In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De ouders hadden gezamenlijk gezag over het kind, maar dit gezag is op 12 januari 2022 door de rechtbank Noord-Nederland beëindigd. De minderjarige staat sinds 24 maart 2019 onder toezicht van de jeugdbescherming en verblijft sinds 1 juli 2019 in een pleeggezin. De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te verlengen en heeft hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of in ieder geval te verkorten.
Het hof heeft de zaak behandeld en is van mening dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. De kinderrechter heeft op 16 juni 2021 besloten dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige wordt verlengd tot 20 juni 2022 en dat het kind in het pleeggezin kan blijven wonen. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, onder andere door vermoedens van huiselijk geweld. De vader heeft niet voldaan aan de voorwaarden die door de jeugdbescherming zijn gesteld en heeft geen hulp gezocht voor de problemen die zijn genoemd. Gezien de lange periode dat de minderjarige al in het pleeggezin woont en de hechting die daar is ontstaan, is het niet in het belang van het kind om terug te keren naar de vader.
Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de vader af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.