ECLI:NL:GHARL:2022:11225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
200.298.708/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor de belangen van het kind en de rol van de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2016. De moeder, verzoekster in deze procedure, heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing aangevochten, maar het hof bevestigt dat de verlenging van de machtiging tot 27 mei 2022 gerechtvaardigd was. Het hof komt terug op een eerdere beschikking van 23 december 2021, waarin het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) was verzocht om een deskundige aan te dragen voor onderzoek. Door een lange wachtlijst kon dit onderzoek echter niet tijdig plaatsvinden, wat het hof ertoe bracht om de noodzaak van het onderzoek opnieuw te overwegen.

Het hof concludeert dat de belangen van het kind, [de minderjarige1], voorop staan. De moeder heeft in de periode van de uithuisplaatsing niet in staat gebleken om een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] verloopt moeizaam, en er zijn zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van het kind. De GI heeft herhaaldelijk geprobeerd om de omgang te faciliteren, maar dit is vaak niet gelukt. Het hof wijst erop dat de moeder geen vertrouwen heeft in de GI en andere hulpverleningsinstanties, wat de samenwerking bemoeilijkt.

Het hof benadrukt dat de noodzaak van de uithuisplaatsing voortkomt uit de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1]. De moeder heeft geen onderbouwende stukken over haar claims van slachtoffer zijn van de toeslagenaffaire overgelegd, en het hof ziet geen reden om een NIFP-onderzoek te gelasten, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor stabiliteit voor het kind. De raad voor de kinderbescherming is inmiddels betrokken om een perspectiefonderzoek te starten, waarbij ook de opvoedmogelijkheden van de moeder worden beoordeeld. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.708/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 204936)
beschikking van 20 december 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden is/zijn aangemerkt:
[de pleegouders](de pleegouders),
woonplaats: [woonplaats2] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.
Als informant is aangemerkt:
[de vader](de vader)
woonplaats: [woonplaats3] .

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het gaat in deze zaak om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27
mei 2022 van: [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [plaats1] .
1.2
Het hof heeft op 23 december 2021 een (tussen)beschikking gegeven.
1.3
In deze tussenbeschikking heeft het hof het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om binnen vijf weken een onafhankelijke deskundige voor te dragen om een onderzoek in te stellen alvorens een oordeel te geven over de noodzaak van de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft hiertoe vragen aan het NIFP voorgelegd. De moeder, de GI, de pleegouders en de raad zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.4
Het NIFP heeft het hof enkele malen per e-mail laten weten vanwege de lange wachtlijst geen deskundige te kunnen voordragen. Op 5 juli 2022 heeft het hof een e-mail ontvangen van het NIFP met daarin de voordracht van een deskundige en een offerte van het NIFP. Het NIFP heeft het hof voorts laten weten geen opmerkingen te hebben over de in voormelde beschikking opgestelde vragen. Het NIFP heeft [naam1] , psycholoog, domicilie kiezende te Zwolle, ten kantore van het NIFP, voorgedragen als deskundige om het onderzoek uit te voeren en daarover schriftelijk te rapporteren.
1.5
Gelet op het tijdsverloop heeft het hof, bij schrijven van 14 juli 2022, de GI verzocht om zich binnen drie weken (of zoveel eerder als mogelijk) schriftelijk uit te laten over de actuele stand van zaken en in te gaan op de vraag of er na genoemde beslissing van 23 december 2021 mogelijk wijzigingen zijn opgetreden die relevant kunnen zijn voor een eventueel aan de deskundige te geven opdracht
.De moeder, de pleegouders en de raad zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de uitlating van de GI hierop te reageren.
1.6
Ter griffie van het hof zijn hierna binnengekomen:
- een brief van de GI van 3 augustus 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 6 september 2022 met bijlage(n).
1.7
Op 21 november 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat,
- de heer [naam2] en mevrouw [naam3] voor de GI en
- de pleegouders van [de minderjarige1] .
De vader is niet verschenen.

2.Motivering van de beslissing

2.1
Het hof neemt hier over wat het hof in zijn (tussen)beschikking heeft opgeschreven, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
[de minderjarige1] is met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijft sinds 27 mei 2020 in een neutraal pleeggezin.
2.3
Ter beoordeling ligt het verzoek van de moeder voor om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 mei 2021 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 mei 2022 te vernietigen, de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in duur te beperken en te bepalen dat wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder. Deze machtiging is inmiddels bij beschikking van de kinderrechter van 18 mei 2022 verlengd tot uiterlijk 27 mei 2023.
2.4
De ter beoordeling voorliggende periode waarvoor de machtiging is verlengd, is op 27 mei 2022 verstreken.
Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 27 mei 2021 tot 27 mei 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet het procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
2.5
De kinderrechter kan een uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter kan daarvoor alleen een machtiging geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b BW).
2.6
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] op dat moment noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding. Gezien het tijdsverloop en de huidige actuele informatie ziet het hof ook geen aanleiding meer om een NFIP onderzoek te gelasten. Het hof legt uit waarom.
2.7
Uit de onder 1.6 genoemde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. [de minderjarige1] is uit huis geplaatst omdat er ernstige zorgen waren over haar ontwikkeling en haar veiligheid. Na de vorige zitting bij het hof (29 november 2021) is de samenwerking tussen de GI en de moeder alleen maar verslechterd, en verloopt de omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder zeer moeizaam. Op 21 april 2022 heeft de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven die inhoudt dat eens per 4 weken een omgangsmoment moet worden ingepland van anderhalf uur op dinsdagmiddag, op een neutrale plaats, onder begeleiding vanuit pleegzorg of JB Noord. In die schriftelijke aanwijzing vermeldt de GI dat er in de periode vanaf september 2021 van de 16 geplande omgangsmomenten 11 niet zijn doorgegaan. Dit is gedeeltelijk veroorzaakt doordat de moeder vanaf 21 december 2021 ziek was. De moeder heeft echter geen verklaring gegeven voor het aantal keren dat zij heeft afgezegd - ruim acht keer- in de periode dat zij niet ziek was en ontkent dat zij heeft afgezegd. De moeder geeft verder aan geen vertrouwen te hebben in de GI en andere hulpverleningsinstanties, waardoor het voor haar moeilijk is om daarmee samen te werken. De moeder stelt in dit verband slachtoffer te zijn geweest van de toeslagenaffaire. Het hof heeft hiervan echter geen onderbouwende stukken gezien en evenmin is het de GI gelukt om hierover nadere informatie te verkrijgen. [de minderjarige1] heeft er last van dat de omgangsmomenten veelal niet meer doorgaan en laat, sinds dat gebeurt, in toenemende mate weer moeilijk gedrag zien.
Verder zijn er vermoedens van onveilige hechting bij [de minderjarige1] en is diagnostiek/behandeling (bij Accare) nog niet van de grond gekomen, omdat, zo is ter zitting gebleken, de moeder geen toestemming hiervoor geeft. De GI acht zich hierdoor genoodzaakt om een procedure bij de rechtbank te starten om vervangende toestemming te verkrijgen.
Het is duidelijk dat [de minderjarige1] de afgelopen periode heeft laten zien dat zij structuur nodig heeft en duidelijkheid over haar perspectief in haar belang noodzakelijk is. Zij heeft, mede door haar belaste verleden, een verzwaarde opvoedvraag en deze is de afgelopen maanden verder toegenomen. Daarom is er gezocht naar een vorm waarbij het pleeggezin vaker ontlast wordt in de zorg voor [de minderjarige1] Mede om die reden en omdat de opvoedsituatie bij de vader goed is voor [de minderjarige1] heeft de kinderrechter bij beschikking van 18 mei 2022 de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] uitgebreid naar een weekend per veertien dagen van zaterdag 9:00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij in onderling overleg tussen de vader en de pleegouders in de schoolvakanties extra omgangsmomenten kunnen worden bepaald. Ook is inmiddels meer duidelijk over de situatie van de andere dochter van de moeder, [de minderjarige2] , de halfzus van [de minderjarige1] . [de minderjarige2] is inmiddels 14 jaar en doet het goed op school. Zij brengt veel tijd door bij haar vader, die een belangrijke en stabiele factor in haar leven is. Dat de moeder wel in staat wordt geacht om (deels) voor [de minderjarige2] te zorgen, heeft te maken met het gegeven dat [de minderjarige2] -anders dan de jongere [de minderjarige1] - kan terugvallen op haar vader en dat er bij [de minderjarige2] geen sprake is van een verzwaarde opvoedvraag.
2.8
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] over de periode waarvoor de maatregel gold terecht en op goede gronden is verlengd. De moeder was ten tijde van het afgeven van de verlenging machtiging tot uithuisplaatsing niet in staat een opvoedklimaat te bieden waarin de continuïteit en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] voldoende was gewaarborgd. Het lukt haar niet om goed samen te werken met de GI en verder liet de gezondheid/beschikbaarheid van de moeder in de periode waarvoor de maatregel gold te wensen over en leek zij vooral met zichzelf bezig te zijn, waarbij zij weinig inzicht toonde in de belangen van [de minderjarige1] en in wat [de minderjarige1] nodig heeft.
2.9
Het hof is van oordeel dat een NIFP onderzoek een inmiddels gepasseerd station is. Dit is door de wachtlijst niet tijdig gestart en hoewel dit tijdsverloop de moeder niet valt te verwijten, is naast het tijdsverloop ook een belangrijke factor dat de moeder inmiddels heeft aangegeven (ook) een NIFP onderzoek niet volledig te vertrouwen. De vraag is dan ook wat de meerwaarde op dit moment zou zijn van een NIFP onderzoek, zeker als de uitkomsten van een dergelijk onderzoek kritisch uitpakken voor de moeder. Zoals hiervoor al uitgelegd heeft [de minderjarige1] meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, begrenzing en voorspelbaarheid in de opvoedsituatie. Dit wordt haar geboden in het pleeggezin. Gezien de huidige ontwikkelingen zal een NIFP onderzoek de bestaande onrust en onzekerheid bij [de minderjarige1] verder vergroten. Dit zal een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige1] , waartegen haar belang zich verzet. [de minderjarige1] verblijft inmiddels bijna tweeënhalf jaar niet meer bij de moeder zodat het van groot belang is dat het voor haar, zo snel als mogelijk, duidelijk wordt waar haar perspectief ligt. De raad is inmiddels door de GI verzocht een perspectiefonderzoek te gaan starten. In dit onderzoek zal de raad ook de opvoedmogelijkheden van de moeder beoordelen en een advies uitbrengen met betrekking tot het perspectief van [de minderjarige1] .

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 mei 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, I.A. Vermeulen en F. Menso, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 20 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.