ECLI:NL:GHARL:2022:1092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
200.295.511/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en gezamenlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2021, waarin de vader en moeder gezamenlijk gezag over de minderjarige is toegekend en een zorgregeling is vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader verzet zich tegen de grieven van de moeder en verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, geboren in 2018, een relatie hebben gehad en dat de moeder na de beëindiging van de relatie met de vader met de minderjarige is verhuisd. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige één keer per veertien dagen bij de vader verblijft, met een uitbreiding van de zorgregeling na verloop van tijd. Het hof heeft de argumenten van de moeder over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

Daarnaast heeft het hof het aanvullende verzoek van de vader om de zorgregeling aan te vullen met afspraken over schoolvakanties en feestdagen niet in behandeling genomen, omdat hij geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij duidelijkheid over de zorgregeling voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.511/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516010)
beschikking van 8 februari 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. Th.H. Meeuwis te Dronten,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. G.A. de Boer te Dronten.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden-Nederland, locatie Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 8 juni 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 23 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de vader;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 juli 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 12 oktober 2021;
- een aanvullend/zelfstandig verzoek namens de vader, gedateerd 28 december 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Meeuwis heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2018
.
De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder oefende vanaf de geboorte van [de minderjarige] van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De moeder is na de beëindiging van de relatie met de vader met [de minderjarige] en haar halfbroer [de halfbroer] op 20 februari 2021 verhuisd vanuit de woning van de vader naar zelfstandige woonruimte niet ver van de woning van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 maart 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, voor zover hier van belang:
a. de vader samen met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] ;
b. de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft één keer per veertien dagen op zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij vader. De eerste keer zal zijn op zondag 21 maart 2021, waarbij moeder [de minderjarige] brengt en haalt bij vader;
  • na twee maanden zal de zorgregeling worden uitgebreid met een overnachting. Ouders zullen de uitbreiding voorbereiden met de betrokken maatschappelijk werkers;
  • met ingang van 1 september 2021 zal [de minderjarige] één weekend per veertien dagen bij vader verblijven van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de hiervoor vermelde beschikking van de rechtbank. De grieven hebben betrekking op het gezamenlijke gezag over [de minderjarige] en op de vastgestelde zorgregeling met overnachting. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Na de indiening van zijn verweerschrift verzoekt de vader in een akte de bestreden beschikking aan te vullen met een regeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders verschillen van mening over het gezag over [de minderjarige] en over de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof zal eerst de kwestie met betrekking tot het gezag bespreken en daarna de zorgregeling.
het gezag
5.2
Volgens artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen als
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof is na eigen onderzoek, op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel, dat de moeder (ook in hoger beroep) haar stelling dat zij voorziet dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders, niet of niet voldoende heeft onderbouwd. De moeder heeft ter onderbouwing van haar standpunt volstaan met de bewering dat uit het incident op 18 februari 2021 de conclusie volgt dat de man een slechte vader is. Dit geldt ook voor de op de mondelinge behandeling bij het hof niet nader toegelichte of onderbouwde verwijzing naar een voorval dat zou hebben plaatsgevonden op 16 oktober 2021. Verder heeft het hof op de zitting van partijen gehoord dat zij [de minderjarige] gezamenlijk hebben laten inschrijven op de basisschool. Ook hebben de ouders in overleg besloten dat de moeder [de minderjarige] op zondag al om 16.00 uur bij de vader ophaalt, omdat zij het erover eens zijn dat het door de rechtbank bepaalde tijdstip te laat was voor [de minderjarige] . Uit deze laatste twee voorbeelden blijkt dat de ouders in staat zijn om samen beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Verder zijn de ouders het er over eens dat het goed gaat met [de minderjarige] . Niet is gebleken dat er een risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderzijds in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Daarom ziet het hof geen reden om de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te vernietigen.
Zorgregeling
5.4
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Dit kan bijvoorbeeld een zorgregeling zijn.
5.5
Het hof maakt uit het aanvullende verzoek van de vader op dat het maken van afspraken over de schoolvakanties en de feestdagen/bijzondere dagen moeizaam verloopt. Het hof vindt het in het belang van zowel de ouders als [de minderjarige] dat duidelijk is hoe de schoolvakanties en feestdagen/bijzondere dagen worden ingevuld, maar kan het aanvullende verzoek van de vader niet in behandeling nemen om de volgende reden. De vader heeft in hoger beroep binnen de daartoe gestelde termijn een verweerschrift ingediend zonder dat hij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Hij heeft toen geen grieven opgeworpen tegen de uitspraak van de rechtbank. Namens de vader is later bij akte een aanvullend verzoek geformuleerd, waarbij hij het hof heeft verzocht om een regeling te bepalen voor de schoolvakanties en feestdagen/ bijzondere dagen. Het indienen van een aanvullend verzoek na de indiening van een verweerschrift, zonder dat tegelijk met het verweer incidenteel hoger beroep is ingesteld, is in strijd met de twee-conclusieleer. Daarom is de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek en kan het hof het verzoek van de vader om de zorgregeling aan te vullen niet behandelen.
5.6
De moeder heeft verzocht de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de zorgregeling te vernietigen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling door partijen wordt uitgevoerd en dat partijen daarin in onderling overleg zelfs een wijziging hebben aangebracht. [de minderjarige] overnacht bij de vader in de weekenden dat zij volgens de zorgregeling bij hem is. Ondanks het bezwaar van de moeder dat de rechtbank heeft nagelaten te bepalen hoe uitbreiding van de zorgregeling met een overnachting dient te worden vormgegeven, blijkt in de praktijk dat de (uitgebreide) zorgregeling inclusief overnachting voldoende duidelijk is om zonder problemen te kunnen worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat de grief van de moeder op dat punt is achterhaald. Daarbij komt dat het hof het rechtsgevolg dat is verbonden aan de door de moeder opgeworpen grief betreffende de zorgregeling (vernietiging van de door de rechtbank bepaalde zorgregeling) niet in het belang van [de minderjarige] vindt. Voor [de minderjarige] is het goed dat er duidelijkheid is over de zorgregeling en dat zij weet wanneer zij bij de moeder is en wanneer bij de vader.

6.De slotsom

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de grieven van de moeder falen en dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn aanvullende verzoek in hoger beroep. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 maart 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.