ECLI:NL:GHARL:2022:11231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
200.317.672/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diagnostisch onderzoek naar ontwikkelingsmogelijkheden van een minderjarige in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was verleend. De minderjarige, geboren in 2006, heeft een complexe zorgvraag door verschillende gediagnosticeerde stoornissen, waaronder PDD-NOS en een autismespectrumstoornis. De GI heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 21 augustus 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn uithuisplaatsing vooruitgang heeft geboekt, maar dat er nog steeds grote weerstand is tegen zijn verblijf in de woonvoorziening. Het hof heeft besloten dat er diagnostisch onderzoek moet worden uitgevoerd om de ontwikkelingsmogelijkheden van de minderjarige in kaart te brengen. Dit onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de minderjarige verder kan ontwikkelen in de thuissituatie of dat een langer verblijf in de woonvoorziening nodig is. Het hof heeft partijen opgedragen om voor 31 maart 2023 te rapporteren over de voortgang van dit onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.672/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140329)
beschikking van 20 december 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
en
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 6 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 6 oktober 2022;
- een brief namens de moeder van 3 november 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van 15 november 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 21 november 2022 met bijlage(n).
2.2
Op 29 november 2022 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van de partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de vader en, namens de GI, [naam1] en
[naam2] zijn verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2006 [de minderjarige1] geboren. De vader en de moeder dragen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De vader en de moeder hebben samen nog een dochter, [de minderjarige2] .
3.3
In 2015 is [de minderjarige1] door de GGZ gediagnostiseerd met PDD-NOS. Daarnaast is bij [de minderjarige1] in 2015 door de orthopedagoog van SBO [naam3] een licht verstandelijke beperking vastgesteld. In 2017 werd door [naam4] bij [de minderjarige1] een autismespectrumstoornis vastgesteld.
3.4
Bij beschikking van 21 augustus 2019 is [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst in de bestreden beschikking tot 21 augustus 2023.
3.5
In de zaak met zaaknummer 140094 heeft de kinderrechter bij beschikking van 14 juni 2022 de beslissing op het verzoek van de GI voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] aangehouden voor de duur van zes weken. Vervolgens heeft de kinderrechter in diezelfde zaak bij beschikking van 6 juli 2022 de GI gemachtigd om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ingang van 6 juli 2022 tot 21 augustus 2022.
3.6
Sinds 27 juli 2022 woont [de minderjarige1] in woonvoorziening [naam5] van [naam6] . [de minderjarige1] gaat vijf dagen per week naar dagbesteding bij Activeringscentrum [naam7] in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 augustus 2023. Ook heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd, eveneens 21 augustus 2023.
4.2
De moeder komt met drie grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grieven zien enkel op de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen althans te bepalen zoals het hof in goede justitie meent te behoren.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
[de minderjarige1] gaat al geruime tijd niet meer naar school. Zowel in het vrijwillig als in het gedwongen kader is het onvoldoende gelukt om [de minderjarige1] te stimuleren in de schoolgang of een andere passende dagbesteding. In het vrijwillig kader heeft de inzet van [naam8] , [naam9] en een systeemtherapeut van [naam10] niet geleid tot schoolgang of andere dagbesteding. De hulpverlening kwam niet in contact met [de minderjarige1] . [de minderjarige1] liet zelfbepalend gedrag zien en het lukte de ouders onvoldoende om zich, tegen de wensen van [de minderjarige1] in, te houden aan de gemaakte afspraken met hulpverleners. In het kader van de ondertoezichtstelling had de GI dagbesteding GI voor hem gevonden, maar ook daar ging hij niet tot nauwelijks naar toe. Daarnaast had hij geen eigen sociale contacten. Het lukte hem bovendien niet om zelfstandig de deur uit te gaan. Op cognitief en sociaal vlak kwam [de minderjarige1] daardoor onvoldoende tot ontwikkeling. De GI kreeg verder onvoldoende zicht op zijn mogelijkheden, functioneren en angsten, doordat ze niet met hem in contact kwamen. Voordat [de minderjarige1] uit huis werd geplaatst, had de GI dan ook grote zorgen over hem. De GI achtte een verblijf op [naam5] daarom noodzakelijk om verandering te kunnen brengen in de situatie van [de minderjarige1] .
5.3
Sinds [de minderjarige1] op [naam5] woont, heeft hij mooie stappen gezet. Hij gaat sinds half oktober 2022 vijf dagen per week naar dagbesteding [naam7] . Hij verblijft nog steeds veelvuldig op zijn kamer bij [naam5] , maar is nu wel een enkele keer aanwezig op de groep in [naam5] en het lukt hem steeds beter om in 1 op 1 contacten met anderen dan zijn familie gesprekken te voeren. Het gesprek dat [de minderjarige1] met een raadsheer van het hof heeft gevoerd, kan dan ook gezien worden als een overwinning. De ouders hebben daarnaast ter zitting aangegeven dat hij sinds het verblijf in [naam5] beter in zijn vel lijkt te zitten en contact maakt met een aantal anderen op dagbesteding [naam7] en de begeleiders van [naam5] . Desondanks blijven [de minderjarige1] en de ouders grote weerstand houden tegen zijn verblijf op [naam5] . Volgens de ouders zijn alle doelen behaald en [de minderjarige1] geeft aan zich er niet prettig te voelen. Uit de stukken blijkt, en zo heeft [de minderjarige1] het hof ook duidelijk verteld, dat hij het liefst weer terug gaat naar zijn ouders omdat hij zich daar het fijnst voelt.
5.4
De grote weerstand van [de minderjarige1] tegen zijn verblijf op [naam5] maakt dat het hof zich op grond van de beschikbare informatie momenteel onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Hoewel [de minderjarige1] al mooie stappen heeft gezet, is het nog onduidelijk wat de verdere mogelijkheden zijn. Het is daarnaast niet bekend of de weerstand die [de minderjarige1] voelt voortkomt uit zijn stoornissen en het dus voor hem niet mogelijk is om zich hierin verder te ontwikkelen, of dat de (sociale) vaardigheden van [de minderjarige1] met meer stimulans of ondersteuning nog verder kunnen groeien. Mocht dat laatste mogelijk zijn, dan kan hij van verdere groei nog de rest van zijn leven profijt hebben. Ter zitting heeft de GI aangevoerd dat het mogelijk is om in [naam5] diagnostisch onderzoek uit te voeren en daarmee de ontwikkelingsmogelijkheden van [de minderjarige1] in kaart te brengen. Het hof acht het van belang dat dit gebeurt. Middels diagnostisch onderzoek dient daarnaast duidelijk te worden wat [de minderjarige1] nodig heeft om zich verder te ontwikkelen en of nieuw te zetten stappen gedaan kunnen worden vanuit de thuissituatie of dat het daarvoor nodig is dat [de minderjarige1] nog langer bij [naam5] verblijft. Het hof acht het noodzakelijk dat de uitkomsten van een dergelijk diagnostisch onderzoek worden afgewacht alvorens een definitieve beslissing op het verzoek van de moeder tot afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt genomen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
draagt partijen op om het hof uiterlijk op 31 maart 2023 te informeren over de stand van zaken
met betrekking tot het diagnostisch onderzoek naar [de minderjarige1] en elk hun visie te geven op de uitkomsten daarvan;
bepaalt dat de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op
gemotiveerd verzoek van partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, I.A. Vermeulen en H. Mollema - de Jong, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 20 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.