Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
.De moeder, de pleegouders en de raad zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de uitlating van de GI hierop te reageren.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2016. De moeder, verzoekster in deze procedure, heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing aangevochten, maar het hof bevestigt dat de verlenging van de machtiging tot 27 mei 2022 gerechtvaardigd was. Het hof komt terug op een eerdere beschikking van 23 december 2021, waarin het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) was verzocht om een deskundige aan te dragen voor onderzoek. Door een lange wachtlijst kon dit onderzoek echter niet tijdig plaatsvinden, wat het hof ertoe bracht om de noodzaak van het onderzoek opnieuw te overwegen.
Het hof concludeert dat de belangen van het kind, [de minderjarige1], voorop staan. De moeder heeft in de periode van de uithuisplaatsing niet in staat gebleken om een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] verloopt moeizaam, en er zijn zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van het kind. De GI heeft herhaaldelijk geprobeerd om de omgang te faciliteren, maar dit is vaak niet gelukt. Het hof wijst erop dat de moeder geen vertrouwen heeft in de GI en andere hulpverleningsinstanties, wat de samenwerking bemoeilijkt.
Het hof benadrukt dat de noodzaak van de uithuisplaatsing voortkomt uit de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1]. De moeder heeft geen onderbouwende stukken over haar claims van slachtoffer zijn van de toeslagenaffaire overgelegd, en het hof ziet geen reden om een NIFP-onderzoek te gelasten, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor stabiliteit voor het kind. De raad voor de kinderbescherming is inmiddels betrokken om een perspectiefonderzoek te starten, waarbij ook de opvoedmogelijkheden van de moeder worden beoordeeld. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.