Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank en in hoger beroep
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
een complexe interactie tussen de sinds het ongeval aanwezige en aanhoudende pijnklachten in hoofd, nek en schouders (bekend is dat aanhoudende pijn -mede in combinatie met slaapproblemen- kan leiden tot energetische en cognitieve klachten), situationele factoren in de vorm van meerdere negatieve gebeurtenissen op werkgebied, leidend tot bijkomende en zeer langdurige spanning in de familiesfeer en op financieel gebied, en persoonlijkheidseigenschappen die leiden tot het moeilijk kunnen hanteren van onrechtvaardigheid, kwetsbaarheid en/of verminderd functioneren (sterke behoefte aan zelfstandigheid, eer en waardigheid; passieve coping). Zoals ook door betrokkene zelf en zijn dochter wordt aangegeven, lijkt deze complexe combinatie van factoren in de loop van de tijd geleid te hebben tot een neerwaartse spiraal, met op de voorgrond staande passiviteit en depressiviteit; deze laatste factor kan op zichzelf ook weer leiden tot cognitieve klachten.”Dijkstra besluit echter met de opmerking dat, gezien de sterke emotionele en gedragsmatige component in het totale klachtenpatroon en het feit dat er in dit onderzoek sprake is van verminderde symptoomvaliditeit, er geen concrete en betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de aard en ernst van de functionele beperkingen en/of over de vraag aan welke specifieke factor deze zouden kunnen worden toegeschreven.
In 2005 verkeersongeval gehad. Daarna nog wel gewerkt. Maar toen zijn bureau opgeruimd en zijn sleutel moeten inleveren omstreeks mei/juni 2006’. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door ASR heeft [appellant] onvoldoende onderbouwing gegeven aan zijn stelling dat hij ten gevolge van het ongeval niet meer (goed) kon werken, zijn voormalige zakenpartners hem er om die reden op onheuse wijze uitwerkten en hij daardoor zijn bedrijf en werk is verloren. De bevindingen van Dellemijn over de tijdelijke fysieke ongevalsgevolgen zijn daarvoor onvoldoende. De UWV-rapporten die [appellant] heeft overgelegd waarin hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard, bieden die onderbouwing ook niet. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt door het UWV gerelateerd aan het maatmaninkomen. In een civiele procedure als deze gaat het om bewijs van de stelling dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het ongeval. Dit is dus een andere toets dan die het UWV doet. In dit geval komt daar nog bij dat, volgens de inhoud van die stukken, [appellant] ook aan het UWV geen melding heeft gemaakt van de vóór het ongeval al bestaande zakelijke conflicten met zijn voormalige zakenpartners en de wijze waarop het einde van de samenwerking heeft plaatsgevonden, zodat ook het UWV niet over deze informatie beschikte bij de beoordelingen van de (oorzaak van de) arbeidsongeschiktheid van [appellant] . Hetzelfde geldt in wezen voor de verslaglegging door de arbodienst van het bedrijf waar [appellant] zich begin 2006 heeft gemeld, waar [appellant] het zakelijke conflict ook niet heeft genoemd. Bij deze stand van zaken komt het hof, ook omdat een bewijsaanbod van [appellant] op dit punt ontbreekt, niet toe aan een bewijsopdracht met betrekking tot zijn stelling over het verband tussen het onheuse handelen van zijn voormalige zakenpartners en zijn (dis)functioneren door het ongeval.