Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is er een hoger beroep ingesteld door de vader van een minderjarige, die in 2014 is geboren. De vader verzoekt om een omgangsregeling met zijn zoon, terwijl de moeder zich verzet tegen dit verzoek. Het hof heeft eerder op 27 oktober 2020 een tussenbeschikking gegeven waarin werd bepaald dat er contact tussen de vader en de minderjarige moet worden opgebouwd. De raad voor de kinderbescherming heeft in verschillende rapporten geadviseerd om de omgang aan te houden, maar ook om de vader te verplichten om informatie over de minderjarige te ontvangen. De moeder is van mening dat omgang met de vader niet in het belang van de minderjarige is en vreest voor de gevolgen van een omgangsregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2022 zijn zowel de vader als de moeder aanwezig, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de raad. De vader benadrukt zijn wens om een rol te spelen in het leven van zijn zoon en wijst op de negatieve invloed van de moeder en haar partner op de minderjarige. De moeder daarentegen blijft bij haar standpunt dat omgang niet in het belang van de minderjarige is en dat er geen ontwikkelingsbedreiging is.
Het hof concludeert dat, ondanks het advies van de raad, er een omgangsregeling moet komen. Het hof stelt dat de minderjarige recht heeft om zelf een beeld van zijn vader te vormen en dat de angst van de moeder niet mag leiden tot een blijvende afwezigheid van de vader in het leven van de minderjarige. Het hof houdt de zaak aan om de raad de gelegenheid te geven een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, alvorens verder te beslissen over de omgangsregeling.