ECLI:NL:GHARL:2022:1088

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
21/00265 en 21/00266
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboeten opgelegd aan belanghebbende door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij verzuimboeten zijn opgelegd aan belanghebbende over de loonheffingstijdvakken van 25 maart 2019 tot en met 21 april 2019 en van 22 april 2019 tot en met 19 mei 2019. De rechtbank had de verzuimboete voor het vierde tijdvak verminderd tot € 549 en de verzuimboete voor het vijfde tijdvak vernietigd. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende zich in haar verweerschrift neerlegt bij de verzuimboete van € 1.985 voor het vierde tijdvak, maar niet is verschenen op de zitting van het Hof.

Het Hof heeft de zaak op 18 januari 2022 behandeld, waarbij de inspecteur zijn standpunt heeft toegelicht. De inspecteur heeft betoogd dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd, maar dat deze gematigd dienen te worden. Het Hof heeft vastgesteld dat de betalingen door belanghebbende niet tijdig zijn gedaan, en dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de bedragen niet op tijd zijn bijgeschreven op de rekening van de Belastingdienst. Het Hof oordeelt dat de verzuimboeten passend en geboden zijn, en handhaaft de verzuimboete over het vierde tijdvak op € 549 en stelt de verzuimboete over het vijfde tijdvak vast op € 451.

De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2022. De griffier heeft de uitspraak aangetekend verzonden en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 21/00265 en 21/00266
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2021, nummers LEE 19/3824 en 19/3825, ECLI:NL:RBNNE:2021:162, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] BVte
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de loonheffingstijdvakken 25 maart 2019 tot en met 21 april 2019 (hierna: het vierde tijdvak) en 22 april 2019 tot en met 19 mei 2019 (hierna: het vijfde tijdvak) bij beschikkingen verzuimboeten opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 1.985 en € 2.220.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen grond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de verzuimboete over het vierde tijdvak verminderd tot € 549, de verzuimboete over het vijfde tijdvak vernietigd en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat inhoudelijk enkel ziet op de zaak met procedurenummer 21/00265 (met betrekking het vierde tijdvak). Na door het Hof nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld ook een reactie te geven in de zaak met procedurenummer 21/00266 (met betrekking tot het vijfde tijdvak), heeft belanghebbende bij brief van 9 juli 2021 het Hof verzocht uitspraak te doen op de voorliggende stukken van het geding.
1.5.
Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken gezamenlijk en gelijktijdig zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Bij een aangetekend verzonden brief van 9 december 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 18 januari 2022 om 13:30 uur te Leeuwarden. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 10 december 2021 om 10.01 uur is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, zijnde [adres] te [vestigingsplaats] . Omdat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek ter zitting gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. Belanghebbende doet vierwekelijks aangifte voor de loonheffingen.
2.2.
Belanghebbende heeft op 5 mei 2019 aangifte voor de loonheffingen over het vierde tijdvak van 2019 gedaan. Volgens de aangifte moet belanghebbende een bedrag van € 66.300 afdragen.
2.3.
Belanghebbende heeft op 21 mei 2019 in twee delen € 48.000 (€ 20.000 en € 28.000) overgemaakt naar het rekeningnummer van de Belastingdienst ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vierde tijdvak.
2.4.
De Inspecteur heeft op 20 juni 2019 € 18.300 van belanghebbende ontvangen ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vierde tijdvak.
2.5.
Belanghebbende heeft op 2 juni 2019 aangifte voor de loonheffingen over het vijfde tijdvak van 2019 gedaan. Volgens de aangifte moet belanghebbende een bedrag van € 75.965 afdragen.
2.6.
De Inspecteur heeft op 19 juni 2019 € 1.961 van belanghebbende ontvangen ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vijfde tijdvak.
2.7.
Belanghebbende heeft op 19 juni 2019 in twee delen € 74.004 (€ 30.004 en € 44.000) overgemaakt naar het rekeningnummer van de Belastingdienst.
2.8.
De uiterste betaaldatum voor het vierde tijdvak is 21 mei 2019 en voor het vijfde tijdvak 19 juni 2019.
2.9.
De Inspecteur heeft in eerste aanleg een afschrift van uitdraaien uit de Centrale ontvangersadministratie (COA) overgelegd met betrekking tot – onder meer – de onder 2.3, 2.4 en 2.7 bedoelde overmakingen.
2.10.
In hoger beroep heeft de Inspecteur een afschrift van uitdraaien uit het Geldverkeer archief systeem (GAS) inzake de bijschrijvingen met betrekking tot de bedoelde overmakingen overgelegd. Als boekingsdata (van de bijschrijvingen) zijn inzake de respectieve overmakingen de volgende data vermeld:
Overmakingen
Boekingsdatum bijschrijving
€ 20.000 (vierde tijdvak)
22 mei 2019
€ 28.000 (vierde tijdvak)
22 mei 2019
€ 18.300 (vierde tijdvak)
20 juni 2019
€ 44.000 (vijfde tijdvak)
20 juni 2019
€ 30.004 (vijfde tijdvak)
20 juni 2019
2.11.
De Inspecteur heeft in verband met niet tijdig betalen aan belanghebbende met dagtekening 14 juni 2019 over het vierde tijdvak bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.985, zijnde 3% van € 66.173, en met dagtekening 11 juli 2019 over het vijfde tijdvak bij beschikking een verzuimboete van € 2.220, zijnde 3% van 74.004.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de bestreden verzuimboeten terecht zijn opgelegd.
3.2.
In haar verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende met betrekking tot de zaak 21/00265 (betreft het vierde tijdvak) geschreven dat zij zich neerlegt bij de verzuimboete van € 1.985.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de verzuimboeten weliswaar terecht zijn opgelegd, maar dat de verzuimboeten, gelet op de beoordeling of de verzuimboeten passend en geboden zijn, dienen te worden gematigd tot € 549 respectievelijk € 451.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur heeft de opgelegde verzuimboeten van 3% gebaseerd op artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 23 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende over het vierde tijdvak een bedrag van € 66.300 en over het vijfde tijdvak een bedrag van € 74.004 niet binnen de – onder 2.8 genoemde – termijnen betaald.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat de in het onderhavige geval van belang zijnde betalingen geschieden op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (artikel 6:114, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). De Inspecteur dient daarom aannemelijk te maken dat de in de boetegrondslag begrepen bedragen niet uiterlijk op de uiterste betaaldata zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Belastingdienst. Daartoe heeft de Inspecteur de – onder 2.9 en 2.10 genoemde – afschriften van uitdraaien uit de systemen van de Belastingdienst (COA en GAS) overgelegd. Wat betreft de uitdraaien uit de COA heeft de Inspecteur toegelicht dat uit hetgeen onder ‘AANTEKENINGEN’ is vermeld, afgeleid kan worden wanneer de bedragen zijn ontvangen. Naar het oordeel van het Hof, is de Inspecteur, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de in de GAS vermelde boekingsdata van de bijschrijvingen op de bankrekening van de Belastingdienst overeenkomen met de gegevens in de COA. Uit de data van de boekingen volgt dat over het vierde tijdvak een bedrag van € 66.300 en over het vijfde tijdvak een bedrag van € 74.004 niet tijdig zijn betaald.
4.3.
Nu over de afwezigheid van alle schuld niets is gesteld of gebleken, stond het de Inspecteur, gelet op het voorgaande, vrij de verzuimboeten aan belanghebbende op te leggen. Gelet op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, acht het Hof de door de Inspecteur – onder 3.3 – genoemde verzuimboeten van respectievelijk € 549 en € 451, passend en geboden. Dit betekent dat het Hof de verzuimboete over het vierde tijdvak zal handhaven op het door de Rechtbank verminderde bedrag en de verzuimboete over het vijfde tijdvak zal vaststellen op € 451.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover deze de boetebeschikking over het vierde tijdvak en de beslissing omtrent het griffierecht betreft,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de boetebeschikking over het vijfde tijdvak, en
– vermindert de verzuimboete over het vijfde tijdvak tot € 451.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.