ECLI:NL:GHARL:2022:1077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20/00783
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een bouwkavel onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een bouwkavel onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.168.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had in de bezwaarfase een lagere waarde van € 799.000 bepleit, maar in de beroepsfase een hogere waarde van € 1.325.680. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 5 november 2021 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak. Het Hof volgde belanghebbende niet in zijn stelling dat de referentieobjecten tot een hogere waarde zouden moeten leiden, en concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan. Het Hof wees erop dat de goede procesorde zich verzet tegen een situatie waarin een partij in een onmogelijke bewijspositie wordt gebracht. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00783
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2020, nummer UTR 19/3595, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] 29 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 1.168.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 (OZB) opgelegd waarbij de waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een bouwkavel, gelegen in [plaats] , van 2.920 m2.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2018.
3.2.
Belanghebbende bepleit in de bezwaarfase een (lagere) waarde van € 799.000 en vanaf de beroepsfase een (hogere) waarde van € 1.325.680 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag. De overige in het hogerberoepschrift genoemde gronden heeft hij ter zitting laten varen.
3.3.
De heffingsambtenaar staat een waarde van € 1.168.000 (de beschikte waarde) voor en concludeert tot bevestiging van uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een hogere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te laag is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een waarderapport van 12 december 2019, opgemaakt door [de taxateur] , WOZ taxateur, waarin de waarde is getaxeerd op € 1.168.000 naar waardepeildatum 1 januari 2018. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn acht bouwpercelen als referentieobject gebruikt. In de matrix is het volgende opgenomen:
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar gelet op de onder 4.3 opgenomen matrix en de daarop ter zitting gegeven toelichting is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De door hem gebruikte referentieobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak en de heffingsambtenaar heeft voldoende duidelijk gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de door hem gebruikte objecten.
4.5.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat referentieobjecten Rembrandtlaan 97 tot een hogere waarde noopt. Het object ligt, zoals de taxateur ter zitting heeft toegelicht, aan de bovenkant van het spectrum van verkoopprijzen per m2 hetgeen gelet op de verkoopdatum, zijnde bijna twee jaar na de waardepeildatum, en de stijgende markt voor huizen en bouwkavels in die periode, te verwachten is. Het Hof volgt deze uitleg.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft zich verzet tegen de proceshouding van (de gemachtigde van) belanghebbende, in die zin dat deze eerst een lagere waarde bepleitte en vanaf de beroepsfase een hogere waarde. In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg dat een belanghebbende in een procedure eerst het standpunt inneemt dat de waarde te hoog is vastgesteld en op een later moment stelt dat de WOZ-waarde te te laag is vastgesteld. Een dergelijke stellingname behoeft ook niet innerlijk tegenstrijdig te zijn. Immers, indien primair wordt gesteld dat een taxatierapport (waarin een lagere waarde wordt getaxeerd) deze lagere waarde aannemelijk maakt, kan een subsidiaire stelling worden ingenomen inhoudende dat, indien aan deze taxatie geen of beperkte bewijskracht wordt toegekend, en een lagere waarde niet aannemelijk wordt geacht, een door de wederpartij overgelegde taxatie (waarin tot een hogere waarde wordt geconcludeerd) aannemelijk maakt dat de WOZ-waarde te laag is vastgesteld, zonder innerlijk tegenstrijdig te zijn.
4.7.
Bovenstaande brengt echter mee dat de heffingsambtenaar in een positie kan worden gebracht, waarin hij aannemelijk moet maken dat de WOZ-waarde exact op het juiste bedrag is vastgesteld. Anders dan bijvoorbeeld een aanslag inkomstenbelasting (waarvan in beginsel niet in rechte kan worden bepleit dat deze tot een te laag bedrag is vastgesteld), is de waarde van een onroerende zaak per een bepaalde peildatum nagenoeg onmogelijk exact vast te stellen. Dit betekent dat een heffingsambtenaar, indien een belanghebbende in dezelfde procedure zowel een hogere als een lagere waarde heeft bepleit, in een nagenoeg onmogelijke bewijspositie kan worden gebracht. De goede procesorde verzet zich ertegen dat een van beide partijen zonder duidelijke noodzaak in een nagenoeg onmogelijke bewijspositie wordt gebracht. Het Hof kan een dergelijke stellingname door een partij daarom slechts dan toestaan, indien de goede procesorde zich er niet tegen verzet (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 6 november 2018, nummers 17/00662 en 17/00663, ECLI:NL:GHARL:2018:9737).
4.8.
Nu het beroep van belanghebbende in deze uitspraak ongegrond wordt bevonden, kan in het midden blijven of in dit geval de goede procesorde zich verzet tegen de nadere stellingname in beroep.
4.9.
Wat belanghebbende verder nog naar voren heeft gebracht, leidt het Hof niet tot een ander oordeel.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.