In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, waarbij de Inspecteur een verzuimboete heeft opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd en de verzuimboete verminderd tot € 350, maar het verzoek om een vergoeding van immateriële schade werd afgewezen. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur verweer heeft gevoerd. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de Inspecteur gehoord. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur mogelijk scherpere controleprotocollen hanteert vanwege haar dubbele nationaliteit en heeft verzocht om aanhouding voor nader onderzoek. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Inspecteur geen nadere gegevens hoeft te verstrekken en dat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag correct is vastgesteld en dat er geen schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden. Ook is geoordeeld dat de coronacrisis een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt, waardoor de Rechtbank terecht geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend. Het hoger beroep is ongegrond verklaard.