ECLI:NL:GHARL:2022:136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.295.217
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening tot ontbinding huurovereenkomst wegens overlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellante, een huurder, verzocht het hof om een voorlopige voorziening te treffen die de verhuurder zou verplichten om een ontbindingsprocedure te starten tegen een andere huurder, die volgens haar overlast veroorzaakte. De kantonrechter had deze vordering eerder afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de andere huurder zodanige overlast veroorzaakte dat de verhuurder in redelijkheid een ontbindingsprocedure kon starten. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat de overlast ernstig genoeg was om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de belangen van de verhuurder zwaarder wogen dan die van de appellante. De appellante werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 772 voor griffierecht en € 2.228 voor salaris advocaat werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.217
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 9093992)
arrest in kort geding van 11 januari 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. Folkeringa,
tegen:
de stichting
Stichting Bo-Ex ’91,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Bo-Ex,
advocaat: mr. M.H. Andreae.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In het tussenarrest van 3 augustus 2021 heeft het hof het verloop van het proces tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Deze zitting heeft op 3 december 2021 plaatsgevonden. [appellante] heeft daarvoor producties HB2 tot en met HB9 opgestuurd, die tot de processtukken behoren en de advocaten van beide partijen hebben spreeknotities overgelegd. Van wat er op deze zitting besproken is, is een proces-verbaal gemaakt, dat aan partijen is toegestuurd. Aan het einde van de zitting is afgesproken dat het hof arrest zal wijzen.

2.De beoordeling in hoger beroep

Samenvatting en beslissing
2.1.
[appellante] huurt van Bo-Ex de woning aan de [adres] 118, te [woonplaats] . [naam1] huurt, ook van Bo-Ex, de daarnaast gelegen woning aan de [adres] 120. Sinds 2016 ervaart [appellante] overlast van [naam1] . In 2018 is het conflict tussen [appellante] en [naam1] aangemeld bij het project Woonoverlast van U-Centraal (de gemeente Utrecht). Ondanks gesprekken met [appellante] en [naam1] en bemiddeling tussen beide families zijn de problemen niet opgelost. Bo-Ex heeft beide buren een andere woning aangeboden, maar noch [appellante] , noch [naam1] heeft van dat aanbod gebruik gemaakt. De bemoeienis van U-Centraal is in juli 2019 beëindigd. Vanaf april 2020 hebben [appellante] en haar dochter bij Bo-Ex opnieuw meerdere klachten tegen [naam1] ingediend en Bo-Ex gesommeerd de huurovereenkomst met [naam1] door de rechter te laten ontbinden. Bo-Ex heeft dat niet gedaan.
2.2.
[appellante] heeft daarom in kort geding een voorlopige voorziening gevraagd om, samengevat, Bo-Ex te gebieden om een procedure te beginnen om de huurovereenkomst met [naam1] te ontbinden. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat hij vindt dat op voorhand onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Bo-Ex in redelijkheid gehouden is een dergelijke procedure tegen [naam1] te starten en evenmin duidelijk is dat een dergelijke procedure een gerede kans van slagen heeft.
2.3.
[appellante] is daartegen in hoger beroep gekomen en vraagt het hof de zaak opnieuw te beoordelen en haar vordering alsnog toe te wijzen. Het hof is het echter met de kantonrechter eens en zal de vordering van [appellante] daarom afwijzen.
Voldoende spoedeisend belang
2.4.
Net als de kantonrechter vindt het hof dat [appellante] het spoedeisend belang bij haar vordering voldoende aannemelijk gemaakt heeft.
Maatstaf van beoordeling
2.5.
Overlast veroorzaakt door een derde is in beginsel een feitelijke stoornis door een derde waartegen degene die de overlast ondervindt zelf moet optreden. Een huurder die onrechtmatige overlast bezorgt aan omwonenden, schiet echter ook tekort in de nakoming van zijn verbintenis tegenover de verhuurder om zich als een goed huurder te gedragen. Indien de veroorzaker van de overlast huurt van dezelfde verhuurder als de huurder die de overlast ondervindt, kan onder omstandigheden van de verhuurder verwacht worden daartegen op te treden. Als de verhuurder geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om tegen de overlast veroorzakende huurder op te treden, kan dat een gebrek opleveren ten opzichte van een overlast ondervindende huurder. De verhuurder kan dan worden veroordeeld om een ontbindingsprocedure te beginnen tegen de overlast gevende huurder. Daarvoor moet de overlast ondervindende huurder aannemelijk maken dat de overlast zich daadwerkelijk voordoet en dat deze zodanig ernstig is dat de ontbindingsvordering de aangewezen aanpak is en een gerede kans van slagen heeft.
Andere bewoners melden geen overlast van [naam1]
2.6.
Niet aannemelijk is geworden dat ook andere bewoners overlast van de familie [naam1] ervaren. Eind 2020 en begin 2021 heeft Bo-Ex, mede naar aanleiding van de klachten van [appellante] een buurtonderzoek laten doen. Daaruit kwamen, zoals Bo-Ex tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd en [appellante] niet gemotiveerd heeft betwist, geen klachten over [naam1] (maar slechts over [appellante] en haar dochter) naar voren. [appellante] zelf heeft weliswaar ook twee verklaringen overgelegd, die getekend zijn door buurtbewoners en waarin klachten over de familie [naam1] worden genoemd, maar omdat [appellante] deze verklaringen zelf heeft opgesteld, ze van deur tot deur heeft laten ondertekenen, en veel van de ondertekenaars niet in de portiek van de familie [naam1] wonen, vindt het hof deze verklaringen onvoldoende overtuigend. De verklaring van een andere bewoner, die [appellante] heeft overgelegd, bevat geen klachten die te herleiden zijn tot de familie [naam1] . Het hof ziet de situatie tussen [appellante] en [naam1] , net als Bo-Ex, dan ook als een één-op-één situatie.
Onvoldoende duidelijk welke overlast door [naam1] is veroorzaakt
2.7.
[appellante] onderbouwt de meeste aantijgingen tegen [naam1] met de schriftelijke klachten, die [appellante] zelf bij Bo-Ex heeft ingediend. Omdat niet aannemelijk is dat andere buurtbewoners overlast van [naam1] ervaren, zijn de schriftelijke klachten van [appellante] op zichzelf niet een voldoende onderbouwing van de door haar ervaren overlast. Ook vindt het hof deze door [appellante] ingediende klachten onvoldoende om te kunnen spreken van ernstige overlast. Een heel aantal klachten is – ook in samenhang met de andere klachten –van onvoldoende gewicht, zoals de klacht over de opmerking dat mevrouw [appellante] al 51 jaar oud is, dat er te dicht bij de auto van de dochter van [appellante] geparkeerd is of dat mevrouw [naam1] een parkeerplaats blokkeerde waar de dochter van [appellante] wilde parkeren.
2.8.
Een aantal incidenten wordt ook onderbouwd met video’s. Het ernstigste incident betreft een mishandeling van de dochter van [appellante] op straat, waarvan zij ook aangifte heeft gedaan. De ernst van dit incident is echter onvoldoende aannemelijk geworden en ook is onvoldoende duidelijk in hoeverre de confrontatie tussen de dochter van [appellante] en mevrouw [naam1] aan mevrouw [naam1] is te wijten. Wat de ernst van het voorval betreft is op de overgelegde video’s de mishandeling zelf niet te zien, ook al lijkt het wel aannemelijk dat er een fysieke confrontatie tussen de dochter van [appellante] en mevrouw [naam1] heeft plaatsgevonden. Wat de oorzaak van het voorval betref kan uit deze video’s niet worden afgeleid wat de context van de confrontatie was en wat eraan vooraf ging. Uit het buurtonderzoek van Bo-Ex van eind 2020 en 2021 blijkt dat het gedrag van leden van de familie [appellante] , waaronder het vele filmen, ergernis oproept bij andere bewoners. Het hof kan niet vaststellen in hoeverre het gedrag van de familie [appellante] heeft bijgedragen aan de gefilmde ruzie, maar kan dat ook niet uitsluiten, zodat onduidelijk is in hoeverre deze confrontatie aan mevrouw [naam1] te wijten is.
2.9.
[appellante] heeft ook videobeelden overgelegd, waarop te horen zou zijn dat de kinderen van [naam1] het nummerbordje op de postbus van de familie [appellante] vernielen. Het hof kan dat echter niet uit deze videobeelden afleiden.
Het spuugincident, als dit heeft plaatsgevonden, is onvoldoende
2.10.
Twee andere incidenten die zijn gefilmd betreffen het spugen op de voordeur van de familie [appellante] door de heer [naam1] . Op een van deze video’s ziet het hof niet dat er gespuugd wordt. Op de andere lijkt de heer [naam1] een spugende beweging te maken. Zelfs als de heer [naam1] gespuugd heeft, is dat enkele geval – hoe vervelend en onfatsoenlijk ook – niet voldoende om van een zodanige overlast te spreken dat redelijkerwijs de ontbinding van de huurovereenkomst tussen Bo-Ex en [naam1] gevergd kan worden of maakt dat een dergelijke ontbinding gerede kans van slagen heeft. Daarbij merkt het hof op dat Bo-Ex heeft aangegeven de heer [naam1] (middels een brief) op spugen te hebben aangesproken.
De slotsom
2.11.
Het hof vindt daarom dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam1] zodanige ernstige overlast veroorzaakt, dat van Bo-Ex in redelijkheid kan worden gevergd dat Bo-Ex een ontbindingsprocedure tegen [naam1] start én dat een dergelijke procedure een gerede kans van slagen heeft. Omdat het hof tot dat oordeel komt, vindt het hof ook dat de belangen van Bo-Ex bij afwijzing van de vordering zwaarder wegen dan de belangen van [appellante] .
2.12.
Het bezwaar dat [appellante] tegen het vonnis van de kantonrechter heeft, is volgens het hof dus niet terecht en het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellante] moet de proceskosten van Bo-Ex van het hoger beroep betalen. Deze worden begroot op € 772 voor griffierecht en op € 2.228 voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten x tarief II).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 april 2021;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bo-Ex vastgesteld op € 772 voor griffierecht en op € 2.228 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, L.J. de Kerpel-van de Poel en M.F.A. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.