Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
arrest van 20 december 2022
Bouwbedrijf Van Marrum B.V.,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
Van Marrum,
[geïntimeerde] ,
voor zich in privé en als enig erfgenaam van
[erflater] ,laatstelijk wonende te [woonplaats2] ,
[geïntimeerde],
De verdere procedure bij het hof
1.3 Daarna hebben partijen de volgende processtukken ingediend:
- een memorie na enquête, tevens overlegging producties, tevens verzoek tot heroverweging eindbeslissingen van [geïntimeerde] ;
- een antwoordmemorie na enquête van Van Marrum.
2. De verdere beoordeling
mogelijk zal ontstaandoor de gebreken 4 en 5, maar dat dit zich volgens hem nog niet heeft voorgedaan. Getuige [getuige3] heeft verklaard dat ten aanzien van de gebreken 1, 4 en 5 niet met zekerheid kan worden gesteld dat sprake is van gevolgschade als gevolg van de werkzaamheden door Van Marrum, terwijl getuige [getuige2] enkel heeft verklaard over gevolgschade ontstaan door lekkage en meer in het bijzonder met betrekking tot de gebreken 3 en 6. [getuige2] heeft daarbij gezegd niet te kunnen verklaren welke specifieke gebreken de gevolgschade hebben veroorzaakt.
Getuige [getuige1] heeft verklaard over de verholen goten, zijnde ‘een gootje dat onder de pannen langs de dakgoot loopt’. Hij heeft verklaard dat al het zinkwerk vervangen had moeten worden, wat niet is gebeurd en dat het gootje dat onder de pannen loopt niet is vervangen. Het gootje aan de zijkant wel maar daar is het volgens hem mis gegaan. Het water kwam een barrière tegen waardoor het water onder de pannen kwam met natte plekken op meerdere plaatsen van het dak als gevolg. Omdat het dak bestaat uit allerlei houtachtige materialen heeft het water veel schade aangericht. Alles was nat, blijkens zijn verklaring. Hij heeft verklaard dat de lekkage zijns inziens is ontstaan als gevolg van de werkzaamheden van Van Marrum aanvangend in juli/augustus 2015. Hoewel hij blijkens zijn verklaring toen nog niet betrokken was, vormt zijn verklaring naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning voor de door [geïntimeerde] als partij-getuige aan de hand van foto’s afgelegde verklaring, omdat hij vanaf oktober 2015 al wel betrokken was. Hij heeft verklaard dat hij toen bij het betreden van het huis een muffe geur rook, waarvan hij aanvankelijk dacht dat dit mogelijk kwam omdat er geen mensen woonden, maar waarbij hij bij nader inzien denkt dat toen misschien al meer aan de hand was.
Getuige [getuige3] heeft verklaard pas in januari 2020 betrokken te zijn geraakt en dat hij dus niets kan zeggen over de periode voordien. Uit eigen waarneming kon hij niet de vraag beantwoorden of voor januari 2016 al of niet sprake was van lekkage.
Getuige [getuige2] , die vanaf maart 2016 bij de kwestie betrokken is en één keer bij het huis van [geïntimeerde] heeft gekeken, heeft verklaard dat er naar zijn mening ‘vandaag de dag’ zeker sprake is van gevolgschade voornamelijk ontstaan door lekkage. Op de vraag of de gebreken 3 (lekkage afvoer verholen goten) en 6 (zinkwerk goot voorzijde) al voor 18 maart 2016 hebben geleid tot gevolgschade heeft hij geantwoord dat dit het geval is. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op wat hem daarover is medegedeeld en wat hij in maart 2016, bij zijn bezoek aan de woning, zelf heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij toen heeft geconstateerd dat er waterschade was, maar wat er voor maart 2016 is gebeurd en wat de aanleiding was is hem niet bekend.
Omvang van de gevolgschade2.6 Nadat de akte houdende uitlating en overlegging bewijsstukken van [geïntimeerde] van 10 juni 2022 op onderdelen door het hof is geweigerd en na de gehouden getuigenverhoren, heeft [geïntimeerde] bij memorie na enquête tevens overlegging producties tevens verzoek tot heroverweging eindbeslissingen als productie 24 een (herziene) schadestaat overgelegd. Tevens heeft [geïntimeerde] daarbij tal van andere producties overgelegd, die gedeeltelijk ook betrekking hebben op de alsnog bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, gevoerde schadestaatprocedure, terwijl het hof al tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2021 aan partijen had kenbaar gemaakt dat zij er rekening mee dienden te houden dat het hof de totale schade in deze procedure zou begroten, waardoor de grondslag aan de bij de rechtbank aanhangige schadestaatprocedure zou ontvallen. Van Marrum heeft bij antwoordmemorie bezwaar gemaakt tegen de wijze van procederen door [geïntimeerde] en meer in het bijzonder tegen de omvang van de memorie na enquête, met maar liefst ruim 1.000 pagina’s aan producties. Zij heeft gesteld dat enkel de bewijslevering door middel van getuigen dient te worden gebruikt voor beoordeling van het geschil en dat de overgelegde producties uitdrukkelijk buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Top Expertise heeft als gevolgschade aan het dak genoemd verzadigde natte panlatten, tengels en dakbeschot en heeft gesteld dat tevens sprake was van zwam- en/of schimmelvorming.
‘(…)om met spoed de afvoer van de verholen goten op te lossen. Water kan op dit moment vrij de constructie in lopen met alle gevolgschade van dien.’ De verklaringen van de door [geïntimeerde] voorgebrachte getuigen bevestigen dit. Dat herstel van het dak op dit moment mogelijk geen soelaas meer biedt, wat overigens door Van Marrum is betwist, kan gelet op het voorgaande niet voor rekening van Van Marrum komen. Reeds om die reden kunnen de door [geïntimeerde] overgelegde offertes van de bouwbedrijven Van der Meer en De Vries niet als uitgangspunt voor toewijzing van gevolgschade gelden. Overigens blijkt uit deze offertes en de door GBou met bouwbedrijf Van der Meer gevoerde e-mailcorrespondentie ook niet dat herstel onmogelijk zou zijn, terwijl Van Marrum onvoldoende weersproken heeft gesteld dat er nog steeds voorraden Recapan voorhanden zijn.
Van Marrum heeft deze vordering betwist, stellend dat sprake is van een dubbeltelling, het niet aan Van Marrum is te wijten dat [geïntimeerde] de woning aan de Van Andel Ripkestraat niet heeft betrokken en er sprake is van een hoge mate van eigen schuld van [geïntimeerde] . Het feit dat Top Expertise pas in 2020 heeft geoordeeld dat de vochtigheid maakt dat de woning niet voor normaal gebruik geschikt is, wil niet zeggen dat de woning in 2016 niet geschikt was voor bewoning. In 2016 manifesteerde de lekkage zich nog maar net en had dit met beperkte middelen kunnen worden hersteld.
Vermogensschade2.18 [geïntimeerde] vordert ten eerste integrale vergoeding van de door haar gemaakte advocaat- en deurwaarderskosten. Zij stelt daartoe gerechtigd te zijn omdat sprake is van misbruik van procesrecht en/of een onrechtmatige daad van Van Marrum omdat zij met de ontkenning en betwisting van gebrekkig werk en aansprakelijkheid, een evident ongegrond verweer heeft gevoerd, waarmee [geïntimeerde] gedwongen werd om juridisch te handelen. Onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 6:96 lid 2 en 3 BW en 241 Rv heeft Van Marrum hiertegen verweer gevoerd. Het hof zal deze vordering van [geïntimeerde] niet toewijzen, omdat niet is gebleken van misbruik van procesrecht door Van Marrum dan wel onrechtmatig procederen. Evenmin heeft [geïntimeerde] voldoende gesteld waarom in deze zaak reden is om af te wijken van de geldende regels betreffende proceskostenveroordeling overeenkomstig het geldende liquidatietarief.
2.21 Uit de als productie 24 door [geïntimeerde] overgelegde schadestaat maakt het hof voorts op dat zij terugbetaling van de aanneemsom vordert. Deze vordering kan niet worden toegewezen. Zoals het hof al in rov 5.41 van het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft overwogen gaat de (kennelijk door Area 08 ingegeven) redenering van [geïntimeerde] mank. Nu [geïntimeerde] (vervangende) schadevergoeding heeft gevorderd en krijgt toegewezen en een vergoeding voor gevolgschade heeft gevorderd en krijgt toegewezen, laat dat haar betalingsverplichting van de facturen van Van Marrum onverlet. In zoverre is er voor het hof ook geen reden om terug te komen op deze bindende eindbeslissing.
Verzoek heroverweging eindbeslissingen2.24 In hetgeen door [geïntimeerde] is gesteld bij memorie na enquête ziet het hof geen aanleiding over te gaan tot heroverweging van genomen eindbeslissingen, nu alle door [geïntimeerde] genoemde feiten en omstandigheden door het hof in de beoordeling zijn betrokken. Dat [geïntimeerde] het niet eens is met de genomen eindbeslissingen is geen grondslag om tot heroverweging daarvan over te gaan. In aanvulling op wat is overwogen in 2.21 overweegt het hof als volgt.
Hiertegenover staat dat [geïntimeerde] de volledige aanneemsom aan Van Marrum verschuldigd blijft. Uit hetgeen partijen in hun memories na enquête hebben gesteld begrijpt het hof dat Van Marrum ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2019 reeds aan [geïntimeerde] heeft voldaan € 17.385,01 en ter uitvoering van het vonnis in de schadestaatprocedure van 1 december 2021 € 22.896,13, zodat die bedragen voor verrekening in aanmerking komen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan Van Marrum van het bedrag dat zij, gelet op dit arrest, teveel van Van Marrum heeft ontvangen.
Proceskosten2.29De grieven in het principaal hoger beroep zijn gedeeltelijk geslaagd. Het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2019 zal dan ook gedeeltelijk worden vernietigd, waarbij onder meer de proceskostenveroordeling in stand blijft. Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het principaal hoger beroep worden gecompenseerd. Omdat de grieven in het incidenteel appel niet zijn geslaagd zal [geïntimeerde] als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Die kosten worden aan de zijde van Van Marrum begroot op € 1.114,- aan salaris advocaat (1/2 x 2 punten x tarief II).3.De beslissing
Het hof,
- verklaart voor recht dat Bouwbedrijf Van Marrum in de nakoming van de tussen partijen op 21 april 2015 gesloten overeenkomst en de daaruit voortvloeiende (nadere) overeenkomsten c.q. afspraken toerekenbaar jegens [geïntimeerde] is tekortgeschoten;
- veroordeelt Bouwbedrijf Van Marrum om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.141,93 (inclusief btw), vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt Bouwbedrijf Van Marrum om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 22.447,27 (inclusief btw), te vermeerderen met wettelijke rente over het bedrag van € 10.424,51 vanaf 18 maart 2016 en over het resterende bedrag vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat wat Van Marrum aan [geïntimeerde] in hoofdsom vermeerderd met wettelijke rente heeft betaald op basis van het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2019 en het vonnis in de schadestaatprocedure van 1 december 2021 op deze veroordelingen in mindering strekt;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Van Marrum van het bedrag dat zij op basis van het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2019 en het vonnis in de schadestaatprocedure van 1 december 2021 teveel van Van Marrum heeft ontvangen;
4. veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in incidenteel hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op € 1.114,-;