Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
5.De vordering in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 1heeft betrekking op de omvang van de huurprijsvermindering. Met
grief 2komt [appellant] op tegen de toegepaste verdeelsleutel voor de energielasten. Met
grief 3klaagt [appellant] over de afwijzing van de gevorderde expertisekosten van € 554,50. Tot slot keert hij zich in
grief 4tegen het niet volledig vergoeden van voorgeschoten energiekosten en niet toewijzen van wettelijke handelsrente over de aan hem toegewezen en toekomende bedragen. In de
wateroverlast. Het gaat daarbij allereerst om twee vormen van lekkage. Voldoende duidelijk is dat aan de achterzijde van het gehuurde water binnendrong, hetzij via het plat dak aan de achterzijde hetzij via de achtergevel. De precieze oorzaak is niet vastgesteld, maar dat is voor het aannemen van het bestaan van dit gebrek ook niet relevant. Een andere vorm van wateroverlast bestond uit de constructie/afdichting van een zijdeur in het gehuurde, waardoor zich inwatering kon voordoen. Het mag zo zijn dat die deur in vroeger jaren geschikt was voor het toenmalig gebruik van de ruimte (opslag) waartoe de deur toegang gaf, maar in dit geval moest het gehuurde geschikt zijn voor gebruik als wijnhandel, wijnwinkel en wijnproeflokaal. Bij zo’n bestemming hoeft de huurder niet te verwachten dat dan via een zijdeur water het gehuurde kan binnendringen. Uit het rapport van de deskundige blijkt verder dat de metalen latei in de achtergevel een koudebrug vormt waardoor binnen in het gehuurde ter plaatse van die latei condensatie optreedt. Ook dit hoeft een huurder bij een overeengekomen gebruik als wijnproeflokaal niet te verwachten en in zoverre is sprake van een gebrek. Het hof volgt daarom de andersluidende conclusie van de deskundige niet.
betonlateiboven een zijdeur in het gehuurde afbrokkelt. Zij bestempelen dit allebei als gevaarlijk. Volgens de deskundige moet dit punt zo spoedig mogelijk worden aangepakt. Buiten twijfel staat dat een dergelijke slechte en gevaarlijke staat van een deel van de zijmuur (en zeker op die hoogte) in het gehuurde afbreuk doet aan het genot dat de huurder mag verwachten van het overeengekomen gebruik van het gehuurde. Dat de zijdeur niet door [appellant] en/of zijn clientèle wordt gebruikt omdat de ruimte achter de zijdeur niet tot het gehuurde behoort, maakt dat niet anders.
aantasting van de houten vloerbij de kastruimte aan de achterzijde van het gehuurde. In het rapport van [naam2] blijkt in dat verband dat het gaat om circa 2 m2, dat de vloer ter plaatse al deels is doorgezakt en dat via de daardoor ontstane opening in de kruipruimte gekeken kan worden. Ook volgens de deskundige is sprake van houtrot als gevolg waarvan ter plaatse de houten balklaag en de vloerdelen vervangen moeten worden. Ook dit is onmiskenbaar een gebrek dat genotsbeperkend is.
elektrische installatie- de groepen- of meterkast daaronder begrepen - niet als gebrekkig wordt aangemerkt. De deskundige stelt vast dat daar weinig of niets op aan te merken is, terwijl [naam2] in zijn rapport niet meer schrijft dan dat de installatie zijn inziens gekeurd moet worden en dat de meterkast opgeruimd moet worden in de zin van ontdaan van los materiaal. Een en ander geeft daardoor geen grond voor de conclusie dat bij de elektrische installatie sprake is van een gebrek.
het pannendak en de dakgoten- gebrekkig is en dat [naam2] adviseert om zowel het pannendak als de dakgoten spoedig te vervangen. De deskundige twijfelt aan de staat van de dakgoten maar zoekt de oorzaak van de zich voordoende overstromingen daarvan meer in de door de klimaatverandering toegenomen neerslaghoeveelheden en het gegeven dat de oude dakgoten niet op die hoeveelheden zijn berekend. Verder stelt de deskundige vast dat het pannendak onvolkomenheden vertoont doordat enkele pannen niet goed liggen. De deskundige vervolgt zijn relaas dat het niet voor de hand ligt dat [appellant] van een en ander last heeft omdat het door hem gehuurde op de begane grond is gesitueerd en boven het gehuurde zich nog twee bouwlagen bevinden. Met een en ander is naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate aannemelijk geworden dat de staat van het dak in enigerlei vorm een beperking of vermindering van het gebruik / genot van het gehuurde oplevert.
CV-ketelgeldt dat [naam2] heeft vastgesteld dat de ketel uit 1998 is, dat de druk in het CV-systeem te laag is en dat de ketel regelmatig in storing is. Zijn advies luidt dat de CV-installatie een beurt moet krijgen en dat de lekkage van het systeem gelokaliseerd moet worden. De door de kantonrechter aangestelde deskundige heeft in zijn rapportage beschreven dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat er in de achterliggende jaren onderhoud aan de CV-ketel is uitgevoerd en dat er om die reden gesproken kan worden van achterstallig onderhoud en een gebrek. Dat de ketel met een concreet (constructief) gebrek kampt en om die reden niet (naar behoren) functioneert, is daarmee noch door [naam2] noch door de deskundige vastgesteld. De klachten over de CV-ketel staan daarmee, zo moet het hof aannemen, in verband met uitblijvend onderhoud aan de CV-installatie. [geïntimeerde] heeft echter voldoende onderbouwd aangevoerd dat in de op de huurovereenkomst van partijen van toepassing verklaarde bepalingen - en wel in artikel 12.4 daarvan - is bepaald dat onderhoud van onder meer de CV-installatie voor rekening van de huurder ofwel voor [appellant] is. [appellant] heeft dit niet tegengesproken. Uit de door [appellant] bij zijn memorie van grieven als productie 2 overgelegde wisseling van WhatsApp-berichten blijkt ook dat het uitvoeren van onderhoud aan de CV-ketel expliciet tussen partijen aan de orde is geweest en dat [appellant] in dat verband op enig moment aan [geïntimeerde] heeft geantwoord dat hij daarvoor een afspraak zal regelen. Het uitblijven van onderhoud kan met een en ander niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen.
ongedierte, maar die klacht is in hoger beroep voor het eerst aangevoerd. Noch in het rapport van [naam2] noch in de rapportage van de deskundige is aanknopingspunt te vinden voor een overlast van ongedierte in en om het gehuurde, laat staan dat dit met de staat of de eigenschappen van het gehuurde te maken zou hebben. [appellant] heeft dat ook niet toegelicht. Het in dat verband door [appellant] overgelegde rapport van VTW Plaagdierbestrijding van juni 2018 kan dat gebrek aan onderbouwing niet repareren. Aan dat gestelde gebrek gaat het hof dan ook voorbij.
grief 1in zoverre faalt.
grief 1subsidiair aangevoerd dat als de huurprijsvermindering niet op 50% wordt gesteld, hij de kosten van de aanschaf van de pelletkachels en de stookkosten daarvan op [geïntimeerde] wil verhalen. Het hof stelt vast dat [appellant] aan die stellingname geen processueel gevolg heeft verbonden in die zin dat hij zijn eis in de conclusie van zijn memorie van grieven hier niet op heeft aangepast, zodat [appellant] in dat opzicht geen belang heeft bij bespreking van dit betoog.
grief 1ook anderszins succes mist.
grief 2komt [appellant] op tegen de verdeling van de energielasten over partijen in een verhouding van 40% daarvan voor [geïntimeerde] en 60% voor [appellant] . Volgens [appellant] is de eerdere verdeling van 31-69% volledig uit de lucht gegrepen, moet worden afgerekend op basis van werkelijk gebruik en moet ervan worden uitgegaan dat [appellant] nauwelijks gas heeft verbruikt en na februari 2018 helemaal niet meer. Wat betreft de eerder toegepaste verdeling van 31-69% ziet [appellant] eraan voorbij dat vaststaat dat partijen tot 2017 de energielasten met elkaar hebben afgerekend op basis van een verdeling van 31 en 69%. Voorts staat vast dat, anders dan bij de elektriciteitsafname, voor de juiste registratie van het verbruik van gas geen tussenmeter is geïnstalleerd zodat in die zin geen objectieve gegevens voorhanden zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld wie hoeveel gas heeft verbruikt. Het hof deelt daarom het oordeel van de kantonrechter dat de toerekening van de kosten van het gasverbruik aan het gehuurde schattenderwijs moet plaatsvinden. Zoals hiervoor al in overweging 6.12 is uiteengezet, kan [appellant] niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij de CV-ketel nauwelijks of niet heeft gebruikt. Er is daarmee geen voldoende reden gebleken om de door de kantonrechter toegepaste verdeling van 40% voor [geïntimeerde] en 60% voor [appellant] in een voor [appellant] gunstige zin aan te passen. In zoverre faalt de grief.
“Tussen partijen is, gelet op het verhandelde ter zitting, niet langer in geschil dat [geïntimeerde] gehouden is de helft van de kosten van het plaatsen van de tussenmeter te betalen. Het in dat kader gevorderde bedrag van € 256,- is daarom toewijsbaar.”In geen van de daarna door partijen gewisselde processtukken is dit vervolgens ter discussie gesteld. Daar waar [geïntimeerde] zich dus gehouden voelt de helft van de kosten te betalen, zijnde € 256,-, valt daarmee niet te rijmen dat in het vonnis van 8 juni 2021 zonder nadere overweging op bedoeld oordeel wordt teruggekomen, nog daargelaten dat dit in het vonnis rekenkundig niet juist gebeurt. Het bedrag van € 256,- is immers 50% van de kosten en niet 100%, zoals in berekening tot uitgangspunt is genomen. In zoverre slaagt de grief.
Grief 3treft daarom doel.
grief 4beklaagt [appellant] zich over de in het vonnis weergegeven berekening van de aan hem toekomende bedragen. Een door hem voorgeschoten bedrag van in totaal € 1.359,94 exclusief btw is volgens hem ten onrechte niet volledig maar slechts voor 40% toegewezen. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk uitgelegd dat dit bedrag ziet op twee door [geïntimeerde] aan de energieleverancier verschuldigde bedragen, dat [appellant] deze bedragen alleen maar heeft betaald om te voorkomen dat het pand - en daarmee het gehuurde - van de levering van energie werd afgesloten en dat [appellant] de door hem verschuldigde voorschotten/bijdragen aan de energiekosten al eerder had voldaan aan [geïntimeerde] . Het gaat hierdoor om een bedrag dat [geïntimeerde] volledig en niet slechts voor 40% aan [appellant] heeft te vergoeden. In die zin slaagt de grief en moet de in overweging 2.20 van het eindvonnis weergegeven berekening op dit onderdeel worden aangepast.
grief 4beoogt [appellant] verder de toewijzing van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de aan hem toekomende bedragen. [appellant] heeft aan dat verlangen echter geen processueel gevolg verbonden, in die zin dat hij die rente in de dagvaarding in hoger beroep heeft gevorderd. In hoger beroep heeft hij zijn vordering niet opnieuw verwoord en alleen gevorderd dat zijn vordering, zoals die luidde bij de kantonrechter, wordt toegewezen. [appellant] heeft die vordering voor het laatst (opnieuw) geformuleerd in zijn akte van 14 juli 2020. Van die vordering maakt geen deel uit een toewijzing van wettelijke (handels)rente. Aan een toewijzing van wettelijke rente kan het hof daardoor niet toekomen. In zoverre faalt de grief. Overigens heeft [appellant] zijn vordering ook niet bij memorie van grieven vermeerderd met de gewenste rente en daarvan op de onder 6.17 beschreven wijze mededeling gedaan aan [geïntimeerde] .
vijfde griefbeklaagt [appellant] zich over de compensatie van de kosten van de procedures in conventie en reconventie. Gezien het voorgaande blijft, ondanks voormelde bijstelling van het aan [appellant] toekomende bedrag, de situatie zo dat [appellant] en [geïntimeerde] over en weer in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld. Het hof ziet daarom geen reden om over de compensatie van de kosten van die procedures anders te oordelen. Daarmee blijft ook de verdeling van de kosten van de deskundige bij helfte over partijen in stand. De grief faalt.