ECLI:NL:GHARL:2022:1416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.283.383/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door onderverzekering na woningbrand en zorgplicht van assurantietussenpersoon

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], de eigenaar van een woning, en zijn assurantietussenpersoon Exloo B.V. [appellant] heeft zijn woning verloren door een brand in mei 2017. De schadevergoeding die hij ontving van zijn brandverzekeraar was lager dan de werkelijke schade, omdat hij onderverzekerd was. [appellant] stelt dat Exloo tekortgeschoten is in haar zorgplicht door niet actief te onderzoeken of het verzekerde bedrag toereikend was en hem niet voldoende te informeren over het belang van een adequate verzekering. Hij vordert een schadevergoeding van meer dan € 90.000,-, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, en ook het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat Exloo in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Het hof stelt vast dat Exloo herhaaldelijk contact heeft gezocht met [appellant] om zijn verzekeringssituatie te inventariseren en dat hij niet adequaat heeft gereageerd op deze verzoeken. De zorgplicht van Exloo eindigt waar de onwil of onmacht van [appellant] om gevolg te geven aan de instructies van Exloo begint. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.283.383/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 126418)
arrest van 22 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.H. Bussink, die kantoor houdt te Assen,
tegen
[geïntimeerde] Exloo B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
Exloo,
advocaat: mr. M.J.G. Boender-Lamers, die kantoor houdt te Rotterdam.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 april 2021 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 11 februari 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak om ?

2.1
Exloo is vanaf november 2009 de assurantietussenpersoon van [appellant] . In 2017 is de woning van [appellant] door brand verloren gegaan. Zijn brandverzekeraar heeft niet de volledige vastgestelde schade uitgekeerd omdat sprake is van onderverzekering. Volgens [appellant] is Exloo toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen als assurantietussenpersoon, doordat zij niet actief heeft onderzocht of het verzekerde bedrag van zijn woonhuisverzekering wel toereikend was en hem niet (voldoende) heeft geïnformeerd over het belang daarvan. Hij vordert onder meer de daardoor geleden schade, volgens [appellant] ruim € 90.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Ook volgens het hof zijn de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat Exloo in de op haar rustende zorgplicht tegenover [appellant] is tekortgeschoten. Het hof zal dat oordeel hierna motiveren, door eerst de relevante feiten vast te stellen en daarna de standpunten van partijen te bespreken. In dat verband zal het hof ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank.

3.3. De relevante feiten

3.1
[appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] .
3.2
Exloo is onder meer actief als assurantietussenpersoon. Haar bestuurder [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder] ) en [appellant] kenden elkaar.
3.3
[appellant] was voor zijn persoonlijke verzekeringen verzekerd bij Unigarant Verzekeringen N.V. (hierna: Unigarant). Omdat hij ontevreden was over zijn assurantiepersoon, is hij per 1 november 2009 overgestapt naar Exloo, in de persoon van [de bestuurder] . Op die datum werd vanwege oversluiting een nieuwe polis afgegeven door Assuradeuren Gilde B.V. (hierna: Assuradeuren Gilde), gevolmachtigde van onder meer Unigarant.
3.4
Uit het polisblad van 1 november 2009 blijkt dat de woning destijds verzekerd was tegen een verzekerde som van € 250.000,-. Dat bedrag was gelijk aan de verzekerde som in de daarvoor geldende verzekering bij Unigarant. De verzekerde som van de woning bedroeg volgens het polisblad van 30 januari 2017 € 253.100,-.
3.5
Assuradeuren Gilde heeft [appellant] diverse malen - onder meer in 2011, 2013, 2015 en 2017 - (herhaalde) betalingsherinneringen gestuurd, waarin zij heeft aangekondigd dat bij het verder uitblijven van betaling de verzekeringen geroyeerd zullen worden. In 2013 en 2016 heeft Assuradeuren Gilde een polisblad afgegeven in verband met het vervallen van de polis. [appellant] heeft enkele malen achterstanden in de betaling van de premie laten ontstaan. Exloo heeft enkele malen in e-mails aan [appellant] aangedrongen op spoedige betaling van de premies en erop gewezen dat de verzekeringen geroyeerd worden indien betaling uitblijft.
3.6
Exloo heeft op 25 november 2015 en 3 januari 2016 telefonisch contact met [appellant] gezocht voor het maken van een afspraak met een binnendienstmedewerker. In reactie daarop heeft [appellant] op 3 januari 2016 een WhatsApp-bericht aan [de bestuurder] gestuurd met de inhoud:

Ik weet wel ja dat ik een klojo ben ik regel dat met die verzekering nog niet gedaan.
3.7
Op 14 mei 2017 zijn de woning van [appellant] en de zich daarin bevindende inboedel volledig door brand verloren gaan.
3.8
In de akte van taxatie van de door Assuradeuren Gilde en [appellant] benoemde experts is de opstalschade op basis van herbouwwaarde vastgesteld op € 338.430,-, uitgaande van een waarde van de woning voor de brand van € 346.930,- en een restwaarde van € 8.500,-.
3.9
Assuradeuren Gilde heeft in een brief van 11 oktober 2018 aan [appellant] meegedeeld dat sprake is van onderverzekering en dat zij een bedrag van € 246.989,89 zal storten in het bouwdepot. Dat bedrag is als volgt berekend: € 253.100,- (verzekerde waarde) / € 346.930,- (werkelijke waarde) x € 338.430,- (schade).
3.1
In een brief van zijn rechtsbijstandsverzekeraar van 15 februari 2018 heeft [appellant] Exloo aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade van € 92.377,50 vanwege schending van de op haar rustende zorgplicht. Exloo heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.4. De beoordeling van het geschil

Uitgangspunten4.1 Het hof stelt voorop dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat - kort gezegd - de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die de hem bekende feiten, naar hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon behoort te begrijpen, voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren [1] . De precieze reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon [2] .
4.2
De zorgplicht strekt zich onder andere uit tot het risico van onderverzekering. De tussenpersoon dient actief te handelen en als deskundige op het gebied van verzekeringen te waken tegen het risico van onderverzekering, door behulpzaam te zijn bij het toetsen of sprake is van onderverzekering en tegen het risico van onderverzekering te waarschuwen.
4.3
Indien een opdrachtgever een vordering instelt tegen zijn assurantietussenpersoon tot vergoeding van schade en daaraan ten grondslag legt dat de schade het gevolg is van een schending van de zorgplicht door de assurantietussenpersoon, rusten stelplicht en bewijslast van de zorgplichtschending op de opdrachtgever. Wel mag onder omstandigheden - met name wanneer het feiten en omstandigheden betreft die zich bij uitstek in ‘zijn domein’ bevinden en waartoe hij als enige toegang heeft - van de assurantietussenpersoon worden verwacht dat hij voldoende feitelijke gegevens verschaft ter motivering van zijn betwisting van de door de opdrachtgever gestelde tekortkoming.
4.4
Tegen deze achtergrond zal het hof beoordelen of Exloo in de op haar rustende zorgplicht is tekortgeschoten.
Zorgplichtschending Exloo en causaal verband4.5 Volgens [appellant] heeft Exloo haar zorgplicht jegens hem geschonden door in 2009, toen zij assurantietussenpersoon van hem werd, na te laten de verzekeringen met hem door te nemen en na te gaan of het pakket nog ‘up to date’ was en door ook in de jaren nadien de verzekeringen(en) niet met hem door te nemen om op die manier te voorkomen dat sprake was van onderverzekering.
4.6
Exloo heeft dat weersproken. Volgens haar heeft haar binnendienst vanaf 2009 herhaalde malen schriftelijk verzocht om zijn verzekeringssituatie te inventariseren en heeft zij [appellant] in dat verband ook meerdere malen een zogenaamde herbouwwaardemeter meegestuurd. Exloo heeft in dat verband verwezen naar brieven van 15 maart 2012 en
12 november 2016 aan [appellant] , waarbij de herbouwmeter is meegestuurd. Volgens Exloo heeft zij [appellant] in 2015 voorzien van een aanvraagformulier voor het totaalpakket en (opnieuw) van een inboedel- en waardemeter. [appellant] heeft niet inhoudelijk gereageerd op deze brieven, heeft de herbouwwaardemeter niet ingevuld en maakte, ondanks aandringen van [de bestuurder] , geen afspraak met een binnendienstmedewerker van Exloo voor het invullen van het aanvraagformulier, aldus Exloo.
4.7
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of Exloo haar zorgplicht heeft geschonden. Het hof neemt bij het antwoord op die vraag de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- het is voldoende aannemelijk dat Exloo [appellant] het aanvraagformulier en de brieven van 12 maart 2012 en 12 november 2016 heeft gestuurd. De stelling van [appellant] dat hij deze stukken niet heeft ontvangen, overtuigt niet. Nog afgezien van [appellant] opmerking bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof dat hij de stukken niet heeft ontvangen ofwel niet heeft gezien, heeft [appellant] ook aangegeven dat hij niet meer weet wat hij in 2012 heeft gedaan. Dat laatste vindt het hof zeer aannemelijk. Om die reden is juist niet aannemelijk dat [appellant] wel weet dat hij de brief van 13 maart 2012 niet heeft ontvangen, zeker niet omdat hij bij gelegenheid van de comparitie bij de rechter veel minder stellig was - “
Ik weet niet of ik specifiek de bij conclusie van antwoord gevoegde brieven heb ontvangen” - over het niet ontvangen van deze brief (en van de brief van 12 november 2016);
- er kan van worden uitgegaan dat Exloo er in 2015 en begin 2016 bij [appellant] op heeft aangedrongen om een afspraak te maken met een binnendienstmedewerker. De rechtbank heeft dat vastgesteld en tegen deze vaststelling, die overigens voldoende grond vindt in de stukken, heeft [appellant] geen grief gericht. [appellant] heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling door de rechtbank dat het aangehaalde WhatsApp-bericht van 3 januari 2016 een reactie was op het herhaalde verzoek een afspraak te maken;
- [appellant] heeft verschillende malen (forse) premieachterstanden laten ontstaan, waardoor de verzekering tweemaal is geroyeerd.
4.8
In het licht van deze feiten en omstandigheden heeft [appellant] zijn stelling onvoldoende onderbouwd dat Exloo is tekortgeschoten in haar zorgplicht om onderverzekering te voorkomen. Uit de feiten en omstandigheden volgt immers dat Exloo de status van de verzekering (en de omvang van de verzekerde waarde) geregeld bij [appellant] onder de aandacht heeft gebracht, maar dat [appellant] daar niet op reageerde, zoals hij ook geregeld niet reageerde op (herhaalde) betalingsherinneringen. Exloo heeft het niet gelaten bij het versturen van standaardbrieven, maar heeft [appellant] in 2015 en begin 2016 ook uitgenodigd voor een gesprek om zijn verzekeringen te inventariseren. [appellant] heeft ervoor gekozen om die afspraak niet te maken. Hij wist, gelet op zijn WhatsApp-bericht van
3 januari 2016, dat dat niet verstandig was. Dat de inventarisatie vervolgens niet heeft plaatsgevonden, kan hij Exloo dan ook niet verwijten; de zorgplicht van Exloo eindigt waar de onwil of onmacht van [appellant] om gevolg te geven aan de instructies van Exloo begint. Voor zover [appellant] zich erop beroept dat hij alleen met [de bestuurder] van doen had, en niet met de andere medewerkers van Exloo, volgt het hof hem daarin niet. Exloo heeft, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling onbestreden door [de bestuurder] is gesteld, duizenden klanten. Het ligt voor de hand, en is ook redelijk, dat die klanten door de binnendienst van Exloo bediend worden en niet door haar directeur. Het enkele feit dat die directeur en een van de klanten elkaar kennen, maakt dat niet anders.
4.9
[appellant] heeft benadrukt dat Exloo bij het oversluiten van de verzekering in 2009 al had moeten onderzoeken of sprake was van een adequate dekking en dat zij door dit achterwege te laten haar zorgplicht heeft geschonden. Dat is nog maar de vraag. Exloo heeft er immers op gewezen dat de bestaande verzekering werd gecontinueerd, zodat er geen reden was voor een dergelijk onderzoek en [de bestuurder] heeft er bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op gewezen dat [appellant] met de polis per 1 november 2009 ook een waardemeter toegestuurd kreeg. Wat daar ook van zij, zelfs indien Exloo toen zou zijn tekortgeschoten in haar zorgplicht, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van causaal verband tussen dat tekortschieten en de door hem geleden schade. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de houding van [appellant] in de jaren 2012 - 2016 valt zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, niet in te zien dat hij in 2009 wel zijn actieve medewerking zou hebben verleend aan het (opnieuw) vaststellen van de verzekerde waarde.
4.1
De conclusie is dat [appellant] zijn stellingen dat Exloo is tekortgeschoten in haar zorgplicht, dat daardoor sprake was (en bleef) van onderverzekering en dat hij daardoor schade heeft geleden, onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden is bewijslevering niet aan de orde. Overigens heeft [appellant] ook geen voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan.
Conclusies4.11 De vorderingen van [appellant] zijn ook in hoger beroep niet toewijsbaar. De grieven van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank falen, deels bij gebrek aan belang. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de grieven over de overweging van de rechtbank betreffende schending van de waarheidsplicht door [appellant] . Het hof vindt het overigens niet onaannemelijk dat de door de rechtbank gewraakte uitlatingen van [appellant] over de verbouwing van de woning berusten op een misverstand.
4.12
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten bij het hof
(salaris advocaat: 2 punten, tarief IV), te vermeerderen met wettelijke rente en nasalaris (conform de gevorderde bedragen).

5.5. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 april 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure bij het hof en bepaalt deze kosten op
€ 2.071,- aan verschotten en op € 4.062,- voor salaris van de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van het arrest en met € 157,- aan nasalaris, te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M. Aksu en K.M. Makkinga en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122.
2.Zie conclusie AG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2011:BQ7062 (onder 2.2).