In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2021, waarin de vader en moeder gezamenlijk gezag over de minderjarige is toegekend en een zorgregeling is vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader verzet zich tegen de grieven van de moeder en verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, geboren in 2018, een relatie hebben gehad en dat de moeder na de beëindiging van de relatie met de vader met de minderjarige is verhuisd. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige één keer per veertien dagen bij de vader verblijft, met een uitbreiding van de zorgregeling na verloop van tijd. Het hof heeft de argumenten van de moeder over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.
Daarnaast heeft het hof het aanvullende verzoek van de vader om de zorgregeling aan te vullen met afspraken over schoolvakanties en feestdagen niet in behandeling genomen, omdat hij geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij duidelijkheid over de zorgregeling voorop staat.