ECLI:NL:GHARL:2022:1064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
P21/0362
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde wegens ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 2001 was opgelegd voor het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De terbeschikkinggestelde vertoont problematisch gedrag dat voortkomt uit verschillende psychische stoornissen, waaronder een lichte verstandelijke beperking en een alcoholstoornis. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde geen preoccupatie heeft met seks met minderjarigen, maar dat hij in situaties van spanning of onvrede anderen intimideert en zijn problemen wegdrinkt, wat leidt tot 'gelegenheidsmisbruik'.

De rechtbank Gelderland had eerder op 20 september 2021 besloten om de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen. Het hof heeft deze beslissing bevestigd, na het horen van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, alsook de advocaat-generaal. Het hof oordeelde dat de kans op herhaling van zedendelicten niet uitgesloten kan worden, vooral gezien de psychische problematiek van de terbeschikkinggestelde en het risico op geweldsdelicten. De kliniek heeft aangegeven dat de agressie en seksualiteit van de terbeschikkinggestelde niet gedifferentieerd zijn, wat het risico op recidive verhoogt.

Het hof heeft de proportionaliteit van de verlenging beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de maatschappij zwaarder wegen dan die van de terbeschikkinggestelde, gezien de ernst van de delicten en de aanhoudende risico's. Het verzoek van de raadsman om de verlenging te beperken tot één jaar werd afgewezen, evenals het verzoek om een rechterlijke machtiging voor te bereiden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, met de toevoeging van de overwegingen van het hof.

Uitspraak

TBS P21/0362
Beslissing van 10 februari 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
verblijvende bij [kliniek] (hierna: de kliniek).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 september 2021. De rechtbank heeft beslist tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
 het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
 de beslissing waarvan beroep;
 de akte van het instellen van beroep op 1 oktober 2021;
 de appelschriftuur van de raadsman van 15 oktober 2021;
 de aanvullende informatie van de kliniek van 13 januari 2022;
 de wettelijke aantekeningen betreffende de periode van week 25 tot en met week 50 van 2021.
Het hof heeft ter zitting van 27 januari 2022 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.M. Mourik, advocaat te Doetinchem, en de advocaat-generaal, mr. R.J.A. Segerink.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
Verlenging van de maatregel met meer dan één jaar zou in strijd zijn met het beginsel van proportionaliteit. De maatregel is in 2001 opgelegd voor – kort gezegd – het plegen van ontucht met een minderjarige. Met betrekking tot de kans op herhaling van een zedendelict heeft de kliniek gerapporteerd dat een dergelijk delict alleen zal plaatsvinden als de gelegenheid zich voordoet en dat niet te verwachten valt dat de terbeschikkinggestelde zelf een dergelijke gelegenheidssituatie zal creëren. Wel schat de kliniek in dat, in het geval van beëindiging van het toezicht of de maatregel, sprake is van een hoog risico op het begaan van andersoortige delicten, zoals vermogensdelicten of mishandeling. Het gevaarscriterium voor verlenging van de maatregel is gekoppeld aan het indexdelict. Ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen hierbij een rol. Bij de beslissing over het al dan niet verlengen van de maatregel moet dus de totale duur van de maatregel worden afgewogen tegen de kans op herhaling van de indexdelicten. In dit geval geeft de kans op herhaling van de indexdelicten geen aanleiding tot verlenging van de maatregel.
De terbeschikkinggestelde zal in ieder geval in de nabije toekomst begeleiding nodig hebben, maar dit is geen reden om de terbeschikkingstelling telkens te verlengen. Hij kan nagenoeg dezelfde begeleiding krijgen op basis van een rechterlijke machtiging. De raadsman heeft bepleit het hof de duur van de verlenging van de maatregel zal beperken tot een jaar, en daarnaast de officier van justitie zal opdragen om de mogelijkheden voor het afgeven van een rechterlijke machtiging te onderzoeken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het is voorstelbaar dat de terbeschikkinggestelde teleurgesteld is door de beslissing van de rechtbank om de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen, aangezien de maatregel in de voorgaande verlengingsprocedure was verlengd met slechts één jaar. Toch geven de laatste ontwikkelingen aanleiding tot meer optimisme dan de duur van de verlenging wellicht doet vermoeden. Er is sprake van een voorzichtige vooruitgang. Dit is onder meer te danken aan de stabiele omgeving waarin hij verblijft en aan de actieve wijze waarop hij wordt begeleid. De kliniek is op zoek naar een vervolgvoorziening. Gelet op de aard van de indexdelicten en de ernst van de stoornis, levert verlenging van de maatregel met twee jaren geen strijd op met het beginsel van proportionaliteit. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Daarom zal de beslissing waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
Verlenging van de maatregel
De terbeschikkingstelling is opgelegd voor ‘ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’. Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van een lichte verstandelijke beperking, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersing of andere gedragsstoornis. Hij is beperkt sociaal redzaam en functioneert op een laag sociaal emotioneel niveau. Verder is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik (langdurig in remissie door verblijf in kliniek en het gebruik van antabus) en tabak.
De terbeschikkinggestelde is tot het indexdelict gekomen omdat hij vanuit zijn stoornissen bij onvrede of spanning anderen intimideert, zijn problemen wegdrinkt en/of agressief gedrag vertoont. Dit is de opmaat tot het indexdelict. Hij ervaart geen preoccupatie met seks met minderjarigen, maar komt tot een 'gelegenheidsmisbruik’. Als hij seksueel wordt geprikkeld, is hij, mede door de alcohol, niet in staat zijn gedrag te controleren en ziet hij op dat moment niet het verkeerde van zijn handelen in. Er is geen sprake van pedofilie in engere zin.
Het hof stelt vast dat volgens het verlengingsadvies de wijze waarop verdachte tot een nieuw strafbaar feit kan komen voor zeden- en geweldsdelicten hetzelfde is en overeenkomt met de wijze waarop het indexdelict is ontstaan. De kern van de psychische problematiek, de onvoldoende ontwikkelde persoonlijkheid en de stoornis in alcoholgebruik, zijn volgens de kliniek nog steeds aanwezig. Bij het wegvallen van een (forensisch) begeleide setting zal verdachte moeite hebben een vaste verblijfplaats te vinden, zal hij de stress van het dagelijks bestaan niet aankunnen en terugvallen in alcoholgebruik. Voor zeden bestaat volgens het gehanteerde risicotaxatie-instrument een hoog risico op recidive. De kliniek concludeert dat een nieuw zedendelict niet kan worden uitgesloten, maar alleen zal plaatsvinden als de gelegenheid zich voordoet. Het risico wordt dan hoger dan laag (tot matig). Voor geweldsdelicten is er een hoog risico. Ten slotte zijn volgens het advies van de kliniek de agressie en de seksualiteit van de terbeschikkinggestelde niet gedifferentieerd, met als gevolg dat bij ontregeling zijn agressie en seksueel grensoverschrijdend gedrag door elkaar heen lopen.
Gelet hierop ziet het hof geen reden het risico op geweldsdelicten niet te betrekken bij zijn oordeel over de voortzetting van de maatregel. Anders dan de raadsman acht het hof het recidiverisico zodanig groot dat de maatregel verlengd kan worden en dat die verlenging ook is geïndiceerd.
Duur van de verlenging
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Proportionaliteit
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 19 december 2001 en loopt dus thans meer dan tien jaren. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van het delict waarvoor de maatregel is opgelegd, te weten ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’, moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Het hof is van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de raadsman is het hof evenwel van oordeel dat van disproportionaliteit in het onderhavige geval geen sprake is, immers niet alleen het tijdsverloop – in relatie tot de ernst van het delict – moet in aanmerking worden genomen, maar ook de aard van de stoornis en de ernst van het recidivegevaar.
Afwijzing van het verzoek om een rechterlijke machtiging voor te bereiden
Ingevolge artikel 28a, vijfde lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) kan de rechter, indien hij overweegt toepassing te geven aan artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensisch zorg (Wfz) de officier van justitie verzoeken toepassing te geven aan artikel 28a Wzd teneinde een verzoek tot een rechterlijke machtiging in de zin van die wet voor te bereiden. Het hof ziet geen aanleiding om toepassing van artikel 2.3, tweede lid, Wfz te overwegen en daarom geen aanleiding om een verzoek aan de officier van justitie te doen. Mede gelet op de eerder mislukte overplaatsing binnen de maatregel, kan het hof zich vinden in de overweging van de kliniek dat een rechterlijke machtiging pas aan de orde zou kunnen zijn als de terbeschikkinggestelde volledig op zijn plek is in een nieuwe voorziening. Het verzoek van de raadsman zal dan ook worden afgewezen.

beslissing

Het hof:
Bevestigtmet aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 september 2021 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde, [terbeschikkinggestelde].
Wijst afhet verzoek om de officier van justitie een verzoek te doen als bedoeld in artikel 28a, vijfde lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. E.A.K.G. Ruys, raadsheren,
drs. D.M.L. Versteijnen en dr. J. Lucieer, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 10 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze tussenbeslissing mede te ondertekenen.