ECLI:NL:GHARL:2022:11371

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.315.337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen afgewezen wegens onvoldoende noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun vader. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing, die eerder door de kinderrechter was verleend. De kinderen, geboren in 2016 en 2018, stonden onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en verbleven sinds juni 2022 bij de vader. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was en dat er geen onveilige situatie bij haar was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing af. De beslissing werd genomen met inachtneming van het recht op eerbiediging van het gezinsleven van de moeder, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.337
(zaaknummer rechtbank Gelderland 403737)
beschikking van 8 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn te Zutphen,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (verder: de kinderrechter), van 2 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 augustus 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Verheijen van 13 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2022 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht van verhindering vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen staan ingeschreven bij de moeder, maar verblijven sinds 2 juni 2022 feitelijk bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 10 september 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 10 september 2021 en die ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3
Bij ouderschapsplan, door hen ondertekend op 12 december 2021, hebben de ouders afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen en een zorgverdeling gemaakt tussen hen. Zij hebben afgesproken dat de kinderen – kort gezegd- van zondag 12.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de moeder, en van woensdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader zijn.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen bij de vader met ingang van 2 juni 2022 tot 10 september 2022.
3.5
Bij latere beschikking van 8 september 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 10 maart 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader verlengd tot 10 december 2022 en de behandeling van het verzoek over de overige periode van de ondertoezichtstelling aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking . Deze grief ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt als volgt. De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op
10 september 2022 verstreken.
Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 2 juni 2022 tot 10 september 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal het beroep dus inhoudelijk beoordelen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voert aan dat er onvoldoende grond is voor een uithuisplaatsing. Er zitten voor haar en de kinderen ook grote financiële gevolgen aan vast, want zij ontvangt geen kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop meer en minder kinderopvangtoeslag. De vader zal alles alleen moeten betalen nu zij geen draagkracht meer heeft en daar zijn de kinderen niet bij gebaat.
De GI wil niet toewerken naar terugplaatsing bij haar, maar wil in feite wijziging van de hoofdverblijfplaats, aldus de moeder. Er is een zorgverdeling vastgesteld in het ouderschapsplan en de GI is niet bevoegd deze zorgregeling die ook vastligt in een beschikking op te schorten, zoals is gedaan. De zorgregeling mag van de GI door ouders niet worden uitgevoerd, maar een reden is niet gegeven. Zij betwist dat zij vanwege persoonlijke problematiek niet voldoende beschikbaar is (geweest) voor de kinderen. Zij heeft, omdat zij vermoeidheidsproblemen had als gevolg van de jarenlange slechte relatie met de vader, een paar moeilijke weken gehad en daarom zelf gevraagd om tijdelijke opvang door de vader, maar is daarna door de GI en de vader op een zijspoor gezet. Zij mocht 17 weken lang geen omgang met de kinderen hebben. In plaats van haar hulp te verlenen als verzocht mocht zij de kinderen niet meer zien. Of zij voldoende beschikbaar was voor de kinderen heeft de GI helemaal niet kunnen beoordelen. Zij betwist dat zij niet beschikbaar was/is voor de kinderen. Zij is goed in staat gebleken om voor de kinderen te zorgen conform de afgesproken zorgregeling. Er is geen sprake van een onveilige situatie bij haar zoals de GI stelt. De GI onderbouwt dit ook niet. Er is niet gekeken naar oplossingen, maar meteen naar het zware middel van de uithuisplaatsing gegrepen. Zij had en heeft haar zaken altijd op orde, Ze kocht kleding voor de kinderen, ging met ze naar de kapper en tandarts, regelde kinderopvang en karate voor [de minderjarige1] . Zij heeft dat altijd allemaal betaald zonder bijdrage van de vader. De kinderen zijn niets tekort gekomen. Dat zij persoonlijk enkele lastige periodes heeft gekend, heeft nimmer invloed gehad op die zaken. De uithuisplaatsing had niet mogen plaatsvinden en is niet in het belang van de kinderen.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij sinds enige tijd twee dagen per week omgang met de kinderen heeft op maandag en woensdag van 14.00 uur tot 19.00 uur. Zij haalt de kinderen van school en is dan de rest van de middag alleen met de kinderen. [naam1] start de bezoekregeling op en is alleen in het begin van de omgangsregeling aanwezig. De kwaliteit van de zorg die zij de kinderen biedt is niet anders dan dat het was. Er is geen enkel signaal dat zij niet goed voor de kinderen gezorgd heeft. Zij heeft nu alleen nog éénmaal per week EMDR therapie. In dat kader is de hulpverlener er achter gekomen dat er eigenlijk geestelijk weinig met haar aan de hand is, aldus de moeder.
5.4
De GI stelt in haar verweerschrift dat de moeder ten tijde van het verzoek tot uithuisplaatsing wisselvallig was in wat zij aankon betreffende de verzorging en opvoeding van de kinderen en dat daarom een uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen. De aanleiding voor de verplaatsing naar de vader was een telefoongesprek op
17 maart 2022 waarbij de moeder kenbaar maakte dat zij het contact met de kinderen wilde beëindigen en niet meer voor de kinderen kon zorgen. De kinderen zijn toen met instemming van de moeder bij de vader geplaatst. De moeder is echter wisselend in haar medewerking aan plaatsing bij de vader. De onduidelijkheid die gepaard gaat met deze houding van de moeder zorgt voor spanning en onrust bij de kinderen. Na verloop van tijd heeft de moeder aangegeven het niet eens te zijn met de plaatsing bij de vader, wat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk maakte. De kinderen hadden en hebben behoefte aan rust en stabiliteit. De machtiging tot uithuisplaatsing heeft de kinderen duidelijkheid gegeven. Het doel van de machtiging tot uithuisplaatsing is uiteindelijk toe te werken naar een zorgregeling waarbij de kinderen drie dagen bij de moeder en vier dagen bij de vader verblijven, net als voorheen tussen de ouders was afgesproken. Het is onduidelijk op welke termijn toegewerkt kan worden naar de uiteindelijke zorgregeling in verband met de onduidelijkheid rondom de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder deelt geen informatie met de GI over haar persoonlijke hulpverleningstraject. De GI heeft deze informatie nodig om een inschatting te maken over de situatie en de veiligheid van de kinderen bij de moeder. De GI ziet dat de moeder een betrokken moeder is maar de gemoedstoestand van de moeder is onbetrouwbaar waardoor gestelde voorwaarden noodzakelijk zijn. De GI wil de kinderen ervoor behoeden dat zij worden teleurgesteld wanneer de zorgregeling te snel wordt uitgebreid en dan teruggedraaid moet worden. [naam1] heeft nu voorafgaand aan de omgangsregeling een gesprek met de moeder en haalt na het gesprek samen met de moeder de kinderen op. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] hebben door het terugkerende onvoorspelbare gedrag van de moeder onvoldoende rust en stabiliteit om zich te kunnen ontwikkelen. De uithuisplaatsing is op goede gronden afgegeven en de noodzaak voor de uithuisplaatsing bestaat nog steeds, aldus de GI.
5.5
De vader heeft ter mondelinge behandeling aangevoerd dat hij vindt dat de moeder een lieve moeder is, maar dat zij in haar gedrag onbetrouwbaar en onberekenbaar is. Na de laatste beschikking over de omgangsregeling wil de moeder binnen een week de omgangsregeling al weer anders hebben. De vader wordt daar hopeloos van. De vader is heel flexibel en past zich telkens aan, maar de moeder stelt iedere keer weer nieuwe eisen en houdt zich niet aan de afspraken. Soms worden de kinderen een half uur te laat teruggebracht zonder dat dat gecommuniceerd wordt. De vader heeft een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en eenhoofdig gezag ingediend. De moeder wilde niet tekenen om haar toestemming te verlenen toen hij met de kinderen op vakantie wilde. Eenhoofdig gezag zal meer rust geven tussen partijen en ook voor de kinderen. De communicatie loopt niet goed. Anders dan de moeder vindt de vader dat de GI wel haar best heeft gedaan om stukken over het persoonlijke hulpverleningstraject van de moeder te verkrijgen. Er moet meer inzicht komen in het functioneren van de moeder, maar de moeder wil geen inzage geven in haar hulpverleningstraject. De vader is niet tegen co-ouderschap, maar hij en de kinderen weten niet waar zij aan toe zijn. Er wordt door de moeder achter zijn rug om ook negatief over hem en zijn nieuwe partner gesproken. Dat hoort hij van de kinderen. De rode draad zijn de financiën van de moeder. Zij heeft het er alleen maar over dat zij niet meer rond kan komen, maar de toeslagen zijn voor de kinderen en niet voor de moeder zelf. De vader is het met de GI eens dat er door de uithuisplaatsing meer duidelijkheid en rust is gekomen. De vader kent de problematiek van de moeder omdat hij jaren met haar heeft samengewoond. De vader wil dat het rustig wordt voor de kinderen en voor hem. Er moet duidelijkheid komen. De moeder is daar het sleutelfiguur in. Zij kan stukken overleggen over haar medische toestand maar dat doet zij niet. De vader wil rust en niet iedere keer strijd.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat het verzoeken om en verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader begin juni 2022 noodzakelijk was in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen.
Daartoe overweegt het hof het volgende.
De ouders hadden – kort gezegd – een zorgregeling die neerkwam op een co-ouderschap. Gebleken is dat de moeder op of omstreeks 17 maart 2022 aan de GI heeft verzocht of de kinderen in plaats van voor de helft van de tijd een aantal weken volledig bij de vader zouden kunnen verblijven om haar te ontlasten zodat zij van een zware periode kon herstellen. De moeder had vermoeidheidsproblemen en was in een burn-out terechtgekomen. Daarvóór verbleven de kinderen volgens de afgesproken zorgregeling drie dagen bij de moeder en vier dagen bij de vader. Niet gebleken is dat de moeder vóórdat de kinderen op haar eigen verzoek bij de vader werden geplaatst niet goed voor de kinderen heeft gezorgd of dat sprake was van een onveilige situatie bij de moeder. Er waren zorgen, maar die waren niet zodanig ernstig dat zij een nagenoeg volledig co-ouderschap in de weg stonden.
Het hof is dan ook van oordeel dat er op dat moment onvoldoende indicatie was om tot een zwaarwegende maatregel als een machtiging tot uithuisplaatsing over te gaan, met als gevolg dat het contact tussen de kinderen en de moeder de maanden daarna volledig is verbroken. Weliswaar zijn de kinderen, nadat de moeder had aangegeven dat zij tijdelijk haar aandeel in de zorg over de kinderen niet kon dragen, met haar instemming volledig bij de vader gaan verblijven, maar dat maakt nog niet dat toen moeder die instemming introk een machtiging tot uithuisplaatsing aangewezen was om de situatie te bestendigen. Niet duidelijk is geworden waarom niet gekeken is naar een minder zware oplossing of maatregel, bijvoorbeeld in overleg met de ouders een verblijf van een of twee dagen per week bij de moeder, een verzoek tot wijziging van de zorgregeling, of waarom in het kader van de lopende ondertoezichtstelling niet gegrepen is naar het instrument van de schriftelijke aanwijzing. Het hof betrekt daarbij dat de GI zonder enige kennisgeving aan het hof niet ter mondelinge behandeling aanwezig was om een toelichting te geven en vragen van het hof daaromtrent te beantwoorden. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat het goed met haar gaat. Zij heeft een partner en zij woont daarmee samen. De kinderen komen nu weer twee dagen per week op maandag en woensdag uit school tot 19.00 uur bij haar en dat gaat volgens de moeder goed. Er is alleen nog begeleiding van [naam1] aanwezig bij het opstarten van de omgangsregeling.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond was en is om de kinderen met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te plaatsen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de ouder met gezag (zijnde de vader) af te wijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 2 juni 2022, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de ouder met gezag (zijnde de vader) met ingang van 2 juni 2022 tot 10 september 2022 alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 8 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.