ECLI:NL:GHARL:2022:11156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.292.512
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een Romeinse helm en vaststelling van de overwaarde in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de verdeling van een Romeinse helm die in gezamenlijk eigendom is van [appellant] en de Gemeente Woerden. De helm is in 2000 gevonden en sindsdien zijn beide partijen eigenaar. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die de helm aan de Gemeente toebedeelde en de Gemeente veroordeelde tot betaling van € 52.500 aan [appellant] wegens overbedeling. Het hof bevestigt de toedeling van de helm aan de Gemeente, maar verhoogt het bedrag dat de Gemeente aan [appellant] moet betalen tot € 89.733,19. Het hof oordeelt dat de helm een archeologisch topstuk is met museale waarde en dat het algemeen belang gediend is met de toedeling aan de Gemeente. De waarde van de helm wordt vastgesteld op € 179.466,38, waaruit [appellant] recht heeft op de helft, minus het reeds ontvangen bedrag van € 52.500. De Gemeente krijgt een maand de tijd om het resterende bedrag te betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.292.512
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: NL19.3764
arrest van 27 december 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.J.J.M.D. Maas
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Woerden
zetelend te Woerden,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: de Gemeente
advocaat: mr. H.J. Doelman

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 26 april 2022 heeft op 28 september 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en beslissing

2.1
[appellant] en de Gemeente zijn samen ieder voor de helft eigenaar van een Romeinse helm. [appellant] wil dat helm wordt verdeeld, maar hij en de Gemeente zijn daarover niet tot overeenstemming gekomen. De rechtbank heeft de helm toebedeeld aan de Gemeente en de Gemeente veroordeeld aan [appellant] wegens overbedeling te betalen een bedrag van € 52.500.
2.2
Het hof oordeelt eveneens dat de helm wordt toebedeeld aan de Gemeente, maar wijst aan [appellant] een bedrag toe van € 89.733,19 (waarvan reeds ontvangen € 52.500).

3.De motivering

De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank in haar vonnis van 30 december 2020 in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 opgenomen feiten en neemt die hier over. In de kern komen die feiten neer op het volgende.
3.2
[appellant] en de Gemeente hebben sinds 2000 een Romeinse helm in gezamenlijk eigendom voor ieder de helft. Dat is zo gekomen omdat in dat jaar een kraanmachinist bij het uitbaggeren van de Singel in Woerden deze helm heeft gevonden, die hij kort daarna aan [appellant] , een amateur archeoloog, heeft verkocht. De eigendomskwestie is in eerdere procedures al onherroepelijk uitgemaakt.
3.3
Partijen zijn al in een vroeg stadium met elkaar in onderhandeling getreden over een bedrag waarvoor [appellant] door de Gemeente uitgekocht zou kunnen worden. Met het oog daarop hebben partijen deze helm in de loop der tijd door verscheidene experts laten taxeren:
  • in 2004 op verzoek van [appellant] door Gorny & Mosch, die de (nog ongerestaureerde) helm taxeerde op circa € 50.000, uitgaande van een gerestaureerde toestand, waarbij de restauratiekosten werden begroot op € 5.000;
  • in 2015 op gemeenschappelijk verzoek door veilinghuis Christie’s, die de helm taxeerde op GBP 70.000 tot GBP 100.000;
  • in 2016 op gemeenschappelijk verzoek door veilinghuis Bonham’s, die de helm taxeerde op GBP 250.000;
  • in 2020 op verzoek van de Gemeente door mevrouw [naam1] , archeoloog en kunsthandelaar te Amsterdam, die de helm taxeerde op € 55.000; en
  • in 2020 op verzoek van [appellant] door meneer [naam2] , archeoloog en kunsthandelaar te Basel, die de helm taxeerde op € 150.000 tot € 200.000 netto bij gunning aan een Nederlandse partij en op € 200.000 tot € 280.000 netto indien de helm aan het buitenland kan worden verkocht.
3.4
[appellant] heeft de helm in 2013 op gezamenlijke kosten laten restaureren en sinds 2014 in bruikleen gegeven aan het Stadsmuseum in Woerden. Daar is de helm sindsdien te bezichtigen door het publiek.
3.5
Het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) heeft op 2 augustus 2016 schriftelijk een niet-onderhandelbaar bod gedaan van € 50.000 voor het 50%-deel van [appellant] . [appellant] heeft dat bod niet aanvaard.
3.6
Partijen hebben langdurig onderhandeld over het bedrag waarvoor de Gemeente het deel van [appellant] zou kunnen overnemen, maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
De inzet van het hoger beroep
3.7
[appellant] is deze procedure begonnen omdat hij wil dat de helm wordt verdeeld. Hij heeft, na eiswijziging, bij de rechtbank - samengevat - gevorderd:
  • primair: verdeling van de helm door de helm aan hem toe te delen en hem te veroordelen de Gemeente de helft van € 55.000 te betalen;
  • subsidiair: indien de rechtbank de waarde van de helm op een hoger bedrag dan € 55.000 bepaalt, verdeling van de helm door de helm aan hem toe te delen en hem te veroordelen de Gemeente de helft van de waarde te betalen, onder de voorwaarde dat [appellant] op voorhand met die waarde heeft ingestemd;
  • meer subsidiair: verdeling van de helm door de helm toe te bedelen aan de Gemeente en de Gemeente te veroordelen hem de helft van de waarde van de helm te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
  • uiterst subsidiair: te bepalen dat de helm wordt verkocht en dat de netto-opbrengst tussen partijen gelijk wordt verdeeld.
3.8
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 december 2020 de helm verdeeld door de helm toe te delen aan de Gemeente en de Gemeente veroordeeld aan [appellant] wegens overbedeling te betalen € 52.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf één maand na vonnisdatum tot aan de voldoening. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en partijen hebben daaraan uitvoering gegeven.
3.9
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de helm aan de Gemeente en niet aan hem is toebedeeld. Ook vindt hij het bedrag van € 52.500 te laag.
De verdeling van de helm
3.1
Het eerste bezwaar (grief) van [appellant] tegen het vonnis gaat over de toedeling van de helm aan de Gemeente en richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat aan het (algemeen) belang van de Gemeente meer gewicht toekomt dan aan het belang van [appellant] .
3.11
Het hof stelt voorop dat in het geval deelgenoten in een gemeenschap niet tot overeenstemming komen over een verdeling, de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:185 BW). De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid, is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hoeft bij de vaststelling van de verdeling niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd. [1]
3.12
In dat kader overweegt het hof dat de helm kennelijk een archeologisch topstuk is met museale waarde en dat het algemeen belang gediend is als de helm wordt behouden voor het nageslacht en wordt tentoongesteld. De partijen denken daar niet wezenlijk anders over. De Gemeente heeft aangegeven dat zij de helm blijvend wil laten tentoonstellen, waarmee haar belang aansluit bij het algemeen belang. [appellant] heeft aangevoerd dat tentoonstelling van de helm ook mogelijk blijft indien de helm aan hem wordt toebedeeld. Hij heeft tot heden kosteloos meegewerkt aan het tentoonstellen van de helm in het Stadsmuseum en is bereid over verdere tentoonstelling afspraken te maken met de Gemeente en het Stadsmuseum.
3.13
Het hof stelt echter vast dat die afspraken vooralsnog niet zijn gemaakt en evenmin zeker is dat partijen het daarover eens zullen worden. Op lange termijn zal het genoemde belang meer worden beschermd door toedeling aan de Gemeente dan aan [appellant] , omdat zich bij een particuliere eigenaar of zijn rechtsopvolgers doorgaans eerder omstandigheden kunnen voordoen waardoor de helm niet langer beschikbaar blijft voor tentoonstelling. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ook heeft verteld de helm te willen toevoegen aan zijn privéverzameling. Een andere reden van [appellant] om de helm te willen bemachtigen, is de zijns inziens trage en draaierige houding van de Gemeente bij het maken van afspraken over toedeling van de helm aan de Gemeente en betaling aan hem van de overwaarde. De Gemeente heeft erkend dat het proces niet de schoonheidsprijs verdient en de teleurstelling van [appellant] valt dan ook te begrijpen. Die geeft echter geen belang dat toedeling van de helm aan [appellant] billijkt.
3.14
Het hof schaart zich daarom achter het oordeel van de rechtbank dat een weging van de belangen van partijen en het algemeen belang brengt dat de helm moet worden toegedeeld aan de Gemeente en de Gemeente de overwaarde aan [appellant] moet vergoeden.
De overwaarde
3.15
De rechtbank heeft geoordeeld dat de (over)waarde van de helm moet worden vastgesteld aan de hand van de marktwaarde op de Nederlandse markt en die waarde moet worden bepaald aan de hand van het bod van het RMO. [appellant] heeft daartegen vier bezwaren geformuleerd die het hof hierna gemeenschappelijk zal behandelen.
3.16
Het hof stelt voorop dat de verschillende taxaties en de langdurige onderhandelingen laten zien dat partijen het niets eens hebben kunnen worden over een waardebepaling. Factoren die partijen daarbij vooral parten hebben gespeeld zijn dat er zeer weinig enigszins vergelijkbare helmen op de markt komen en dat er geen zekerheid bestaat over de (internationale) verhandelbaarheid van de helm. Dat zijn ook in hoger beroep nog relevante punten. In de discussie tussen partijen klinken ook nog andere aspecten door, zoals de moeilijkheid voor de Gemeente om voor het uitkopen van [appellant] gelden vrij te maken en de (al dan niet terecht) ervaren verminderde “gunfactor” van [appellant] , die de helm voor een betrekkelijk laag bedrag heeft verworven. Deze achtergronden wegen echter niet mee in de te nemen beslissing. Uiteindelijk komt het slechts aan op de vraag welke waarde aan de helm kan worden toegekend.
Uitgangspunt: de waarde in het economisch verkeer
3.17
Het hof neemt voor het bepalen van de overwaarde van de helm tot uitgangspunt de waarde van de helm in het economisch verkeer op het moment van verdeling. [2] Voor die waarde gaat het hof uit van de verwachte netto-prijs die bij aanbieding van de helm op de relevante markt ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn betaald.
3.18
Hieruit volgt, zoals [appellant] ook heeft betoogd, dat de waarde van de helm niet kan worden bepaald aan de hand van het bod van het RMO. Dat enkele bod is immers niet het resultaat van een proces waarbij de helm is aangeboden op de relevante markt op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde is geboden. Het hof zal de waarde van de helm daarom bepalen aan hand van de door partijen overgelegde taxaties (zie hierna 3.23 e.v.). Alvorens dat te doen zal het hof eerst de relevante markt bespreken.
De relevante markt
3.19
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de helm cultuurgoed is in de zin van Verordening betreffende de uitvoer van cultuurgoederen en dat voor de verplaatsing van helm naar een bestemming buiten de Europese Unie een uitvoervergunning is vereist, die waarschijnlijk niet zal worden verstrekt.
3.2
Partijen zijn het echter oneens over of voor de waarde van de helm moet worden aangenomen dat deze mag worden uitgevoerd naar de Lid-Staten van de Europese Unie of dat deze in Nederland moet blijven. Dat laatste zou waarschijnlijk het geval zijn indien de helm zou worden aangemerkt als beschermd cultuurgoed in de zin van de Erfgoedwet.
3.21
De Gemeente heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat de helm door de Minister zal worden aangewezen als beschermd cultuurgoed. Dat dit na twintig jaar nog niet is gebeurd, komt omdat de Gemeente thans (deels) de helm in eigendom heeft, aldus de Gemeente. Tijdens de mondelinge behandeling van 28 september 2022 vertelde de Gemeente echter dat zij herhaaldelijk – ook nog voor zitting - contact heeft gehad met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed over de helm. Hoewel de Gemeente heeft aangegeven in een procedure over de verdeling te zijn verwikkeld - waardoor zij de mede-eigendom van de helm zou kunnen verliezen - zag de Rijksdienst daarin blijkbaar tot op vandaag geen aanleiding de commissie bijeen te roepen die de Minister adviseert over het aanmerken van cultuurgoederen als beschermd cultuurgoed.
3.22
Het hof leidt hieruit af dat de helm voor de Rijksdienst geen prioriteit heeft en de kans dat de helm alsnog als beschermd cultuurgoed wordt aangewezen weliswaar aanwezig, maar niet groot is. Het hof zal dit hierna meewegen.
De taxaties
3.23
Het hof stelt voorop dat de vijf door partijen overgelegde taxaties afkomstig zijn van gerenommeerde taxateurs, maar dat de getaxeerde waardes sterk uiteenlopen. Het hof leidt daaruit af dat de waarde van de helm met weinig zekerheid kan worden bepaald en daarom geschat moet worden. Het hof acht het niet zinvol zelf een deskundige te benoemen om een (zesde) taxatie uit te brengen, omdat geen aanleiding bestaat te denken dat die taxatie tot een betere waardering zal leiden.
3.24
De discussie over de verschillende taxaties roept de vraag op of alle taxaties nog even relevant zijn en of sommige taxaties zwaarder moeten wegen. Hierbij spelen bijvoorbeeld de datum van de taxatie en het uitgangspunt ten aanzien van de (internationale) verhandelbaarheid een rol, maar ook aan het feit dat twee taxaties zijn verricht in gezamenlijke opdracht van partijen komt betekenis toe. Dat niet alle overige taxaties niet in gelijke mate zijn onderbouwd, maakt op zichzelf niet dat de ene taxatie beter of slechter is dan de andere. Met dit alles in het vizier komt het hof tot de volgende overwegingen, waarbij de schatting wordt gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de verrichte taxaties en waarbij één taxatierapport buiten beschouwing zal worden gelaten.
Actualiteit
3.25
Het hof zal de taxatie van Gorny & Mosch buiten beschouwing laten. Het hof volgt [appellant] in zijn - door de Gemeente onvoldoende weerlegde - betoog dat die taxatie, die dateert uit 2004, door tijdsverloop te zeer aan relevantie heeft ingeboet, nu daarin geen rekening is gehouden met aanzienlijk hogere opbrengsten van andere (later) verkochte Romeinse helmen. Deze oudste taxatie geeft dan ook thans geen reëel en actueel beeld meer van de waarde van de helm.
Verhandelbaarheid
3.26
Zoals hierboven is overwogen blijft onzekerheid bestaan over de internationale verhandelbaarheid, maar kan in die onzekerheid wel enige nuance worden aangebracht. Zo gaat geen van partijen uit van verhandelbaarheid buiten Europa, waarmee de verhandelbaarheid in elk geval tot de Europese markt beperkt lijkt te zijn. De kans echter dat zelfs niet buiten Nederland verkocht mag worden bestaat weliswaar, maar kan niet als groot worden geschat. Bij deze uitgangspunten sluiten de taxaties die in opdracht van beide partijen zijn verricht, namelijk van Bonham’s en Christie’s, redelijk goed aan.
3.27
De taxaties van Bonhams en Christie’s gaan ieder klaarblijkelijk uit van internationale verhandelbaarheid van de helm, omdat zij de getaxeerde waarde uitdrukken in GBP. Daarbij doet zich het wel volgende probleem voor. In deze taxaties is geen onderscheid gemaakt tussen verhandeling binnen en buiten de Europese Unie, terwijl op zichzelf voorstelbaar is dat dit van betekenis is voor de waarde. Partijen hebben daar echter geen stellingen over betrokken en het laat zich dus op basis van wat voorligt slechts moeilijk schatten of dat verschil effect op de waarde heeft en zo ja, hoeveel. Om aan dit alles voldoende uitdrukking te geven in de weging zal het hof beide taxaties ieder voor ⅓ laten meetellen in het gemiddelde. Omgerekend en gemiddeld gaat het om € 284.875 (Bonham’s) en € 96.857,50 (Christie’s). Anders dan de Gemeente heeft betoogd, valt in het taxatierapport van Bonhams niet te lezen dat het bedrag van GBP 250.000 is gebaseerd op een veilingverkoop waarvan nog een door de verkoper verschuldigd opgeld moet worden afgetrokken. Hetzelfde geldt voor het rapport van Christie’s.
3.28
De volgende vraag is wat dit betekent voor de in opdracht van de Gemeente verrichte taxatie van [naam1] van € 55.000. [naam1] gaat er van uit dat de helm zal worden aangemerkt als beschermd cultuurgoed dat in Nederland moet blijven. [appellant] vindt dat zij niet door de Gemeente als deskundige gevraagd had mogen worden omdat zij eerder door partijen gemeenschappelijk was benaderd en daarbij al van deze kijk op de kwestie had blijk gegeven (waarin [appellant] zich niet kan vinden), waarna was besloten om haar niet de taxatieopdracht te geven. Op zichzelf doet deze achtergrond echter niet af aan haar deskundigheid en maakt het haar taxatie evenmin betekenisloos. [appellant] vindt ook dat [naam1] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verkoopopbrengsten van voornoemde andere helmen, maar dat is niet onbegrijpelijk gelet op het uitgangspunt van [naam1] dat de helm als beschermd cultuurgoed in Nederland moet blijven. Om tot uitdrukking te blijven dat de kans dat dit uitgangspunt klopt inderdaad aanwezig is, maar niet heel groot, zal het hof deze taxatie meewegen voor ⅑.
3.29
De in opdracht van [appellant] verrichte taxatie door [naam2] heeft voorzien in een waardebepaling voor beide scenario’s. [naam2] heeft de helm bij internationale verhandelbaarheid getaxeerd op € 200.000 tot € 280.000 (dus gemiddeld € 240.000). Ook voor (dit onderdeel) van deze taxatie geldt dat geen onderscheid is gemaakt tussen verhandeling binnen en buiten de Europese Unie. Daarnaast geeft [naam2] een taxatie van de waarde van de helm indien die niet buiten Nederland zou mogen worden gebracht. Voor dat geval taxeert [naam2] de helm op € 150.000 tot € 200.000 (dus gemiddeld € 175.000). Om zoveel mogelijk recht te doen aan alle aspecten van het geval, waaronder ook het onderscheid tussen taxaties die in opdracht van één of beide partijen zijn opgemaakt, zal het hof beide taxatiewaarden van [naam2] afzonderlijk betrekken in de weging van het gemiddelde, en wel beide waardes ieder voor ⅑.
3.3
Een weging aan de hand van de voorgaande overwegingen leidt dan tot de volgende schatting: ((3 x 284.875) + (3 x 96.857,50) + 55.000 + 240.000 + 175.000 ) : 9 = € 179.466,38. Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling dat bij deze waardes nog rekening gehouden moet worden met inflatie. Hij heeft onvoldoende toegelicht dat de getaxeerde bedragen aan prijsinflatie onderhevig zijn en daardoor niet meer actueel zijn.
3.31
Het hof stelt de waarde van de helm daarom vast op € 179.466,38. [appellant] heeft door toedeling van de helm aan de Gemeente recht op de helft van dat bedrag, zijnde
€ 89.733,19. Hiervan heeft [appellant] van de Gemeente reeds ontvangen € 52.500, zodat hij door toedeling van de helm aan de Gemeente nog recht heeft op een bedrag van
€ 37.233,19.
Betaling
3.32
De rechtbank heeft de Gemeente een maand gegeven om te voldoen aan het vonnis. [appellant] heeft daar een grief tegen gericht, omdat betaling van de overwaarde volgens hem moet plaatsvinden op het moment van toedeling van de helm. Omdat toedeling van de helm pas bij dit arrest plaatsvindt, heeft [appellant] geen belang bij deze grief. Het hof schaart zich echter achter het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente enige tijd geboden moet worden om kunnen te voldoen aan de veroordeling en zal daarom de Gemeente eveneens een maand geven om het aan het [appellant] toegewezen bedrag te betalen.
De conclusie
3.33
Het hoger beroep van [appellant] faalt voor zover hij heeft gevorderd dat de helm aan hem zal worden toegedeeld, maar slaagt voor zover hij aanspraak heeft gemaakt op een hoger bedrag aan overwaarde. Het hof zal het vonnis van de rechtbank op het eerste onderdeel bekrachtigen en op het tweede onderdeel vernietigen en [appellant] een toekennen een bedrag van € 89.733,19 met dien verstande dat hij daarvan reeds heeft ontvangen € 52.500. Gelet op de aard van het geschil, een verdeling van een gemeenschap, zal het hof - gelijk aan de rechtbank - bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten).
3.34
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 december 2020, behalve de beslissing onder 5.2 die hierbij wordt vernietigd en veroordeelt de Gemeente om binnen één maand na betekening van dit arrest aan [appellant] wegens overbedeling te betalen een bedrag van € 89.733,19, met dien verstande dat daarop in mindering komt het reeds door de Gemeente aan [appellant] betaalde bedrag van € 52.500. Als niet op tijd wordt betaald, dan wordt het verschuldigde bedrag verhoogd met de wettelijke rente;
4.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Wallart, M.F.J.N. van Osch en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022.

Voetnoten

1.HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631, NJ 1999, 550.
2.Parl. Gesch. Boek 3, p. 619.