ECLI:NL:GHARL:2022:1449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.293.295
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschapsregeling in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een co-ouderschapsregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen om het weekend bij de vader zouden verblijven. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland in acht genomen, waarbij de kinderen onder toezicht waren gesteld van een gecertificeerde instelling.

Het hof oordeelde dat de co-ouderschapsregeling, zoals verzocht door de gecertificeerde instelling, noodzakelijk was voor het welzijn van de kinderen. De regeling had ervoor gezorgd dat de kinderen weer regelmatig bij hun vader waren, wat voor hen positief was. De bezwaren van de moeder tegen de regeling werden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof concludeerde dat de vader in staat was om een brug te slaan tussen zijn wereld en die van de moeder, en dat de co-ouderschapsregeling in het belang van de kinderen was. De moeder had ook misvattingen over de situatie, die voortkwamen uit een gebrek aan communicatie tussen de ouders.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De beslissing benadrukt het belang van duidelijke afspraken en communicatie tussen ouders in het belang van hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.295
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 491745)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. el Hannouche te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: het Leger des Heils,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. van Rijn te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook te noemen: de rechtbank), van 10 april 2020 en 15 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 15 januari 2021 wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 15 april 2021;
  • het verweerschrift van de vader;
  • een brief van het Leger des Heils van 13 januari 2022 met bijlagen;
  • drie journaalberichten van mr. El Hannouche van respectievelijk 2 augustus 2021, 24 augustus 2021 en 1 september 2021 telkens met een begeleidende brief en bijlagen;
  • een e-mailbericht van mr. El Hannouche van 15 januari 2022 met een brief van 15 januari 2022 en bijlagen en
  • een e-mailbericht van mr. Van Rijn van 20 januari 2022 met als bijlage een brief van 19 januari 2022 houdende een voorwaardelijk verzoek.
2.2
De zitting bij het hof heeft op 25 januari 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van het Leger des Heils, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn van 3 oktober 2012 tot 3 mei 2018 met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [plaats1] .
3.3
Bij beschikking van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank onder meer:
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is, en
  • als regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) vastgesteld dat de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en (kort gezegd) gedurende de helft van de schoolvakanties bij de vader verblijven.
3.4
Op 13 februari 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling [naam1] Jeugdbeschermers voor de duur van een jaar, met ingang van 13 februari 2020 tot 13 februari 2021. Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 13 februari 2022. Uit het gezagsregister blijkt dat bij beschikking van 27 augustus 2021 [naam1] Jeugdbeschermers is vervangen door het Leger des Heils.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in dit hoger beroep
relevant - overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van [naam1] Jeugdbeschermers de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen gaan tussen de ouders heen en weer, volgens een week-op-week-af-regeling, waarbij het wisselmoment op woensdag op school plaatsvindt;
  • in de oneven weken brengt de vader de kinderen op woensdag naar school en haalt de moeder hen op. In de even weken is dit andersom;
  • mocht er op school geen activiteiten/lessen zijn, dan zal de wissel tussen 11.45 uur en 12.15 uur plaatsvinden bij nog in te zetten hulpverlening of op een neutrale plek in [woonplaats2] of [woonplaats1] plaatsvinden (brengen 11.45 uur en halen 12.15 uur). De jeugdbeschermer of een van de hulpverleners zal de kinderen ontvangen en wachten tot de andere ouder hen komt ophalen;
  • in de vakanties is de wissel hetzelfde als in de situatie dat er op school geen activiteiten/lessen zijn, met dien verstande dat de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven, de kinderen brengt en de andere ouder ze ophaalt.
De rechtbank heeft bepaald dat het Leger des Heils de regie heeft om de zorgregeling met ingang van 15 februari 2021 binnen een periode van drie maanden in duur en frequentie op te bouwen naar deze volledige regeling. De rechtbank heeft de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de zorgregeling en de verdeling van de vakanties en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met een veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure. Bij e-mailbericht van 20 januari 2022 heeft de vader een voorwaardelijk verzoek gedaan: in het geval dat het hof van oordeel is dat de door de rechtbank vastgestelde co-ouderschapsregeling moet worden teruggedraaid, verzoekt de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en als zorgregeling vast te stellen dat de kinderen eenmaal per twee weken een weekend bij de moeder verblijven, waarbij de zorgregeling vervolgens in overleg met de gezinsvoogd nader kan worden vormgegeven.

5.De motivering van de beslissing

toelaten processtukken
5.1
Op grond van artikel 347 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv geldt in hoger beroep de zogeheten tweeconclusieregel. Die regel houdt in dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt kunnen uiteenzetten en dat het aanvoeren van standpunten in nadere stukken in beginsel niet mogelijk is. Omdat het hof van oordeel is dat de toelichting van mr. El Hannouche op de producties D tot en met K behorende bij het e-mailbericht van 15 januari 2022 in strijd is met de tweeconclusieregel slaat het hof geen acht op die toelichting. Dit is ook aan de orde gekomen op de zitting. Om dezelfde reden laat het hof ook de brief van mr. Van Rijn van 19 januari 2022 en het bij e-mailbericht van 20 januari 2022 door mr. Van Rijn gedane voorwaardelijk verzoek buiten beschouwing.
ontvankelijkheid hoger beroep
5.2
Het hof verwerpt het verweer van de vader dat de moeder op grond van het bepaalde in artikel 807 Rv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep. Uit de rechtspraak volgt dat tegen een beslissing op de voet van artikel 1:265g lid 1 BW gegeven hoger beroep open staat. Dat blijkt onder meer uit: HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:609.
inhoudelijke beoordeling
5.3
In artikel 1:265g lid 1 BW staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.4
Het hof is net als de rechtbank, het Leger des Heils en de raad van oordeel dat de door [naam1] Jeugdbeschermers verzochte co-ouderschapsregeling in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De belangrijkste reden daarvoor is dat pas sinds deze regeling is bepaald, de kinderen weer regelmatig bij hun vader zijn. Voordat die regeling gold, had de vader al maanden geen omgang meer gehad met de kinderen. Dat is niet goed geweest voor de kinderen. Nu is er wel omgang tussen de vader en de kinderen en heeft de vader weer een rol in het leven van de kinderen.
In dit geval heeft de co-ouderschapsregeling in de praktijk goed uitgepakt, mede dankzij de flexibele houding van de vader. De vader is bereid gebleken om de fysieke afstand tussen de woonplaatsen van de ouders te overbruggen en bijvoorbeeld de kinderen op te halen van speelafspraakjes in de buurt van [woonplaats1] , waar de moeder woont en de kinderen naar school gaan.
Eén van de bezwaren die de moeder heeft aangevoerd tegen de co-ouderschapsregeling is dat door het Leger des Heils zal worden ingezet op parallel ouderschap. Volgens de moeder staat parallel ouderschap een co-ouderschapsregeling in de weg. Het hof is dat in dit specifieke geval niet met de moeder eens, omdat de vader in staat is gebleken een brug te slaan tussen zijn ‘wereld’ en die van de moeder.
Ook de andere bezwaren die de moeder heeft aangevoerd tegen de co-ouderschapsregeling overtuigen het hof niet. School ziet dat het sinds de co-ouderschapsregeling beter gaat met de kinderen, in elk geval met [de minderjarige2] , die rustiger is geworden. De kinderen zijn wel moe, maar voor het hof staat niet vast dat dit komt door de co-ouderschapsregeling en de reistijd voor de kinderen. Mogelijk spelen de (vele) activiteiten die de kinderen hebben hierbij een rol. De zorgen om het overgewicht van [de minderjarige1] waren er ook al voordat de co-ouderschapsregeling gold. Die zijn niet ontstaan doordat [de minderjarige1] bij de vader verblijft. Bovendien wordt dit probleem serieus genomen door het Leger des Heils en door de vader. Het Leger des Heils heeft de zorgen van de moeder over mishandeling van de kinderen in de opvoedsituatie bij de vader onderzocht, maar die zorgen zijn niet bevestigd door het onderzoek. Uit het onderzoek van het Leger des Heils is naar voren gekomen dat de uitspraken van de kinderen daarover ook kunnen samenhangen met de echtscheidingssituatie. De praktische bezwaren van de moeder tegen de co-ouderschapsregeling zijn naar het oordeel van het hof niet onoverkomelijk. Voor een deel blijken de bezwaren van de moeder ook gebaseerd te zijn op misvattingen. Zo is het een vergissing gebleken dat de vader niet wil dat [de minderjarige2] gaat voetballen. De vader heeft op de zitting bij het hof gezegd dat hij al voetbalspullen heeft gekocht voor [de minderjarige2] en dat hij bereid is om [de minderjarige2] in te schrijven bij een voetbalclub, als de moeder daaraan meewerkt. Het Leger des Heils heeft dit bevestigd en gezegd dat niet de vader, maar het Leger des Heils het voetballen tegenhoudt. De misvattingen zijn het gevolg van het gebrek aan een goede communicatie tussen de ouders. Het feit dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt, betekent echter niet dat de co-ouderschapsregeling niet in het belang van de kinderen is. Een goede communicatie tussen de ouders is altijd belangrijk, ook bij een weekendregeling zoals de moeder die voorstelt. In dit geval kan het Leger des Heils de ouders begeleiden bij de communicatie of hulpverlening daarvoor inzetten.
verzoek tot aanhouding
5.5
Op de zitting bij het hof is namens de moeder (subsidiair) verzocht om de beslissing over de zorgregeling aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van het parallel ouderschap. Het hof acht een aanhouding niet in het belang van de kinderen. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling en dat de ouders hun strijd daarover staken, zodat de kinderen hier niet langer mee worden belast en er rust kan ontstaan. De ouders zijn samen verantwoordelijk voor de rust rondom de zorgregeling.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, voorzitter, K.A.M. van Os-ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.