1.14.Bijlage 1 bij het verweerschrift in zaak 19/3825 bevat – voor zover hier van belang – de volgende gegevens:
2. In geschil is of de verzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3. Niet in geschil is dat een bedrag van € 18.300 dat betrekking heeft op de aangifte over het vierde tijdvak van 2019 te laat is betaald (zie 1.4.). Evenmin is in geschil dat een bedrag van € 1.961 dat betrekking heeft op de aangifte over het vijfde tijdvak van 2019 op tijd is betaald (zie 1.6.).
4. Voorts is in geschil of op alle bezwaargronden is beslist.
5. Verweerder stelt dat eiseres de afdracht aan loonheffingen over het vierde tijdvak van 2019 geheel en die over het vijfde tijdvak van 2019 gedeeltelijk te laat heeft betaald. Verweerder stelt dat ten aanzien van de afdracht aan loonheffingen over het vierde tijdvak van 2019 op 22 mei 2019 twee betalingen – één van € 20.000 en één van € 28.000 – en op 20 juni 2019 een betaling van € 18.300 zijn ontvangen. Ten aanzien van het vijfde tijdvak van 2019 stelt verweerder dat op 19 juni 2019 een betaling van € 1.961 en op 20 juni 2019 twee betalingen – één van € 30.004 en één van € 44.000 – zijn ontvangen.
6. Eiseres stelt dat een bedrag van € 48.000 dat betrekking heeft op de afdracht over het vierde tijdvak van 2019 tijdig is overgemaakt aan verweerder, namelijk op 21 mei 2019. Ten aanzien van de afdracht over het vijfde tijdvak van 2019 stelt eiseres dat het volledige bedrag tijdig is overgemaakt, namelijk op 19 juni 2019.
7. De rechtbank stelt voorop dat, nu het om boeten gaat, op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beboetbare gedragingen. Die gedragingen zijn in dit concrete geval het te laat betalen van de afdracht loonheffingen.
8. De rechtbank stelt verder voorop dat ter beoordeling van de vraag of tijdig betaald is, het moment waarop de bedragen bijgeschreven zijn op de rekening van de Belastingdienst doorslaggevend is.
9. Ter ondersteuning van zijn stelling dat te laat betaald is, heeft verweerder een aantal afdrukken uit interne systemen van de Belastingdienst overgelegd. Als bijlagen 6 en 7 bij het verweerschrift in zaak LEE 19/3824 (zie 1.9. en 1.10.) en als bijlagen 5 en 6 bij het verweerschrift in zaak LEE 19/3825 (zie 1.11. en 1.12.) zijn afdrukken opgenomen van gegevens uit het systeem van de ontvanger. Volgens verweerder volgt uit deze gegevens dat de betalingen te laat zijn ontvangen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit hetgeen onder ‘AANTEKENINGEN’ staat afgeleid kan worden wanneer de betaling is ontvangen. De afdrukken opgenomen in bijlage 1 bij de beide verweerschriften komen uit het systeem van verweerder (zie 1.13. en 1.14.). De vermelde gegevens heeft verweerder van de ontvanger doorgekregen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Uit de door verweerder overgelegde afdrukken van gegevens uit het systeem van de ontvanger kan de rechtbank niet opmaken op welk moment de betalingen op de rekening van de Belastingdienst zijn ontvangen. Gelet daarop maakt verweerder niet aannemelijk dat eiseres de in geschil zijnde bedragen aan afdracht loonheffingen te laat heeft betaald.
11. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de boete behorende bij het vijfde tijdvak van 2019 ten onrechte opgelegd. De rechtbank zal de boete in zaaknummer LEE 19/3825 daarom vernietigen. Omdat ten aanzien van het vierde tijdvak van 2019 vaststaat dat € 18.300 circa een maand te laat betaald is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank daar terecht een verzuimboete voor opgelegd. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank een boete van 3% van het te laat betaalde bedrag in dit geval gepast en geboden. De rechtbank zal de boete in zaaknummer LEE 19/3824 daarom verminderen tot € 549.
Motivering uitspraak op bezwaar
12. Eiseres stelt dat verweerder niet op alle bezwaargronden heeft beslist. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij stelt dat verweerder haar verzoek om informatie over de onderlinge afspraken tussen banken over ‘Instant Payment’ en de verwerking van ‘Instant Payment’ door de Belastingdienst had moeten afhandelen binnen de bezwaarprocedure.
13. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder niet in de uitspraken op bezwaar in te gaan op eiseres haar verzoek om informatie. Verweerder heeft het verzoek terecht doorgezet naar de afdeling van de Belastingdienst waar betalingen worden verwerkt.
14. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert de boete in zaak LEE 19/3824 tot € 549. De rechtbank vernietigt de boete in zaak LEE 19/3825.
Griffierecht en proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Alleen in zaaknummer 19/3824 is door de rechtbank griffierecht in rekening gebracht.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.