ECLI:NL:GHARL:2022:1105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
200.295.846/01 en 200.300.758/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen na ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing en beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2020. De moeder had eerder alleen het gezag over de kinderen, maar er waren ernstige zorgen over haar opvoedingsvaardigheden en de veiligheid van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had in augustus 2020, voorafgaand aan de geboorte van de kinderen, een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van de moeder, die al eerder problemen had gehad met de zorg voor haar oudste dochter. De moeder verbleef met de kinderen in een moeder-kind-voorziening, maar vertrok zonder overleg naar Curaçao, wat leidde tot een schorsing van haar gezag. Het hof oordeelde dat de schorsing van het gezag rechtmatig was en dat de moeder haar gezag had misbruikt door de belangen en veiligheid van de kinderen in gevaar te brengen. De moeder had onvoldoende verandering laten zien in haar opvoedingsvaardigheden, ondanks de geboden hulpverlening. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank, die het ouderlijk gezag van de moeder had beëindigd en de GI tot voogd had benoemd. De moeder had geen grieven ingediend tegen de benoeming van de GI, waardoor dit onderdeel niet werd besproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.295.846/01 en 200.300.758/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 177727 en 178490
beschikking van 10 februari 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd in Amsterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 maart 2021 en 7 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak met nummer 200.295.846/01:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 juni 2021;
- een faxbericht namens de moeder van 18 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 21 juli 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
In de zaak met nummer 200.300.758/01:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 20 oktober 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 17 november 2021;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
In beide zaken:
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2022 plaatsgevonden. De zaken met nummers 200.295.846/01 en 200.300.758/01 zijn gezamenlijk behandeld. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [naam2] en [naam3] .

3.De feiten

3.1
De kinderen van de moeder, [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), zijn beiden geboren [in] 2020. De moeder oefende alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit. De moeder heeft nog een oudere (minderjarige) dochter, over wie haar gezag in maart 2020 is beëindigd.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 18 september 2020, voor hun geboorte, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
3.3
De moeder is met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf hun geboorte tot en met 22 januari 2021 in een moeder-kind-voorziening van [naam4] verbleven. Op 23 januari 2021 is zij samen met de kinderen naar oma (moederszijde) op Curaçao afgereisd.
3.4
Op 26 januari 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgegeven voor een periode van vier weken. Bij beschikking van
3 februari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afgegeven voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 18 september 2021.
3.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen op dit moment in een anoniem (niet perspectief biedend) pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met nummer 200.295.846/01:
4.1
Bij de bestreden beschikking van 12 maart 2021 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de moeder geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 12 juni 2021 en bepaald dat de schorsing ook na 12 juni 2021 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend; de schorsing loopt dan door totdat op dit verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist. De GI is belast met de voorlopige voogdij over de kinderen voor de duur van de schorsing.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de schorsing in de uitoefening van het ouderlijk gezag. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de raad af te wijzen, zodat de moeder in het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt hersteld.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen, alsmede de bestreden beschikking in hoger beroep te bekrachtigen.
In de zaak met nummer 200.300.758/01:
4.4
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2021 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd, de GI tot voogd benoemd en het verzoek tot het benoemen van een deskundige op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgewezen.
4.5
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de beëindiging van het ouderlijk gezag en de afwijzing van het verzoek tot een deskundigenonderzoek. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de raad, strekkende tot de beëindiging van het ouderlijk gezag en de benoeming van de GI als voogd, af te wijzen, en het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige ex. artikel 810a lid 2 Rv toe te wijzen en een deskundige aan te wijzen.
4.6
De raad heeft in deze zaak geen verweerschrift ingediend, maar ter zitting mondeling verweer gevoerd.
In beide zaken:
4.7
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep in beide zaken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep in beide zaken af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.295.846/01:
5.1
De termijn van de schorsing van de uitoefening van het ouderlijk gezag is op 7 juli 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de schorsing in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de periode van 12 maart 2021 tot 7 juli 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Op grond van artikel 1:268 lid 1 aanhef en sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 266, eerste lid, aanhef en onder a of b is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien: a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
In lid 2 staat dat het gezag van de ouder ook kan worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.
5.4
Gelet op de stukken en de mondelinge behandeling oordeelt het hof dat de schorsing van de uitoefening van het ouderlijk gezag voor de periode waarover het hof moet oordelen, rechtmatig is gegeven. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.5
Uit het dossier blijkt dat er voorafgaand aan de schorsingsmaatregel ernstige zorgen waren over de opvoedingsomgeving van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De raad is in augustus 2020, voor de geboorte van de kinderen, naar aanleiding van een melding van het gebiedsteam, een onderzoek gestart. Volgens het gebiedsteam verliep het opstarten van vrijwillige hulpverlening moeizaam en waren er grote zorgen over de verzorging en hechting van de toen nog ongeboren tweeling. Dit onder andere vanwege eerdere problemen ten aanzien van de oudste dochter van de moeder. De moeder is niet in staat gebleken om voor deze dochter te zorgen. Daarnaast was gedurende de zwangerschap van de moeder van de tweeling sprake van veel onrust en stress en waren er zorgen over de woonomgeving en de persoonlijke en financiële situatie van de moeder. Het bleek lastig voor haar om prioriteiten te stellen en inzicht te tonen in de genoemde zorgen. Zo is de moeder bijvoorbeeld tegen medisch advies in uit het ziekenhuis vertrokken, terwijl er sprake was van een zeer risicovolle (tweeling)zwangerschap. Uit het raadsrapport van 9 september 2020 blijkt dat de raad bezorgd is of de moeder voldoende tegemoet kan komen aan de (basale) behoeften van de tweeling. De raad concludeert dat na de geboorte van de kinderen 24-uurs toezicht (in een moeder-kind-voorziening) noodzakelijk is, omdat de situatie waarin de moeder alleen zou zijn met de kinderen als onveilig wordt gezien. Van daaruit zou het perspectief van de kinderen en de noodzakelijke hulpverlening en onderzoek worden bekeken.
5.6
Het hof stelt vast dat de zorgen tijdens de opname van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de moeder-kind-voorziening van [naam4] niet zijn weggenomen, integendeel. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening ( [naam4] en de GI) verliep niet goed. Het hof begrijpt dat het voor de moeder vervelend was dat zij zich niet gehoord voelde en wisselende signalen kreeg vanuit de GI en [naam4] over hoe het ging bij [naam4] . Aan de andere kant is ook gebleken dat de moeder moeilijk aanspreekbaar was en dat de begeleiders van [naam4] zich vanwege haar dwingende houding niet altijd veilig voelden om de verbeterpunten direct met haar te bespreken. Wat ook precies de oorzaak is geweest van de ontstane miscommunicatie, voor het hof is duidelijk dat het traject bij [naam4] niet zorgeloos is verlopen. Hoewel de moeder op sommige punten en na veel herhaling groei liet zien, blijkt uit verschillende dagverslagen van [naam4] en informatie afkomstig van de GI ook dat zij constant intensieve ondersteuning en instructies nodig heeft bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het blijft voor de moeder erg moeilijk om aanwijzingen op te volgen en het risico op gevaarlijke situaties is groot wanneer zij alleen is met de kinderen. Zo is het voorgekomen dat de moeder wegliep of geen zicht had op de kinderen, terwijl zij op hun buik lagen en/of los op de commode of op het bed. De moeder vond het daarnaast lastig om zich aan de gemaakte afspraken en adviezen te houden, bijvoorbeeld ten aanzien van de voedingen. Ook heeft zij de kinderen zonder overleg bij de kinderopvang aangemeld en afgezet, terwijl zij zelf naar [plaats1] ging. Tijdens de observatiemomenten is verder naar voren gekomen dat de moeder weinig initiatief neemt, moeite heeft met het aanbrengen van ritme en structuur en onvoldoende reageert op signalen en behoeftes van de kinderen.
5.7
Omdat de moeder in de buurt van haar netwerk wilde wonen en zich niet prettig voelde bij [naam4] is zij aangemeld bij een moeder-kindhuis in [plaats2] . Voordat zij daar terecht kon was een ouderschapstaxatie nodig, die via [naam5] zou plaatsvinden.
Zo ver is het echter niet gekomen, omdat de moeder op 23 januari 2021 met de kinderen, zonder overleg, naar eigen zeggen vanwege angst en stress om de kinderen kwijt te raken, naar haar moeder (oma) op Curaçao is vertrokken. De GI kreeg geen contact met de moeder en had geen enkel zicht op de situatie, terwijl er op dat moment (nog steeds) ernstige zorgen waren over de zorg en veiligheid van de kinderen. Die zorgen namen toe op het moment dat de GI via de politie in Nederland (telefonisch) informatie ontving over een zorgmelding van de politie op Curaçao. Daaruit bleek dat de situatie bij oma niet goed zou zijn voor de kinderen om op te groeien: oma zou bekend zijn met overmatig alcoholgebruik, familieruzies en diefstal. Met mr. Paniagua constateert het hof dat stukken en/of verslaglegging ter onderbouwing van deze zorgmelding geheel ontbreken. Wat daar echter ook van zij, op basis van zowel de voorgeschiedenis van de moeder als op grond van actuele informatie (zie 5.5 en 5.6) zijn er grote zorgen over de opvoedingsvaardigheden, draagkracht en beschikbaarheid van de moeder. De raad was oorspronkelijk van plan een machtiging tot uithuisplaatsing van de toen nog ongeboren tweeling te vragen, maar heeft dit niet gedaan, omdat de moeder zich vrijwillig wilde laten opnemen in een moeder-kind-voorziening, met 24-uurs zorg. Op het moment de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar Curaçao vertrok werden het noodzakelijk geachte toezicht op en de begeleiding van de moeder en de kinderen totaal onmogelijk. De moeder was onbereikbaar, werkte niet mee en loog over haar verblijf. Begin maart 2021 keerde de moeder terug naar Nederland om zaken te regelen, terwijl zij de kinderen bij oma op Curaçao achterliet. Bij binnenkomst in Nederland heeft zij bij de marechaussee verklaard dat zij geen tweeling heeft. Op 4 maart 2021 zijn de kinderen naar een pleeggezin op Curaçao gebracht. Omdat de familie van de moeder (en de vader) vervolgens actief op zoek ging naar de kinderen en hun veiligheid onvoldoende kon worden gewaarborgd, heeft de raad het verzoek tot schorsing van het gezag van de moeder ingediend. Ook belemmerde de moeder de terugkeer van de kinderen naar Nederland en wilde zij hun paspoorten niet afgeven.
5.8
Het hof volgt het standpunt van de raad dat de moeder met haar handelen de belangen en veiligheid van de kinderen heeft geschaad en hiermee haar gezag heeft misbruikt. Onder voornoemde omstandigheden bestond een ernstig vermoeden dat was voldaan aan de (zowel onder a als b genoemde) gronden van artikel 1:266 lid 1 BW en was de opgelegde maatregel van schorsing van de moeder in het ouderlijk gezag daarnaast noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weg te nemen.
In de zaak met nummer 200.300.758/01:
5.9
Het hof is op grond van het voorgaande ook van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking van 7 juli 2021 sprake was en nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (in de zin van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a BW), en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn.
5.1
De forse zorgen en aanhoudende problematiek van de moeder, zoals deze blijken uit de beslissing tot gezagsbeëindiging ten aanzien van haar oudste dochter, de raadsrapporten van 9 september 2020 en 29 april 2021, de verslagen van [naam4] en de GI, en de gebeurtenissen rondom het plotselinge vertrek van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar Curaçao, maken dat zij niet zelf voor de kinderen kan zorgen. Een (tweeling)baby is zeer kwetsbaar en geheel afhankelijk van zijn opvoeder(s). Het is de moeder niet gelukt, ondanks de ingezette hulpverlening in de afgelopen jaren, om opvoedingsverantwoordelijkheid te laten zien en de bedreigingen weg te nemen.
De moeder heeft onvoldoende verandering laten zien en zij is onvoldoende leerbaar gebleken. De moeder heeft bovendien voor veel onrust en spanning gezorgd in de opvoedingssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Door de gebeurtenissen in de eerste maanden van hun leven wordt bij beide meisjes hechtingsproblematiek gezien, waarvoor hulpverlening is ingezet. Naar omstandigheden ontwikkelen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich nu goed in het (tijdelijke) pleeggezin. Het is belangrijk dat de kinderen opgroeien in een stabiele, gezonde en veilige omgeving waar zij gestimuleerd worden en zich goed kunnen ontwikkelen. Omdat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, is voldaan aan de voorwaarden om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen.
Het EVRM5.11 Ten aanzien van het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM, overweegt het hof dat de inbreuk die de schorsing/beëindiging van het ouderlijk gezag maakt bij wet is geregeld en in dit geval in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel is. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt dat het treffen van lichtere maatregelen niet meer tot de mogelijkheden behoorde, omdat deze inmiddels onvoldoende waren gebleken om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.
Het deskundigenonderzoek (op grond van artikel 810a Rv)
5.12
Het hof ziet in wat de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om een onderzoek op grond van artikel 810a Rv te gelasten. Het hof sluit zich op dit punt aan bij de motivering van de rechtbank (onder 5.11) en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.13
Ondanks de grote zorgen die er al voor de geboorte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] waren, heeft de moeder de mogelijkheid gekregen om bij [naam4] haar opvoedingsvaardigheden (nogmaals) in kaart te laten brengen, te vergroten en te laten zien dat zij in staat is om de opvoeding en verzorging voor de kinderen te dragen. Dat is niet gelukt. Door zich te onttrekken aan het benodigde toezicht heeft de moeder haar eigen wensen en behoeften boven de belangen van de kinderen geplaatst. De geplande ouderschapstaxatie heeft hierdoor niet kunnen plaatsvinden. Het hof is, met de rechtbank en de GI, van oordeel dat een nieuw onderzoek niet in het belang van de kinderen is. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn twee jonge kwetsbare kinderen die al veel onrust in hun opvoedsituatie hebben meegemaakt, waardoor zij hechtingsproblematiek laten zien. Het is voor hun verdere ontwikkeling belangrijk dat zij niet opnieuw in een langdurig en onzeker onderzoekstraject terechtkomen.
Conclusie
5.14
Het hof ziet dat de moeder veel van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] houdt en dat haar keuzes niet zozeer uit onwil maar eerder uit onmacht lijken voort te komen. Toch concludeert het hof dat de door de raad verzochte beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in hun belang noodzakelijk is. Omdat de moeder geen grief heeft aangevoerd tegen de benoeming van de GI tot voogd, zal het hof dit onderdeel niet bespreken.

6.De slotsom

Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.295.846/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
12 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in de zaak met nummer 200.300.758/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
7 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 10 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.