In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij verzoeken tot opheffing van bewinden zijn afgewezen. De verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], hebben in eerste aanleg verzocht om opheffing van de bewinden die in maart 2021 waren ingesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en de voormalige bewindvoerder ontslagen, terwijl een opvolgend bewindvoerder is benoemd. De verzoekers zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 16 november 2022 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat de noodzaak voor het bewind niet langer zou bestaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat de financiële situatie van de verzoekers nog steeds zorgwekkend is, met een schuldenlast die is gestegen van circa € 22.000 naar ongeveer € 91.000. Het hof heeft geconcludeerd dat de opvolgend bewindvoerder de situatie goed inzichtelijk heeft gemaakt en dat er nog steeds onzekerheden zijn over de financiële toekomst van de verzoekers.
Het hof heeft de argumenten van de verzoekers om het bewind op te heffen verworpen, onder andere omdat er nog steeds grote schulden zijn en de opvolgend bewindvoerder nog moet onderzoeken of een minnelijk schuldsaneringstraject mogelijk is. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het verzoek tot opheffing van de bewinden is afgewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 6 december 2022 openbaar uitgesproken.