belmomenten met de kinderen. Op voorhand is het vaak niet duidelijk of de ouders hieraan gehoor zullen geven en of zij wel of niet zullen komen. Zo zijn de ouders niet naar het eerste omgangsmoment met de kinderen gekomen, vergeten zij belafspraken en is de moeder halverwege het laatste omgangsmoment ineens weggegaan. Hoewel de (begeleide) omgang in beginsel goed verloopt, zorgt dit voor veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de kinderen. De ouders tonen geen enkel inzicht in de impact hiervan op de kinderen, dan wel de impact van de heftige gebeurtenissen en de ouderproblematiek op het leven van de kinderen. Tegelijkertijd heeft de moeder meerdere keren aangegeven, ook richting de kinderen dan wel in het bijzijn van (één van) de kinderen, dat zij het niet meer met hen ziet zitten. Begin december 2021 heeft zij de GI en andere instanties een e-mail gestuurd waarin zij kort gezegd heeft aangegeven dat zij veel van de kinderen houdt maar haar handen van de kinderen aftrekt. Sindsdien is er, ondanks verschillende pogingen, helemaal geen contact meer geweest tussen de GI en de ouders. Het lijkt er op dat de moeder wel wil, en haar best doet, maar dat sprake is van onmacht. Volgens de GI is de vader beter in staat om (tijdens de omgangsmomenten) aan te sluiten bij de kinderen, maar het hof constateert dat er ook zorgen zijn rondom de persoon van de vader (waaronder zijn alcoholgebruik) en dat het de hulpverlening ook niet lukt om met hem in contact te komen en te blijven. Met de kinderen gaat het naar omstandigheden en na een periode van wennen goed op de plekken waar zij nu zitten.
5.6
Het hof concludeert dat op geen enkele manier is gebleken dat de ouders [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] op dit moment (wel) een opvoedingsklimaat kunnen bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn dan ook noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen en om, gelet op alle zorgelijke signalen, te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met de kinderen gaat en de benodigde hulpverlening voor de kinderen op te starten en/of voort te zetten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 7 juli 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en F. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.