Uitspraak
AMH,
WJ,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 oktober 2021;
- het arrest van 23 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald;
- het verslag (proces-verbaal) van die mondelinge behandeling van 27 januari 2022;
- de memorie van grieven van 26 april 2022 (met bijlagen) waarbij de eis is gewijzigd;
- de memorie van antwoord van 5 juli 2022 (met bijlagen);
- een akte van AMH van 11 oktober 2022 waarbij op de bijlagen is gereageerd.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
4.Het oordeel van het hof
“Betreft de woonruimte: Paviljoen 3, De Drieslag 1 C”. Daarnaast is in artikel 3 lid 3 van de huurovereenkomst bepaald dat de bewoners zich op het adres mogen inschrijven - in de gemeentelijke basisadministratie naar het hof begrijpt. Dat partijen hun huurovereenkomst mogelijk ook anders vorm hadden kunnen geven, namelijk als huur van overige bedrijfsruimte (waarop artikel 7:230a BW ziet), is naar het oordeel van het hof niet van belang. Het huurregiem voor overige bedrijfsruimte is - anders dan veel van de bepalingen over woonruimte - niet van dwingend recht. Partijen kunnen bij overige bedrijfsruimte overeenkomen dat het wettelijke regiem voor de huur van woonruimte van toepassing is. Andersom zou dat niet kunnen. Als partijen een huurovereenkomst voor overige bedrijfsruimte zouden hebben afgesloten, zou de vraag hebben gespeeld of op grond van de afstemmingsregel uit het arrest Zonshofje I [1] toch bepalingen uit de onderhuurovereenkomst met de daadwerkelijke bewoners de rechtsverhouding zouden bepalen, en in hoeverre dat dan zou moeten [2] . Gelet op het contract dat partijen hebben gesloten en het daarop geldende regiem, is de afstemmingsregel in dit geval niet aan de orde.