ECLI:NL:GHARL:2022:1264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
200.275.357/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige in hoger beroep met advies van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is er een hoger beroep ingesteld door de vader van een minderjarige, die in 2014 is geboren. De vader verzoekt om een omgangsregeling met zijn zoon, terwijl de moeder zich verzet tegen dit verzoek. Het hof heeft eerder op 27 oktober 2020 een tussenbeschikking gegeven waarin werd bepaald dat er contact tussen de vader en de minderjarige moet worden opgebouwd. De raad voor de kinderbescherming heeft in verschillende rapporten geadviseerd om de omgang aan te houden, maar ook om de vader te verplichten om informatie over de minderjarige te ontvangen. De moeder is van mening dat omgang met de vader niet in het belang van de minderjarige is en vreest voor de gevolgen van een omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2022 zijn zowel de vader als de moeder aanwezig, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de raad. De vader benadrukt zijn wens om een rol te spelen in het leven van zijn zoon en wijst op de negatieve invloed van de moeder en haar partner op de minderjarige. De moeder daarentegen blijft bij haar standpunt dat omgang niet in het belang van de minderjarige is en dat er geen ontwikkelingsbedreiging is.

Het hof concludeert dat, ondanks het advies van de raad, er een omgangsregeling moet komen. Het hof stelt dat de minderjarige recht heeft om zelf een beeld van zijn vader te vormen en dat de angst van de moeder niet mag leiden tot een blijvende afwezigheid van de vader in het leven van de minderjarige. Het hof houdt de zaak aan om de raad de gelegenheid te geven een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, alvorens verder te beslissen over de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.275.357/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 211664)
beschikking van 15 februari 2022
inzake
[verzoeker],
ingeschreven te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Mulderij-Anker te Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 oktober 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 29 december
2020;
- een journaalbericht van mr. Mulderij-Anker van 20 januari 2021 met een bijlage;
- een journaalbericht van mr. Westerhof-Dijkstra van 21 januari 2021 met bijlage;
- een aanvullend rapport van de raad van 14 september 2021;
- een journaalbericht van mr. Mulderij-Anker van 13 januari 2022 met een bijlage.
1.3
Op 19 januari 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- [naam1] namens de raad.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 27 oktober 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof bepaald dat gestart dient te worden met het opbouwen van het contact tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2014, waarbij toegewerkt dient te worden naar een uur (begeleide) omgang per twee weken, te beginnen met een aantal kaartjes en/of een videoboodschap. De moeder kan hiervoor contact opnemen met het wijkteam, dat de ouders hierbij kan begeleiden. De vader dient wel te zorgen voor een plek waar hij, mocht omgang bij de vader thuis in de toekomst in het belang van [de minderjarige] blijken te zijn, met [de minderjarige] omgang kan hebben. Het hof heeft de raad verzocht een verslag te maken over het verloop van het contact tussen de vader en [de minderjarige] , en het hof te adviseren of en, zo ja, welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] mogelijk is.
2.3
In het rapport van 29 december 2020 adviseert de raad om de beslissing met betrekking tot de omgang tussen de vader en [de minderjarige] aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van de uitkomsten van de hulpverlening.
2.4
In het (aanvullend) rapport van 14 september 2021 adviseert de raad om het verzoek van de vader tot omgang met [de minderjarige] af te wijzen, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . De raad adviseert daarnaast om de moeder te verplichten om de vader eens per drie maanden te voorzien van informatie over [de minderjarige] , waarbij ook foto’s van [de minderjarige] aan de vader dienen te worden verstrekt.
2.5
Uit het rapport van 14 september 2021 blijkt het volgende. De raad ziet geen reden om aan te nemen dat contact met de vader schadelijk zal zijn voor [de minderjarige] . De moeder is echter niet in staat of bereid om [de minderjarige] op neutrale wijze voor te lichten over de vader. Zij en haar partner laten zich zeer negatief uit over de vader en diskwalificeren hem over diens mogelijkheden als ouder. Zij zeggen tegen [de minderjarige] dat de vader een slechte vader is die na de geboorte van [de minderjarige] is weggegaan. Het is volgens de raad de vraag of de verklaring van [de minderjarige] , dat hij niet nieuwsgierig is naar de vader en geen contact met hem wil, vanuit hemzelf komt. De raad is van mening dat [de minderjarige] hierdoor in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd. Deze zorg komt tot nu toe nog niet tot uiting in het gedrag van [de minderjarige] . Er zijn geen conflicten in het bijzijn van [de minderjarige] . De moeder is niet bereid gebleken om mee te werken aan een hulpverleningstraject. De vader is daartoe wel bereid, stelt zich vriendelijk, respectvol en geduldig op, zoekt naar wat mogelijk is en is in staat om in kleine stapjes te denken. De vader overschrijdt, ondanks zijn grote wens tot contact met [de minderjarige] , geen grenzen, houdt zich aan de afspraken en zoekt zelf geen contact met de moeder of [de minderjarige] . De vader voorkomt hiermee dat [de minderjarige] wordt blootgesteld aan spanningen. De raad stelt dat [de minderjarige] door het uitblijven van contact met de vader wordt bedreigd in zijn toekomstige identiteitsontwikkeling maar vreest dat [de minderjarige] , bij een opgelegde omgangsregeling met de vader, geconfronteerd zal worden met een zodanige weerstand van de moeder en haar partner, dat de kans op een geslaagd, onbelast contact vrijwel nihil is. De raad stelt verder, dat uit het onderzoek duidelijk naar voren is gekomen dat de moeder degene is die het proces stagneert en weigert om de samenwerking met de vader aan te gaan.
Ten slotte merkt de raad nog op dat indien het hof zou besluiten om omgang tussen de vader en [de minderjarige] op te leggen, de raad het besluit om (nu) geen ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verzoeken onmiddellijk zal herzien, zonder hier opnieuw onderzoek voor te verrichten.
2.6
Door dan wel namens de vader is ter zitting toegelicht dat hij blijft bij zijn verzoek om omgang tussen hem en [de minderjarige] . De vader wil als ouder een rol spelen in het leven van [de minderjarige] , die op zijn beurt de kans moet krijgen om zijn vader te leren kennen. De vader wil zien hoe [de minderjarige] opgroeit en wil er voor hem zijn als [de minderjarige] hem nodig heeft. De vader betreurt het dat door de moeder en haar partner zo negatief over hem wordt gesproken met [de minderjarige] en hij vermoedt dat de partner van de moeder daarin een grote rol heeft. De vader twijfelt aan de authenticiteit van de uitspraken van [de minderjarige] dat hij geen contact met hem wenst en dat hij niet langer diens achternaam wil dragen. De vader denkt dat het afhouden van contact als gevolg van de weerstand die de moeder en haar partner nu tonen, een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt voor [de minderjarige] . Een gezinsvoogd zou in het kader van een ondertoezichtstelling een belangrijke rol kunnen spelen bij het in gang zetten van de omgang. Het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor Nederland speelt bij zijn verzoek om omgang met [de minderjarige] geen enkele rol, aldus de vader.
2.7
Namens de moeder is ter zitting verklaard dat zij het eens is met het advies van de raad. De moeder is, en dat was zij al voordat haar huidige relatie ontstond, van mening dat omgang met de vader niet in het belang van [de minderjarige] is. Zij is bang voor de vader en zij denkt dat zij zelf ernstige problemen zal krijgen als er beslist wordt dat [de minderjarige] omgang dient te hebben met de vader. Er is volgens de moeder bij [de minderjarige] geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging, zodat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Zij vermoedt dat de wens van de vader tot omgang met [de minderjarige] is ingegeven door zijn wens tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
2.8
De raad heeft ter zitting het advies om geen omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen herhaald. Volgens de raad is het zorgelijk dat [de minderjarige] nu klem zit, omdat hij als gevolg van de angst van de moeder voor de vader niet de kans krijgt om hem te leren kennen dan wel om te ontdekken of hij op zijn vader lijkt. Indien het hof zal bepalen dat er omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet plaatsvinden, dan vormen de risico’s daarvan, in het licht van de weerstand bij de moeder en haar partner, een directe bedreiging van de tot op heden goed verlopende ontwikkeling van [de minderjarige] en is een ondertoezichtstelling noodzakelijk, aldus de raad.
2.9
Ondanks het advies van de raad is het hof er niet van overtuigd dat er geen omgang moet komen tussen de vader en [de minderjarige] . Zoals het hof al in zijn tussenbeschikking van 27 oktober 2020 overwoog, dient de rechter op grond van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad omgang tussen ouder en kind zoveel als mogelijk te bevorderen, zeker als er - zoals in dit geval - bij die ouder geen sprake is van enige contra-indicatie voor omgang met het kind. Bovendien is niet gebleken en staat niet vast dat omgang met de vader in strijd zou zijn met het belang van [de minderjarige] . De negatieve uitlatingen van [de minderjarige] over de vader, die hij nooit heeft ontmoet of gesproken, zijn gedaan op basis van de verhalen die de moeder en haar partner hem hebben verteld. [de minderjarige] heeft tot nu toe niet de kans gekregen om te verifiëren in hoeverre die verhalen juist zijn waardoor een slecht vaderbeeld voor hem in stand blijft. Uit het raadsrapport blijkt - zoals hiervoor al genoemd - dat de vader, anders dan de moeder, bereid is om mee te werken aan een hulpverleningstraject. De vader heeft zich tijdens alle contacten met de raad correct en positief opgesteld en is alle afspraken nagekomen. Hij heeft daarmee blijk gegeven enkel in het belang van [de minderjarige] te willen handelen. Het hof concludeert uit dit alles dat met name de angst van de moeder voor de vader en de daaruit voortvloeiende weerstand van de moeder tegen omgang voor de raad leidend is geweest om, ondanks alle positieve bevindingen ten aanzien van de vader, te adviseren tot afwijzing van het verzoek van de vader tot omgang met [de minderjarige] .
2.1
Het hof overweegt, gelet op al het voorgaande, in het belang van [de minderjarige] – die recht heeft om zelf een beeld van de vader te kunnen vormen – alsnog een (op te bouwen) omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vast te leggen. Het hof verwacht dat de raad op basis van deze overweging, conform het in dat verband gegeven advies, over zal gaan tot het indienen van een verzoek bij de rechtbank tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . In het belang van [de minderjarige] vindt het hof het noodzakelijk de beslissing over een mogelijke ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wachten alvorens nader over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] te beslissen. Daarbij acht het hof het, gelet op de complexe problematiek in deze zaak, van belang dat de mogelijk te benoemen gecertificeerde instelling een jeugdbeschermer met voldoende ervaring en expertise zal inzetten. Het hof zal de zaak aanhouden en partijen en de mogelijk te benoemen gecertificeerde instelling in de gelegenheid stellen om zich uiterlijk op 1 september 2022 schriftelijk uit te laten over de stand van zaken rondom [de minderjarige] .

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
stelt partijen en de mogelijk nog te benoemen gecertificeerde instelling in de gelegenheid om zich uiterlijk op 1 september 2022 uit te laten zoals in rechtsoverweging 2.10 genoemd;
bepaalt dat het hof daarna in beginsel een nieuwe mondelinge behandeling zal bepalen, waarvoor partijen in dat geval zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en F. Menso, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 15 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.