In deze zaak heeft [naam1], een scholierbegeleider, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn vorderingen tegen Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg werden afgewezen. [naam1] had een overeenkomst gesloten met Parkstad Limburg voor het verzorgen van een Lenteschool in de meivakantie van 2020, maar door de coronamaatregelen konden de scholen niet fysiek open. [naam1] stelde voor om de Lenteschool digitaal te organiseren of te verplaatsen, maar Parkstad Limburg ontbond de overeenkomst. Het hof moest beoordelen of Parkstad Limburg de overeenkomst terecht had ontbonden en of [naam1] recht had op de overeengekomen vergoeding van € 30.250,00.
Het hof oordeelde dat de overeenkomst niet kon worden nagekomen zoals oorspronkelijk bedoeld, omdat de Lenteschool specifiek in de meivakantie moest plaatsvinden en niet digitaal kon worden uitgevoerd. De omstandigheden van de coronamaatregelen maakten het voor Parkstad Limburg niet redelijk om in te stemmen met de alternatieven die [naam1] had voorgesteld. Het hof bevestigde dat Parkstad Limburg de overeenkomst mocht ontbinden en dat de vorderingen van [naam1] niet toewijsbaar waren. Het hoger beroep werd afgewezen, en [naam1] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 6.432,00.