ECLI:NL:GHARL:2022:1418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.291.551/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onderhoud van dak van gezamenlijke schuur tussen eigenaren van aangrenzende percelen

In deze zaak gaat het om een geschil in kort geding tussen twee eigenaren van aangrenzende percelen in Tobert. De appellant, eigenaar van de woning aan [adres] 69, heeft last van lekkages die hij toeschrijft aan het slechte onderhoud van het dak van een gezamenlijke schuur, die ook door de geïntimeerde, eigenaar van de woning aan [adres] 67, wordt gebruikt. De appellant vordert dat de geïntimeerde wordt veroordeeld tot herstel van het dak, gebaseerd op adviezen van verschillende bouwadviseurs. Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de geïntimeerde verantwoordelijk is voor het onderhoud van het dak. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat alleen de geïntimeerde verantwoordelijk is voor de lekkages en dat de eigendomsverhoudingen en gebruiksrechten niet in kort geding kunnen worden vastgesteld. De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.291.551/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 199888)
arrest in kort geding van 22 februari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Welvering uit Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.S. Slinkman uit Hoogezand.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 augustus 2021 hier over. Tot de processtukken behoort ook de akte van depot van [appellant] van 14 juni 2021 (een USB stick).
1.2.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft op 16 november 2021 een bezichtiging plaatsgevonden op het adres [adres] 67 + 69 in [woonplaats1] . Direct daarop heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een vergaderruimte bij [naam1] aan de [adres] 53 in [woonplaats1] . Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is aan de processtukken toegevoegd. Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

[appellant] heeft last van lekkages in zijn woning. Volgens [appellant] komt dat door de slechte staat van het schuine (pannen)dak van de (rode) schuur dat grenst aan het platte dak van de aanbouw van [appellant] . In opdracht en voor rekening van (de verzekeraar van) [appellant] hebben achtereenvolgens Lengkeek B.V., BDA Dak- en Geveladvies B.V. en [naam2] Bouwadviseurs B.V. onderzoek verricht naar deze daken. [naam2] Bouwadviseurs heeft hersteladviezen gegeven. [appellant] vordert dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om daar uitvoering aan te geven. De voorzieningenrechter heeft de vordering vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen. Het hof is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat alleen [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor het onderhoud van het dak van de schuur.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn eigenaren van naast elkaar gelegen percelen aan de [adres] in [woonplaats1] .
3.2.
[appellant] is sinds 2008 eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] 69 in Tobert. Deze woning is de helft van een twee-onder-een-kapwoning. De andere kant van de twee-onder-een-kapwoning, [adres] 67, is eigendom van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de woning aan de [adres] 67 verhuurd aan zijn ex partner [naam3] .
3.3.
Aan de achterzijde van de woning van [appellant] is een aanbouw met een plat dak (hierna: de aanbouw met het hoge platte dak) dat grenst aan het schuine (pannen)dak van de (rode) schuur. De schuur is bij beide partijen in gebruik. Aan de achterzijde van de schuur en de aanbouw met het hoge platte dak bevindt zich een aanbouw met een lager plat dak (hierna: de aanbouw met het lage platte dak). [appellant] is voor een deel eigenaar van de aanbouw met het lage platte dak.
3.4.
De hieronder opgenomen foto’s, die tijdens de bezichtiging zijn gemaakt en onderdeel uitmaken van het proces-verbaal, tonen de situatie ter plaatse.
-
De aanbouw met het hoge platte dak aan de achterzijde van de woning van [appellant] . Rechts daarvan is de aanbouw met het lage platte dak te zien (waar de trap tegenaan staat).
De aanbouw en de aansluiting met het pannendak.

4.De beoordeling

4.1.
[appellant] vordert in het hoger beroep dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigt en zijn vordering toewijst. [appellant] vordert dat het hof [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom veroordeelt om over te gaan tot het treffen van de voorzieningen aan het dak van de schuur die worden aanbevolen in een rapport van [naam2] Bouwadviseurs van 16 september 2020 (opgemaakt na een opname op 7 september 2020). Het gaat om de volgende aanbevolen werkzaamheden: het verwijderen van alle pannen inclusief de nokpannen, het over de panlatten aanbrengen van een waterdichte dampopen Miofol folie die bij de aansluiting met het schuine dak en voorbij de nokpannen minimaal een overlapping heeft van 20cm, het schoonmaken en terugleggen van de pannen alsmede het vervangen van de grof beschadigde pannen, het in de nok aanbrengen van lood en het terugleggen van de nokpannen.
4.2.
Het gaat in deze zaak om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Het hof moet daarom eerst beoordelen of [appellant] op het moment van het wijzen van dit arrest bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft [1] . Hierbij kan gelet worden op nieuwe feiten, waaronder feiten die het gevolg zijn van de uitspraak van de voorzieningenrechter. [2]
4.3.
Het hof is van oordeel dat [appellant] , gelet op de aard van zijn vordering in kort geding, bij de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang had, en ook dat hij dit in hoger beroep heeft. Het tegen die overweging van de voorzieningenrechter aangevoerde bezwaar van [appellant] (grief III) slaagt.
4.4.
In dit kort geding ligt dus de vraag voor of [geïntimeerde] gehouden is de door [naam2] Bouwadviseurs geadviseerde herstelwerkzaamheden uit te voeren. Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof voorop dat het hof in dit kort geding moet beoordelen of de vordering van [appellant] in een (eventuele) bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt verder dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep, moet het hof ook acht slaan op wat [geïntimeerde] in eerste aanleg tot verweer heeft aangevoerd.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het dak van de schuur groot onderhoud nodig heeft. De vordering van [appellant] is gebaseerd op de veronderstelling dat alleen [geïntimeerde] daarvoor verantwoordelijk is. Dat heeft [appellant] in dit kort geding niet aannemelijk weten te maken. Tijdens de bezichtiging heeft [geïntimeerde] aangewezen dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen ligt op de linkerrand van de (linker) groene deur in het verlengde van de schoorsteen. Een kort geding als dit leent zich er in beginsel niet voor om de eigendomsverhoudingen en mogelijke gebruiksrechten ten aanzien van de onroerende zaak vast te stellen. In dit geval is daarbij van belang dat niet in geschil is dat [appellant] een deel van de schuur bij zijn woning heeft betrokken. Dit duidt er op dat ook [appellant] meent eigenaar van (tenminste een deel van) de schuur te zijn. Omdat [appellant] dat ook overigens niet gemotiveerd heeft weersproken, valt voorlopig oordelend niet in te zien dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor het onderhoud aan het dak van de schuur, nog daargelaten het antwoord op de vraag of [appellant] zelf de lekkages heeft veroorzaakt door zijn platte dak aan te laten sluiten op de schuur.
4.6.
In het rapport van [naam2] Bouwadviseurs van 16 september 2020 is opgenomen dat het dak van [adres] 67 onvoldoende waterdicht is om lekkages aan het dak van [adres] 69 te voorkomen. In het rapport van BDA Dak- en Geveladvies van 29 juni 2020 staat dat aan de platte daken aan de achterzijde van de woning van [appellant] , geen gebreken zijn waargenomen die de lekkages kunnen veroorzaken. [appellant] wijst daar op. De rapporten baten hem niet omdat met het aanwijzen van een oorzaak in dit geval nog niet gezegd is wie verantwoordelijk is voor het wegnemen daarvan. Zoals hiervoor is overwogen staat in dit kort geding de juridische eigendom van de schuur immers niet vast.
4.7.
Uit de door [appellant] in het geding gebrachte rapporten blijkt verder niet dat de lekkage- en vochtproblemen van [appellant] zijn verholpen als [geïntimeerde] de door [naam2] Bouwadviseurs geadviseerde werkzaamheden aan (alleen) zijn dak uitvoert. [appellant] heeft namelijk het deel van de (rode) schuur in gebruik genomen onder het schuine pannendak waar de dakpannen aansluiten op de aanbouw met het hoge platte dak. Dit is van belang omdat in verschillende in het geding gebrachte rapporten deze aansluiting (mede) als oorzaak van de lekkages wordt aangemerkt. Zo schrijft DBA Dak- en Geveladvies de lekkages toe aan gebrekkige en onvoldoende waterdichte aansluitingen op het dak of bij het metselwerk van de schuur. [naam2] Bouwadviseurs merkt onder meer als tekortkoming aan: “
De dakbedekking van het platte dak loopt alleen door tot aan de eerste dakpan. Er is geen folie of dakbedekking of andere soortgelijke waterdichte kering aangetroffen. Vocht kan via de gemarkeerde naad (…) onder de dakbedekking van het platte dak terechtkomen.
Daar komt bij dat [naam2] Bouwadviseurs ook adviseert (1) het platte dak van de aanbouw van de woning van [appellant] te vervangen, (2) bij de overgang met het dak van de schuur een opstand van minimaal 50 mm te plaatsen en (3) eventueel ter verbetering het platte dak te voorzien van afschotisolatie. De door [appellant] gevorderde ordemaatregel is gelet op dat alles niet op zijn plaats.

5.De slotsom

5.1.
Grief III is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, zodat dit zal worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 343,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punt x tarief II).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- aan griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en J.E. Wichers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.

Voetnoten

1.Vergelijk. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.
2.Zie HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0571.