ECLI:NL:GHARL:2022:1217
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De verdachte, geboren in 1995 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, dat op 23 april 2019 was gewezen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld tijdens een zitting op 1 februari 2022, waarbij het hof ook het onderzoek in eerste aanleg heeft meegenomen, zoals voorgeschreven door artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen bezwaren heeft geuit tegen het vonnis van de rechtbank en heeft zelf ook geen redenen gevonden die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met mr. G.A. Versteeg als voorzitter, en de raadsheren mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. T.H. Bosma, in aanwezigheid van griffier mr. D. Janssen.