ECLI:NL:GHARL:2022:11238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
200.318.039/01 en 200.318.041/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders van de kinderen, die in Syrië zijn getrouwd, zijn naar Nederland gevlucht vanwege de oorlog. De kinderen zijn in Nederland geboren en zijn sinds mei 2019 uit huis geplaatst vanwege huiselijk geweld en verwaarlozing. De vader en moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen, maar de vader heeft een tijdelijk huisverbod gehad en de moeder heeft onvoldoende opvoedingsvaardigheden aangetoond.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen niet terug kunnen naar de ouders, omdat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling en veiligheid. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen moeten blijven, waar zij de zorg en aandacht krijgen die zij nodig hebben. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om de uithuisplaatsing te beëindigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de continuïteit en veiligheid van de kinderen in gevaar zou komen als zij terug zouden worden geplaatst bij de ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.039/01 en 200.318.041/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 140153 en 140284)
beschikking van 22 december 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
en
[verweerster](de moeder
),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen,
verweerster in het principaal en het incidenteel hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1)
[de pleegouders](de pleegouders van [de minderjarige2] ),
wonende op een geheim te houden adres,
(2)
[de pleegmoeder](de pleegmoeder van [de minderjarige1] ),
wonende op een geheim te houden adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 28 juli 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de vader met bijlage(n), ingekomen op 24 oktober 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 3 november 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 8 november 2022 met bijlage(n);
- een e-mail namens de vader van 10 november 2022;
- het verweerschrift in het principaal hoger beroep van de GI, ingekomen op 22 november 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de moeder met bijlage(n), ingekomen op 22 november 2022;
- een brief van de raad van 24 november 2022 met bijlage(n), waaronder het raadsrapport van 23 november 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Alta en [de tolk1] , tolk in Arabische (Syrisch-Libanees) taal (tolknummer [nummer1] );
- de moeder, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, kantoorgenote van mr. Spoelstra, en
[de tolk2] , tolk in Arabische (Syrisch-Libanees) taal (tolknummer [nummer2] );
- mevrouw [naam1] en mevrouw [naam2] namens de GI;
- de pleegmoeder van [de minderjarige1] ;
- de pleegouders van [de minderjarige2] .

3.De feiten

3.1
De ouders zijn in Syrië aan elkaar uitgehuwelijkt toen de moeder 13 jaar oud was. Het huwelijk wordt in Nederland niet erkend. Vanwege de oorlog zijn de ouders hiernaartoe gevlucht. De kinderen zijn in Nederland geboren.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend en de ouders oefenen sinds 10 februari 2021 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
De vader heeft vanwege huiselijk geweld jegens de moeder in maart/mei 2019 herhaaldelijk een tijdelijk huisverbod opgelegd gekregen en de vader is strafgeplaatst geweest op het AZC in [plaats1] .
3.4
De kinderen zijn op 20 mei 2019 middels een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing uit huis geplaatst. [de minderjarige1] was toen ruim 21 maanden oud en [de minderjarige2] nog maar zes maanden. Vervolgens zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij beschikking van 14 augustus 2019 onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar. Tegelijkertijd is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 14 februari 2020.
3.5
Van oktober 2019 tot juni 2020 is de moeder samen met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opgenomen geweest in de moeder-kindgroep van het [naam3] te [plaats2] voor een klinische ouderschapsbeoordeling. De vader heeft het aanbod gekregen deel te nemen aan de ouderschapsbeoordeling, maar de vader heeft dit aanbod afgewezen.
3.6
Het traject bij het [naam3] is afgesloten met een negatief advies, neergelegd in het eindrapport van het [naam3] in juni 2020. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 15 juni 2020 middels een spoedmachtiging in een crisispleeggezin geplaatst.
3.7
Sinds 20 september 2020 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op advies van de matching-commissie van Yorneo Pleegzorg los van elkaar in hun huidige twee pleeggezinnen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben één keer per twee weken twee uren omgang met de vader en één keer per maand anderhalf uur met de moeder. Deze omgangsmomenten werden begeleid door [naam4] (bij de vader), door de gezinsvoogd (bij de moeder) en er was een tolk aanwezig.
3.8
Bij beschikking van 21 juli 2021 heeft de kinderrechter geoordeeld dat er middels
een ouderschapsonderzoek meer zicht diende te komen op de opvoedvaardigheden van
de vader en de mogelijkheden tot terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader. De GI heeft dit onderzoek laten verrichten door [naam4] . [naam4] heeft op 27 mei 2022 haar eindrapportage opgesteld.
3.9
De contactmomenten tussen de vader en de kinderen zijn in de periode van 19 januari 2021 tot en met 23 mei 2022 geobserveerd en begeleid door [naam4] . Op 14 maart 2022 is gestart met wekelijkse contactmomenten van drie uur tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Sinds het onderzoek van [naam4] is afgerond is de contactregeling tussen de vader en de kinderen weer afgeschaald naar één omgangsmoment per twee weken.
3.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op verzoek van de GI verlengd tot 14 augustus 2023 (zaaknummer rechtbank 140284). Tegelijkertijd heeft de kinderrechter, in aanvulling op het door de GI verzochte onderzoek naar een verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel, de raad opgedragen nader onderzoek te doen naar de in de beschikking onder rechtsoverweging 6.23. geformuleerde vragen en verslag te doen van haar bevindingen aan de kinderrechter, alsmede een afschrift hiervan te zenden aan alle belanghebbenden. De door de vader bij de rechtbank op 31 mei 2022 ingediende verzoeken strekkende tot opheffing van de machtiging uithuisplaatsing, waaronder zijn verzoek om contrarapportage ex artikel 810a Rv, zijn door de rechtbank bij diezelfde beschikking afgewezen (zaaknummer rechtbank 140153).
3.11
De raad heeft een onderzoek verricht naar een gezagsbeëindigende maatregel met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en op 23 november 2022 een rapportage uitgebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil in deze procedure betreft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 augustus 2022 tot 14 augustus 2023.
4.2
De vader verzoekt het hof in zijn beroepschrift
I. de bestreden beschikking (gewezen onder de zaaknummers 140153 en 140284) te vernietigen en de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet te
verlengen en de opdracht aan de raad in te trekken;
II. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De moeder verzoekt het hof in haar verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking (gewezen onder de zaaknummers 140153 en 140284) te vernietigen en de inleidende verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af te wijzen.
4.4
De GI voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de ouders af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Ook het hof vindt dat een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet terug kunnen naar (één van) de ouders.
5.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn uit huis geplaatst omdat er ernstige zorgen waren over hun ontwikkeling en hun veiligheid. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] werden in hun thuissituatie blootgesteld aan huiselijk geweld tussen de ouders en er was sprake van ernstige verwaarlozing. Zij werden onvoldoende gestimuleerd in hun ontwikkeling en waren ondervoed.
5.5
Uit de rapportage van de raad van 23 november 2022 blijkt dat er ook nu nog grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Beide kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand (bij [de minderjarige1] gediagnosticeerd door het Medisch Orthopedagogisch Centrum, mei 2022). Beide kinderen lopen achter in hun spraak/taalontwikkeling, al laten zij beiden hierin momenteel wel vooruitgang zien. Daarbij is er bij [de minderjarige1] sprake van een verstoorde hechtingsontwikkeling (gediagnosticeerd door het MOC, mei 2022) en lijkt dit ook bij [de minderjarige2] aan de orde te zijn. Zij laten probleemgedrag zien (opstandig gedrag bij [de minderjarige1] en slaapregressie bij [de minderjarige2] ) als zij emotionele onveiligheid lijken te ervaren en zoeken allebei bovengemiddeld veiligheid bij hun pleegouders. [de minderjarige1] is vanwege haar problematiek op het MOC geplaatst. Daarnaast heeft zij gedurende de behandeling op het MOC ook logopedische behandeling ontvangen en in april 2022 is een herhalingsonderzoek naar de taalontwikkeling bij [de minderjarige1] afgenomen. Voor [de minderjarige2] is ook behandeling (gericht op hechting) geïndiceerd, maar dit kan op dit moment nog niet starten omdat hij teveel onrust en stress ervaart.
In het raadsrapport wordt benadrukt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] twee kwetsbare kinderen van vijf en vier jaar zijn, die sinds september 2020 opgroeien in perspectief biedende pleeggezinnen, apart van elkaar, omdat ze onvoldoende aan hun eigen ontwikkeling toekomen als ze bij elkaar zijn. Beide kinderen krijgen in de pleeggezinnen de zorg en aandacht die zij nodig hebben en bouwen een veilige gehechtheidsrelatie op met hun pleegouders.
5.6
Beide ouders zijn het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en willen afzonderlijk van elkaar de kinderen zelf opvoeden. Beide ouders zijn van mening dat zij de kinderen de zorg en opvoeding kunnen bieden die zij nodig hebben. Hoewel de moeder in haar beroepschrift heeft gemeld dat zij zich niet langer verzet tegen plaatsing van de kinderen bij de vader, omdat zij vertrouwen heeft in zijn ouderschap, heeft zij ter zitting van het hof te kennen gegeven dat zij wenst dat de kinderen worden teruggeplaatst bij haar, niet bij de vader.
5.7
Wat betreft de mogelijkheid om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder concludeert de raad in zijn rapportage van 23 november 2022 dat daarvoor geen ruimte is. De opvoedingsvaardigheden van de moeder zijn binnen de gezinsopname ontoereikend gebleken om de opvoeding en de verzorging van de kinderen op zich te nemen. De moeder heeft haar hele leven ondersteuning en herhaling nodig op alle leefgebieden. Er is bij haar sprake van onvoldoende leerbaarheid en zij is onvoldoende in staat om te reflecteren op haar eigen gedrag. Ondanks dat de samenwerking met moeder verbeterd is, is deze ontwikkeling nog erg pril en biedt dit onvoldoende garantie voor voldoende samenwerking in het vrijwillige kader.
5.8
Het hof constateert dat de moeder niet heeft onderbouwd dat haar opvoedingsvaardigheden nu heel anders zijn dan ten tijde van het onderzoek/de gezinsopname in het [naam3] . Verder heeft ze ter zitting gevraagd, ook hier zonder toelichting of onderbouwing, om de kinderen bij haar te plaatsen, hoewel ze in haar appelschrift meldt dat ze instemt met plaatsing van de kinderen bij de vader. Ook in haar
e-mail van 19 november 2022 aan de GI geeft ze aan dat ze graag ziet dat de kinderen bij haar worden teruggeplaatst. Dit geeft aan dat de moeder heel beïnvloedbaar is.
Omdat niet is gebleken dat er iets is gewijzigd in de situatie of de mogelijkheden van de moeder, ziet het hof geen mogelijkheid om de kinderen bij de moeder te plaatsen, aangezien het onderzoek van het [naam3] heeft geleid tot de conclusie dat de kinderen niet door de moeder kunnen worden opgevoed.
5.9
De vader stelt dat de GI, ondanks de duidelijke aanwijzingen van de rechtbank Noord- Nederland in haar tussenbeschikking d.d. 28 januari 2022, ten onrechte verzuimd heeft daadwerkelijk stappen te nemen om toe te werken naar een mogelijke terugplaatsing van de kinderen bij de vader. De GI had zich hiervoor moeten inspannen nadat was gebleken dat de moeder over onvoldoende opvoedkundige vaardigheden beschikt. Vanaf de start van de plaatsing bij de pleegouders is de omgang met de vader zeer beperkt geweest en hierdoor heeft er, aldus de vader, te weinig hechting plaatsgevonden. De vader wijst erop dat uit het verslag van [naam4] blijkt dat hij in staat is tot goed genoeg ouderschap en dat enkel tijdsverloop onvoldoende grond is voor gezagsbeëindiging, zoals door de raad inmiddels is geadviseerd. In plaats daarvan moet volgens de vader volop worden ingezet op plaatsing van de kinderen bij de vader en beëindiging van de uithuisplaatsing. Daardoor zullen de kinderen samen bij de vader kunnen zijn en samen dezelfde geschiedenis, taal en culturele achtergrond kunnen delen. De vader wil dan meer begeleiding en ondersteuning om voor zijn kinderen te kunnen zorgen.
5.1
De vader verwijst verder naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waaruit volgt dat terugplaatsing het primaire doel dient te zijn. Ook verwijst hij naar op artikel 8 EVRM betrekking hebbende uitspraken van het Europese Hof (Hernehult tegen Noorwegen, 10 maart 2020, en Pedersen tegen Noorwegen,10 maart 2020), waarin wordt geoordeeld dat artikel 8 EVRM is geschonden, omdat -zakelijk weergegeven- de nationale autoriteiten niet hadden laten zien dat zij zich voldoende hadden ingespannen om uithuisplaatsing te voorkomen/hereniging met de ouders mogelijk te maken. Er was in deze zaken al in een vroeg stadium een (zeer) beperkte omgangsregeling gehanteerd, waardoor terugplaatsing niet meer mogelijk zou zijn.
Volgens de vader is er geen sprake van ontwikkelingsbedreiging van de kinderen bij de vader. Hij betwist dat sprake is geweest van fors huiselijk geweld. In elk geval is van belang dat hij de kinderen niet heeft mishandeld of op enige andere wijze hun welzijn heeft geschaad, wat er ook tussen de ouders onderling is voorgevallen.
5.11
De raad concludeert met betrekking tot de mogelijkheid tot terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader dat het niet in het belang van de kinderen is om op termijn te komen tot een hereniging met de vader, in de zin van een terugplaatsing. Hiernaast is de raad van mening dat in de beoordeling van [naam4] onvoldoende de kwetsbaarheid van de kinderen is meegenomen en of zij een overplaatsing wel kunnen dragen. Ook is hierin niet meegenomen dat er onvoldoende basis is om de kinderen samen te laten opgroeien. De raad is van mening dat de kinderen een overplaatsing niet kunnen dragen. Dit blijkt ook uit de regressie in hun ontwikkeling die de kinderen laten zien sinds de omgang met vader is uitgebreid. Zij zijn beschadigd geraakt in de tijd dat ouders voor hen zorgden en door de meerdere overplaatsingen. Hierdoor zijn zij aangewezen op stabiele, voorspelbare opvoeders die oog hebben voor de specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen, deze erkennen en hiernaar kunnen handelen. De vader beschikt niet over deze mogelijkheden. Hij erkent niet dat er bij de kinderen sprake is van een ontwikkelingsachterstand en hij staat niet, althans onvoldoende open voor het betrekken van de voor de kinderen benodigde hulpverlening. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn kinderen met hechtingsproblematiek. Juist voor deze kinderen is het belangrijk dat zij snel duidelijkheid gaan ervaren over hun perspectief. Zij kunnen niet langer wachten of vader in de toekomst mogelijk wel aan alle vereisten zal gaan voldoen om hen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Dit langer afwachten zal leiden tot stagnatie of zelfs (verdere) regressie in hun ontwikkeling.
5.12
Het hof is van oordeel dat zich na de beschikking van de rechtbank met betrekking tot de vader geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die maken dat over de uithuisplaatsing anders zou moeten worden geoordeeld. Integendeel: ter zitting heeft de vader aangegeven dat hij geen plek ziet voor de pleegouders als de kinderen bij hem geplaatst worden. Ook blijkt uit het rapport van de raad dat de vader niet de problematiek van de kinderen ziet en deze ontkent. Een en ander vormt een extra reden voor grote zorg.
Verder kan de vader niet goed samenwerken met pleeggezinnen van beide kinderen, hoewel de pleeggezinnen de bereidheid hebben ruimte te bieden voor de ouders en hun cultuur.
Toch wonen de kinderen al meer dan twee jaar in deze pleeggezinnen en zijn zij daarin gehecht. Daarbij komt dat het gaat om jonge, getraumatiseerde en beschadigde kinderen, die meer dan gemiddeld continuïteit en stabiliteit nodig hebben. Terugplaatsing is daardoor niet in hun belang en kan schadelijk zijn. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben voorspelbaarheid nodig en veel bevestiging.
5.13
In het gegeven dat [naam4] heeft geconcludeerd dat de vader in staat is tot “goed genoeg ouderschap” ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen, aangezien uit de rapportage van de raad afdoende blijkt dat de vader niet kan voorzien in de specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen. Gelet hierop is duidelijk dat [naam4] , zoals de raad stelt, in haar beoordeling onvoldoende de kwetsbaarheid van de kinderen heeft meegenomen en of zij een overplaatsing wel kunnen dragen.
5.14
Ook de uitspraken van het Europese Hof waarnaar de vader verwijst brengen het hof niet tot een ander oordeel, nu de kwesties waarover in die uitspraken werd beslist beduidend afwijken van de thans voorliggende zaak. Niet kan worden gezegd dat de omgang tussen de ouders en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten onrechte zeer beperkt is geweest. Bij de kinderen was en is sprake van zeer ernstige, door de ouders veroorzaakte problematiek en van aanvang af was duidelijk dat de ouders niet in staat waren om naar behoren daarmee om te gaan. Met begeleiding en in het kader van onderzoek is getracht hierin verbetering te brengen. Inmiddels is vastgesteld dat de ouders slechts gebrekkig inzicht (blijven) hebben in de problematiek van de kinderen en dat hun opvoedingsvaardigheden, in het licht van wat de kinderen nodig hebben, ernstig tekort schieten.
5.15
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet zijn gewaarborgd. Voor hen is van groot belang dat zij in de pleeggezinnen blijven.
Het hof acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook in hun belang noodzakelijk.
5.16
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, in aanvulling op het door de GI verzochte onderzoek naar een verderstrekkende maatregel, onder meer de raad opgedragen nader onderzoek te doen naar de onder rechtsoverweging 6.23. geformuleerde vragen en verslag te doen van haar bevindingen aan de kinderrechter, alsmede een afschrift hiervan te zenden aan alle belanghebbenden.
De vader verzoekt het hof in zijn beroepschrift om genoemde opdracht aan de raad in te trekken. Dit verzoek is echter achterhaald, aangezien er inmiddels een raadsonderzoek is geweest. Er ligt ter zake een rapport van 23 november 2022. Het verzoek om de opdracht in te trekken zal dan ook worden afgewezen.
5.17
Op grond van het bovenstaande zal het hof de verzoeken van de ouders in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 28 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Idsardi en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.