ECLI:NL:GHARL:2022:10976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.310.387
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verbeurde dwangsommen en erfdienstbaarheid met betrekking tot camera's

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, gaat het om de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd door de geïntimeerden, die de appellanten zouden hebben belemmerd in het uitoefenen van een erfdienstbaarheid. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, waarin hen werd opgedragen om camera's die op het perceel van de geïntimeerden gericht zijn, te verwijderen of anders af te stellen. De procedure is gestart na een kortgedingvonnis van 9 oktober 2020, waarin de geïntimeerden werd verboden om de appellanten te belemmeren in het gebruik van de verharde weg die over hun perceel leidt. De voorzieningenrechter had eerder een dwangsom gekoppeld aan deze veroordeling en ook een gebod opgelegd aan de appellanten om camera's te verwijderen.

Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter in grote lijnen bekrachtigd, maar heeft de dwangsom die aan het gebod om de camera's te verwijderen was verbonden, vernietigd. Het hof oordeelde dat de appellanten bereid zijn om het vonnis na te komen en dat er geen noodzaak is voor het opleggen van dwangsommen. Wel heeft het hof bepaald dat de appellanten de camera die op het perceel van de geïntimeerden gericht is, moeten verwijderen of bijstellen. De zaak is complex door de wederzijdse beschuldigingen van hinder en stalking tussen de buren, maar het hof heeft de grieven van beide partijen in overweging genomen en een beslissing genomen die de belangen van beide partijen probeert te balanceren.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op privacy en de noodzaak om burenruzies op een redelijke manier op te lossen, waarbij het hof de belangen van beide partijen in ogenschouw neemt. De proceskosten zijn toegewezen aan de partijen die in het ongelijk zijn gesteld, en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als een van de partijen in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.387
zaaknummer rechtbank 534134
arrest in kort geding van 20 december 2022
in de zaak van

1.[appellante1]

2. [appellant2]

3. [appellante3]

die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de voorzieningenrechter van de rechtbank optraden als gedaagde partijen
hierna samen te noemen: [appellanten]
advocaat: mr. S.H.N. de Wijs
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]

3. [geïntimeerde3]

4. [geïntimeerde4]

5. [geïntimeerde5]

6. [geïntimeerde6]

die wonen in [woonplaats1]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de voorzieningenrechter van de rechtbank optraden als eisende partijen
hierna samen te noemen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 september 2022 hier over. Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2022. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak betreft een burenruzie en het gaat in deze procedure over het al dan niet verbeurd zijn van dwangsommen door [geïntimeerden] , omdat zij [appellanten] zou hebben belemmerd bij het uitoefenen van een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [geïntimeerden] , over camera’s van [appellanten] die teveel op het erf van [geïntimeerden] gericht zouden zijn en over beschuldigingen van stalk-gedrag aan het adres van [appellanten] .
2.2.
Partijen zijn buren en zijn eigenaren van aangrenzende percelen. Op het perceel van [geïntimeerden] rust een erfdienstbaarheid van weg. In een kortgedingvonnis van 9 oktober 2020 is aan [geïntimeerden] het verbod opgelegd om [appellanten] te belemmeren in het gebruik van de verharde weg vanaf haar perceel en over het perceel van [geïntimeerden] naar de openbare weg. Bovendien moest [geïntimeerden] belemmerende objecten verwijderen aan, op, of nabij de gebruikelijk verharde weg ter hoogte van de T-splitsing tussen de percelen. Bij vonnis van 27 november 2020 heeft de voorzieningenrechter een dwangsom gekoppeld aan deze veroordelingen. Daarnaast is in dat vonnis onder andere een gebod opgenomen voor [appellanten] om camera’s die zij gericht had op het perceel van [geïntimeerden] te verwijderen.
2.3
Volgens [appellanten] zijn dwangsommen verbeurd. [geïntimeerden] heeft bij de voorzieningenrechter schorsing gevraagd van de executie van de dwangsommen. Verder heeft [geïntimeerden] gevorderd dat [appellanten] camera’s moet weghalen die op haar perceel gericht zijn, dan wel om deze neerwaarts af te stellen, op straffe van een dwangsom en dat het [appellanten] verboden wordt om foto’s te maken van het perceel van [geïntimeerden] , van [geïntimeerden] en anderen op [geïntimeerden] perceel of om bij [geïntimeerden] werkzame personen ongevraagd telefonisch of anderszins te benaderen.
2.4
Van de dertien dwangsommen die volgens [appellanten] verschuldigd waren, heeft de voorzieningenrechter er in het bestreden vonnis zeven geschorst zodat [geïntimeerden] die niet hoeft te betalen. Bovendien moet [appellanten] twee van haar drie camera’s verwijderen of anders afstellen, op straffe van een dwangsom. Het overige gevorderde is afgewezen. Zowel [appellanten] als [geïntimeerden] komen tegen dit vonnis op, voor zover zij daarin in het ongelijk zijn gesteld.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing over de vordering; spoedeisend belang
3.1.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter over de verbeurde dwangsommen bekrachtigen. Verder moet [appellanten] ook de derde camera anders afstellen of verwijderen. Aan het gebod de camera’s weg te halen of anders af te stellen zal echter geen dwangsom worden verbonden. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
3.2.
Daarbij stelt het hof het navolgende voorop. Een kort gedingprocedure zoals in deze zaak wordt gevoerd, is een spoedprocedure, gericht op het treffen van tijdelijke maatregelen totdat de rechter in een zogeheten bodemprocedure uitspraak heeft gedaan. Om een vordering in een kort gedingprocedure te kunnen toewijzen, moet voldoende waarschijnlijk zijn dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Verder moet de partij die een kort gedingprocedure wil voeren een spoedeisend belang hebben waardoor die partij de uitkomst in een bodemprocedure niet kan afwachten. Uit de aard van het geschil volgt in dit geval het spoedeisend belang. Omdat een kort gedingprocedure is gericht op een snelle beslissing, is er – een enkele uitzondering daargelaten – geen ruimte om aan partijen bewijs van hun ingenomen standpunten op te dragen. Dat kan wel in een bodemprocedure aan bod komen.
Belemmerende objecten aan, op of nabij de kruising
3.3.
In dit executiekortgeding toetst het hof net als de rechter in eerste aanleg alleen de verrichte handelingen aan het veroordelend vonnis van 9 oktober 2020 en 27 november 2020, zoals dat door uitleg moet worden vastgesteld. Het hof oordeelt daarbij niet over de eerder besliste rechtsverhouding tussen partijen. Het hof moet dus (voorlopig) beoordelen of [geïntimeerden] het in de oorspronkelijke veroordelingen uit 2020 opgenomen ver- en gebod heeft overtreden ten aanzien van het gebruik van de verharde weg. Daarbij dienen het concrete doel en de concrete strekking van de oorspronkelijke veroordeling tot richtsnoer bij de uitleg van de veroordeling en het beantwoorden van de vraag of daaraan is voldaan. De veroordeling moet niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
3.4.
Voor zover [appellanten] heeft betoogd dat de eerdere veroordeling zo uitgelegd moet worden dat met de gebruikelijke verharde weg ook de stelconplaten naast de schuur van [geïntimeerden] bedoeld zijn, volgt het hof haar daarin niet. Het oorspronkelijke vonnis spreekt van een T-splitsing, terwijl wanneer de stelconplaten bij de gebruikelijke verharde weg betrokken zouden worden er geen sprake meer is van een T-splitsing. Dat met de gebruikelijke verharde weg ook een doodlopend stuk naast deze weg bedoeld wordt, leest het hof ook anderszins niet in het oorspronkelijke veroordelende vonnis. Dat de voorzieningenrechter in de eerdere veroordeling uit 2020 heeft meegewogen dat deze stelconplaten voorheen ook gebruikt zouden zijn en daarom tot de gebruikelijke verharde weg behoren blijkt evenmin uit het vonnis uit 2020.
3.5.
De oorspronkelijke veroordeling is erop gericht dat [appellanten] de weg van [geïntimeerden] kan gebruiken om met wagens te kunnen draaien en steken, zodat zij toegang kan verkrijgen tot haar perceel. Dit geldt voor [appellanten] zelf maar evenzeer voor leveranciers, klanten en vuilnisophalers. Dat betekent niet dat de veroordeling zover strekt dat elke geparkeerde auto of ander object aan, op, of nabij de gebruikelijke verharde weg ter hoogte van de T-splitsing op zichzelf een overtreding oplevert. Waar het om gaat is of een object het onbelemmerde gebruik van de weg onredelijk bemoeilijkt. Pas dan is sprake van een belemmering die relevant is voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
3.6.
Of sprake is een relevante belemmering zoals hiervoor bedoeld, dus van onredelijk bemoeilijken van het uitoefenen van de erfdienstbaarheid, hangt mede af van de belangen die gemoeid zijn met het plaatsen of juist verwijderen van het object. Wanneer een vrachtwagen komt laden of lossen ten behoeve van [geïntimeerden] zal de daarmee gepaard gaande hinder niet kunnen worden gezien als het overtreden van het gebod om geen belemmeringen aan, op of nabij de weg ter hoogte van de T-splitsing (hierna de T-splitsing) te plaatsen, ook niet als dat enige tijd duurt. [geïntimeerden] heeft daar dan immers een redelijk belang bij. In het geval [geïntimeerden] echter auto’s plaatst aan, op of nabij de T-splitsing zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend, overtreedt zij daarmee het voormelde gebod indien dit voor [appellanten] hinder oplevert. Dat wordt niet anders als [appellanten] nog wel toegang tot haar perceel kan krijgen maar dit als gevolg van die objecten onnodig moeite kost, bijvoorbeeld wanneer een vrachtwagen niet vrij kan draaien maar extra moet manoeuvreren doordat er een auto aan, op of nabij de T-splitsing staat. Ook dan is sprake van een belemmering. Dat maakt dat de argumentatie van [geïntimeerden] over de benodigde manoeuvreerruimte (over de afmetingen van de T-splitsing, de draaicirkel van een brandweerauto, filmmateriaal waaruit blijkt dat het wel lukt het perceel te bereiken) geen doel treft.
3.7.
Met deze uitgangspunten in het achterhoofd heeft het hof de dertien situaties (voorlopig) beoordeeld aan de hand van de grieven van [appellanten] en [geïntimeerden] , de overgelegde foto’s en de toelichting daarop door partijen. Waar het de beoordeling betreft of een gegeven situatie een overtreding oplevert van het ge- en verbod uit 2020 is het hof het voor elk van de situaties eens met de voorzieningenrechter, althans wat betreft de uitkomst van die beoordeling. Ten aanzien van de situatie van 10 maart 2022 komt het hof tot hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter omdat onduidelijk is wat er precies op de foto’s gebeurt en waarom de situatie als belemmerend werd ervaren. Dat maakt dat de overtreding onvoldoende aannemelijk is geworden. Voor het overige verwijst het hof naar de overwegingen in het bestreden vonnis onder 3.5., die het hof tot de zijne maakt. Het hof verwerpt dan ook alle bezwaren tegen het oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt.
3.8.
Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van [geïntimeerden] , gelet op hetgeen in 3.2. is overwogen over de kortgedingprocedure.
Eisen aan het bevelschrift te stellen
3.9.
[geïntimeerden] heeft aangevoerd dat executie van een dwangsom voor een belemmering van de erfdienstbaarheid alleen mag als een deurwaarder een proces-verbaal van bevindingen op heeft gemaakt van de vermeende overtreding, zodat [appellanten] daar geen misbruik kan maken.
3.10.
De grief faalt. Er geldt in het recht geen algemeen vereiste dat executie van een dwangsom moet worden gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen door een deurwaarder. In de gegeven situatie zou een dergelijke voorwaarde het gegeven verbod en gebod bovendien grotendeels krachteloos maken. Het is immers ondoenlijk om iedere keer dat een obstakel de doorgang belemmert een deurwaarder te laten komen om dat vast te leggen. Dat [appellanten] misbruik van recht zou maken is ook gezien het oordeel van het hof dat dwangsommen verbeurd zijn onvoldoende onderbouwd en is het hof overigens niet gebleken. Voor toewijzing van de subsidiaire vordering, die inhoudt dat [appellanten] [geïntimeerden] al dan niet door tussenkomst van advocaten eerst schriftelijk informeert bij een vermeende overtreding, biedt het recht eveneens geen grond. Dat neemt niet weg dat het in zijn algemeenheid de voorkeur heeft dat partijen trachten incidenten door onderlinge communicatie op te lossen.
Camera’s gericht op het perceel van [geïntimeerden]
3.11.
[appellanten] maakt er bezwaar tegen dat zij is veroordeeld om twee camera’s te verwijderen of naar beneden bij te stellen. Deze grief hoeft het hof niet te behandelen omdat [appellanten] daar geen belang bij heeft. In 2020 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [appellanten] de camera’s moet weghalen als ze op het perceel van [geïntimeerden] zijn gericht. Dat is voor [appellanten] een meer beperkende maatregel dan wat de voorzieningenrechter in het nu bestreden vonnis heeft bepaald. Als de grieven zouden slagen en het vonnis van de voorzieningenrechter zou worden vernietigd, dan geldt weer de veroordeling van 2020 en is [appellanten] niet beter af.
3.12.
Dat is anders waar [appellanten] bezwaar maakt tegen de dwangsommen die de voorzieningenrechter heeft verbonden aan de veroordeling om de camera’s te verwijderen of anders af te stellen. De grief daartegen slaagt omdat het hof geen noodzaak ziet tot het opleggen van dwangsommen. Naar [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist heeft gesteld, is zij bereid het vonnis vrijwillig na te komen en heeft zij om die reden bovendien de camera die op het hek is gericht omlaag gericht nadat de voorzieningenrechter (in 2022) vonnis had gewezen. Dat betekent dat de dwangsomveroordeling die de voorzieningenrechter had gekoppeld aan het verwijderen of anders richten van de camera’s van [appellanten] wordt vernietigd.
3.13.
In het incidenteel hoger beroep stelt [geïntimeerden] aan de orde dat de eerste camera, dat is de camera waar de politie de beelden van heeft opgevraagd, ook verwijderd moet worden of naar beneden moet worden bijgesteld, omdat daardoor een te groot deel van haar perceel wordt gefilmd. Het hof volgt [geïntimeerden] daarin. Door deze camera wordt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] en haar bezoekers gemaakt die niet nodig is. Wat de camera filmt, blijkt uit de onderste foto op de bijlage bij de pleitaantekeningen van [appellanten] voor de mondelinge behandeling bij het hof. Daarop is een handgemeen te zien met op de achtergrond het perceel van [geïntimeerden] . Alhoewel met de positionering van de camera klaarblijkelijk beoogd is te filmen wat er in de directe omgeving van de opstallen van [appellanten] en op haar perceel gebeurt, is in het blikveld van de camera op de achtergrond een groot deel van het perceel van [geïntimeerden] zichtbaar. Het gaat hier om het gebied vanaf de perceelgrens tot aan het pad met de T-splitsing. Er is veel van dat perceel en wat zich daarop afspeelt te zien en dat is onnodig, omdat het eenvoudig is de camera iets lager te richten zodat de bovenste rand van het beeld gelijk valt aan de perceelgrens of daar net achter valt. Dan wordt het doel bereikt, namelijk het beveiligen van het eigen perceel zonder dat een onnodige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] wordt gemaakt. [appellanten] zal deze camera dus moeten verwijderen of bijstellen.
Stalking door [appellanten] en verbod om te fotograferen?
3.14.
De grief van [geïntimeerden] tegen de afwijzing van een verbod voor [appellanten] om foto’s te maken van het perceel van [geïntimeerden] , van [geïntimeerden] en anderen op [geïntimeerden] perceel of om bij [geïntimeerden] werkzame personen ongevraagd telefonisch of anderszins te benaderen (“stalking”) slaagt niet omdat onvoldoende is onderbouwd gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [appellanten] , dat wat [appellanten] gedaan heeft onrechtmatig is.
De conclusie
3.15.
Het hoger beroep slaagt deels, zowel in het principaal als in het incidenteel beroep. Omdat in het principaal beroep [appellanten] grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in het door haar ingestelde hoger beroep veroordelen. In het incidenteel beroep is [geïntimeerden] grotendeels in het ongelijk gesteld en zal het hof [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten in dat hoger beroep veroordelen. Ten aanzien van de proceskosten in de procedure bij de voorzieningenrechter zal het hof de compensatie van de proceskosten bekrachtigen omdat zij over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.
3.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad), voor zover dat hierna in het dictum is opgenomen.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal beroep
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2022,
behalve de beslissing onder 4.2. daarvan voor zover daarbij aan het gebod gericht aan [appellanten] een dwangsom is verbonden, welk deel van de beslissing wordt vernietigd,
4.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] , tot op heden begroot op:
- € 343,- aan griffierecht,
- € 1.574,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief € 787),
in het incidenteel beroep
4.3.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2022,
behalve de beslissing onder 4.5. daarvan voor zover de vordering met betrekking tot de eerste camera is afgewezen,
en beslist:
4.4.
beveelt [appellanten] de camera, weergegeven op de eerste foto van productie 7 bij de dagvaarding in eerste aanleg, binnen twee dagen na betekening van dit arrest te verwijderen of dusdanig neerwaarts af te stellen dat die niet meer gericht is op het perceel van [geïntimeerden] ,
4.5.
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten van [appellanten] , tot op heden begroot op:
- € 787,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x 0,5 incidenteel appel x appeltarief € 787),
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en dat als niet op tijd wordt betaald, die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente,
4.6.
verklaart de uitspraak in het incidenteel beroep uitvoerbaar bij voorraad,
in het principaal en incidenteel beroep
4.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Hoogland, M.S.A. van Dam en R. Verkijk en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.