ECLI:NL:GHARL:2022:11173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.318.267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende stabiliteit van de appellant na verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 25 oktober 2022, dit verzoek afgewezen. De appellant, een 38-jarige man met een verleden van verslaving aan drugs en gokken, heeft sinds mei 2022 een uitkering op grond van de Participatiewet en is sinds februari 2021 geen actief gebruiker meer. Ondanks zijn positieve ontwikkeling en actieve zoektocht naar werk, oordeelt het hof dat zijn psychosociale situatie nog onvoldoende stabiel is om aan de strikte eisen van de schuldsaneringsregeling te voldoen.

Het hof heeft de relevante documenten en verklaringen van de appellant en zijn hulpverleners in overweging genomen. De appellant heeft een aanzienlijke schuldenlast van ruim € 43.000,- en zijn vermogen staat onder beschermingsbewind. Het hof concludeert dat, hoewel de appellant stappen heeft gezet in zijn herstel en hij actief hulp zoekt, er onvoldoende vertrouwen is dat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan nakomen. De appellant heeft in het verleden behandelingen voor zijn psychische problematiek voortijdig afgebroken, wat ook een rol speelt in de beslissing.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellant af, maar laat de mogelijkheid open voor een toekomstige aanvraag wanneer zijn situatie verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.267
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 544909)
arrest van 27 december 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S. van Beers.

1.De procedure bij de rechtbank

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft bij vonnis van 25 oktober 2022 het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Bij op 1 november 2022 bij het hof binnengekomen beroepschrift met bijlagen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 25 oktober 2022. [appellant] verzoekt dat vonnis te vernietigen en zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het beroepschrift met bijlagen,
- de brief met het procesdossier in eerste aanleg van mr. Van Beers van 6 december 2022,
- de brief met bijlage van mr. Van Beers van 13 december 2022.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2022, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers en vergezeld door zijn echtgenote. Verder zijn verschenen [naam1] , de beschermingsbewindvoerder van [appellant] en [naam2] , consulent schulddienstverlening verbonden aan de Regionale Sociale Dienst (RSD). Ter zitting heeft mr. Van Beers nog een bericht van de huisarts van [appellant] van 28 oktober 2022 en een “Evaluatie trajectplan” van Humanitas van maart 2022 overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] is 38 jaar oud. Hij is sinds mei 2022 getrouwd en ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. [appellant] heeft uit een eerder huwelijk twee minderjarige kinderen, die geboren zijn in 2012 en 2014.
De totale schuldenlast van [appellant] bedraagt ruim € 43.000,-. Het vermogen van [appellant] staat sinds juli 2018 onder beschermingsbewind.
3.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het schuldsaneringsverzoek van [appellant] niet kan worden toegewezen. Daarbij is het volgende van belang. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting toegelicht dat zijn schulden verband houden met de drugs- en gokverslaving die hij heeft gehad. [appellant] is 24 jaar verslaafd geweest. Sinds februari 2021 is hij geen actief gebruiker meer. In het bericht van de huisarts van [appellant] van 28 oktober 2022 is vermeld dat [appellant] succesvol is behandeld voor zijn verslavingen en sinds twee jaar in goede gezondheid verkeert. Verder is [appellant] in april 2022 gestart met een opleiding tot ervaringsdeskundige in de verslavingszorg. [appellant] heeft deze opleiding op een laag pitje gezet, zodat hij meer tijd heeft om te solliciteren naar een baan. Het is de bedoeling de opleiding later weer op te pakken, zo nodig in combinatie met betaald werk. [naam2] , die als consulent schulddienstverlening betrokken is bij [appellant] , heeft ter zitting bevestigd dat [appellant] actief op zoek is naar een baan en hulp krijgt bij het solliciteren. Het hof ziet dat [appellant] de afgelopen jaren duidelijk een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zijn actieve houding inzake het onder controle houden van zijn verslavingen, de hulp die hij heeft gezocht en de inzet die hij heeft getoond om zijn leven op de rit te krijgen, zijn prijzenswaardig. De hulpverleners die hem in de afgelopen jaren hebben bijgestaan bevestigen ook dat [appellant] op een actieve wijze meewerkt aan het positief veranderen van zijn leven.
3.3.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen vindt het hof het – gelet op de (psychosociale) situatie van [appellant] op dit moment – echter nog te vroeg om aan te nemen dat hij in staat zal zijn te voldoen aan de strikte regels van het wettelijk schuldsaneringstraject (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw). In een schuldsaneringsregeling dient [appellant] zich in te spannen om zoveel mogelijk inkomsten voor de schuldsaneringsboedel te genereren. Dat betekent dat op [appellant] de verplichting komt te rusten om voltijds te werken, dan wel te solliciteren naar een voltijdse baan. Voor het hof is onvoldoende inzichtelijk in hoeverre [appellant] daartoe in staat is. [appellant] bevindt zich na een zeer lange periode van verslaving nog aan het begin van zijn proces om weer betaald werk te gaan verrichten. Hij is ruim tien jaar niet actief geweest op de arbeidsmarkt. De eerste stap van [appellant] naar betaald werk was een werk-leertraject tot lasser in 2021. Dit traject is echter voortijdig gestopt vanwege een conflict tussen [appellant] en zijn leidinggevende.
3.4.
Daarnaast is van belang dat onvoldoende duidelijk is of [appellant] naast zijn verslavingen ook de daaraan onderliggende psychische problematiek voldoende heeft aangepakt. In het intakeverslag van Changes GGZ van een behandeling uit 2020 is vermeld dat [appellant] naast zijn verslavingsproblematiek onder meer lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Volgens het verslag van Changes GGZ is gezien de ernst van de problematiek van [appellant] een klinische behandeling geïndiceerd. Deze behandeling heeft [appellant] echter na drie weken afgebroken. Eerder, in 2019, heeft [appellant] bij de GGZ-instelling Psytrec een klinische traumabehandeling gevolgd. Ook deze behandeling is voortijdig afgebroken.
3.5.
Verder kan de gezins- en familiesituatie van [appellant] mogelijk een stressfactor zijn, doordat deze niet stabiel lijkt te zijn. [appellant] heeft door zijn verslavingsproblematiek een periode geen contact gehad met zijn kinderen. In het contact tussen [appellant] en zijn kinderen zit op dit moment een opbouw. Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden met het Centrum voor Jeugd en Gezin. De echtgenote van [appellant] zit kennelijk in een soortgelijke situatie met haar eigen kinderen. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij door haar vele verplichtingen bij een jeugdzorginstelling op dit moment geen betaald werk verricht.
3.6.
Bij de beslissing om [appellant] op dit moment niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling speelt ook een rol dat [appellant] op dit moment – mede door het beschermingsbewind – financieel in stabiel vaarwater zit en geen last heeft van bijvoorbeeld deurwaarders die bij hem langskomen.
3.7.
Het hof komt tot de conclusie dat op dit moment geen sprake is van een zodanig stabiele situatie dat het vertrouwen gerechtvaardigd is dat [appellant] de verplichtingen uit de regeling kan en zal nakomen (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw). Nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw, kan het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw geen toepassing vinden. De afwijzing van dit schuldsaneringsverzoek betekent overigens niet dat [appellant] niet op een later moment alsnog zou kunnen worden toegelaten tot deze regeling. Het hof geeft [appellant] daarbij in overweging om eerst enige tijd betaald werk te verrichten.
3.8.
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, B.J. Engberts en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022.